verschijnt niet toevallig nu in Moesson, in de maand dat wij de oorlog in Nederlands-Indië herdenken. Want de Japanse bezetting en de nasleep ervan trok in Indië een zware wissel op de nakomelingen van Cupido. Over - voluit - Willem Frederik Cupido, ook wel Cupidon gespeld, en zijn collega Sideron is in 2017 het zeer lezenswaardige boek ver schenen Cupido en Sideron. Twee Moren aan het hof van Oranje van kunsthistoricus Esther Schreuder. In hetzelfde jaar werkte zij mee aan de tentoonstelling Afrikaanse bedienden aan het Haagse hof in het Haags Historisch Museum. Hoewel het mensonwaardig is dat kinderen worden gekocht of weggenomen van hun ouders om als exotisch geschenk te dienen, hadden de beide 'Moren' het slechter kunnen treffen. Uit het boek van Schreuder blijkt dat zij goed werden betaald en behoorden tot de voornaamste bedienden. Tot hun dood bleven zij werkzaam bij de Oranjes. Esther Schreuder heeft gezocht naar nako melingen - van Cupido, want Sideron bleef ongetrouwd. Er werden er velen gevonden; de meesten hadden geen flauwe notie van het bestaan van een Afrikaanse voorvader. Een reageerde met de opmerking: 'We dachten dat we Indisch bloed hadden.' Dat was niet zo, maar Esther ontdekte wel een echt Indische tak. Op forums als Indisch4ever werden ver volgens oproepen geplaatst en ja hoor, binnen no-time meldde zich Robert, kortweg Rob, Hehl uit het plaatsje Kelowna in Canada: 'U heeft mijn familieachtergrond beschreven. Het is fantastisch.' broer Hans. Geen twijfel mogelijk, beiden zo Indisch als maar zijn kan. Al geeft Hans me teen toe dat hij weinig van zijn achtergrond en het Indischzijn weet: 'Ik ben als klein kereltje van vier jaar naar Nederland gekomen', zegt hij met Twentse tongval. 'Ik ben wel een Indo, maar een collega van me zei ooit: je bent gewoon een tukker in een ander lichaam.' Anders is het met zijn broer Rob. Die bracht zijn jeugd in Indië door, en dat is te horen aan zijn mooi, zwaar Indisch accent. Hij vertelt: 'Ik wist niets van die Afrikaanse achtergrond. Bij het uitzoeken van de stamboom was ik niet verder gekomen dan tot de geschiedenis van mijn overgrootouders. Mijn overgrootvader Maurits blijkt de jongste kleinzoon te zijn van Cupido. Hij was wagenmaker in Utrecht, zijn vrouw werkte als vroedvrouw. Na zijn overlij den ging mijn overgrootmoeder Ida met twee zoons en een dochter naar Soerabaja. Ze zijn allemaal in Indië gebleven.' De oudste zoon Gottfried is de grootvader van Rob en Hans. Hij trouwt met de Indische Maria Louisa Gerrits en zij krijgen drie zoons: Frits (1906), Andries (1907) en George (1912). Maar in 1917 overlijdt Maria op 35-jarige leeftijd. De drie nog jonge kinderen komen vervolgens onder de zorg van hun tante Johanna Dubois- Hehl, de zus van Gottfried. Zij is getrouwd met Andries Dubois, opzichter in het KNIL. Oom en tante fungeren dus als een tweede vader en moeder voordat de jongens uitvliegen en een eigen bestaan opbouwen. Rob Hehl: 'Mijn ooms Frits en Andries zijn planter geworden. Ook mijn vader werkte voor de oorlog op een tabaksplantage.' Vader George Hehl is getrouwd met de Indische Jozefien Leonie Portier. Hun eerste kind is Robert 'Rob' (1938), tweede is Martha Mathilda (1941-2000) en na de oorlog volgt nakomertje Johannes 'Hans' (1952). Stamboom Rob Hehl, 80 jaar, is in mei op bezoek in Hen gelo en ontvangt de fotograaf en reporter van Moesson samen met zijn veertien jaar jongere Oorlog Rob meent zich het begin van de oorlog te herinneren: 'Ik weet niet of ik het gedroomd heb, maar ik zie mijn vader nog afscheid van mijn moeder nemen. En hij was in uniform, want hij was gemobiliseerd. De Japanse bezetting volgde. Wij hadden een grote tuin in Klaten, vlakbij Solo, en op een gegeven moment kwam er een grote groep Indonesiërs langs onder leiding van een Japanner. Ze had den een brancard bij zich, en sloegen op een drum om de attentie van de mensen te krijgen. Ik was nog klein. Ik zag dat er een man op die brancard lag, maar hij was onthoofd. En zij hadden zijn hoofd naast zijn lichaam gelegd. Dat vergeet ik nooit. Mijn vader zat toen al ergens gevangen. Naar later bleek, heeft hij aan de Pakanbaroe-spoor- lijn moeten werken. Zijn broer, oom Frits, heeft de machinerie op de plantage kapotgemaakt voordat de Japanners kwamen. Hij is verraden in het kamp, apart genomen en gemarteld door de Japanners. Ze hebben zijn maag vol water gepompt, op zijn buik getrapt en als ge volg daarvan is hij overleden. De andere broer, oom Andries, heeft het kamp overleefd, maar is vlak na de oorlog toch omgekomen. Hij was motorordonnans en is met zijn motorfiets verongelukt in Jakarta.' Rob, zijn zus en moeder blijven buiten het kamp. Gevraagd of Rob als 'buitenkampkind' ook verplicht was om Japans onderwijs te volgen, antwoordt hij glimlachend en begint te tellen: ietsj, nie, san, sjie, go, rok... De (totok) pleegouders van zijn vader en diens broers ontkomen niet aan gevangenschap. Andries Dubois en Johanna Dubois-Hehl zullen dat niet overleven. Andries sterft, volgens de gegevens van de Oorlogsgravenstichting, op 29 februari 1944 in Ambarawa. Hij is 66 jaar geworden, zijn graf is nu op het Nederlands ereveld Pan- du in Bandung. Daar ligt ook zijn echtgenote die op 15 november 1944 is gestorven in kamp Tjihapit in Bandoeng. Zij werd 67 jaar. Na de capitulatie van Japan breekt in Indië de Bersiap-tijd uit. 'Als een horde koeien werden wij in Kamp Gantiwarno gedreven. In 1945 moesten wij plotseling in de trein stappen. Wij wisten niet waar we naartoe werden vervoerd. De ramen waren dichtgeplakt. Het Indonesisch 40 MOESSON

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 2019 | | pagina 40