DE BANKIER VAN JOGJA
Leven en werken van George Weijnschenk en zijn naaste verwanten.
^®T®
Vervolg van pag. 10)
SABANDHAAR
1 1
In de Vorstenlanden waren in landhuurderskrin
gen twee slagzinnen gebruikelijk: le Wat Dezentjé
is voor Solo, is Weijnschenk voor Jogja, en 2e Het
hele sultanaat steunt op Weijnschenk.
Misschien gold dit niet meer na de crisis der 30er
jaren en de kort daarop volgende bezetting en ber-
siaptijd, maar bijkans een eeuw waren de Weijn-
schenk's de toonaangevende figuren in Jogja, hun
rijkdom scheen onuitputtelijk, ook al verdween wel
eens een lid der familie naar Europa om in Brus
sel of Parijs, dan wel aan de Riviera het misschien
te makkelijk verworven vermogen te verteren, er
bleven er altijd weer in Jogja het familiebezit be
heren, en lange jaren, het te vermeerderen.
De groei van hun rijkdom doet vaak Amerikaans
aan. Lang is er gezocht naar de oorsprong der
familie, van wie slechts bekend was, dat de stam
vader in Solo gestorven was omstreeks 1818, en er
sinds 1815 voorkwam als gepensioneerd luitenant
der Cavallerie. Men zocht, niet ten onrechte, ver
band met de Württembergse troepen, en met een
familie Weinschenk in Biberach in Württemberg,
waarvan de familie ook het wapen voert: In rood
een zilveren beker, vergezeld van een gouden wijn
gaardrank met twee druiventrossen. Als helmteken:
de zilveren beker omgeven door een krans van
zwarte hanenveren.
Hoewel een aangehuwd familielid, de heer Prior,
zich zeer veel moeite heeft gegeven, om het graf
van de stamvader terug te vinden, en er ook op
roepen in het tijdschrift de Indische Navorscher
daarvoor zijn geplaatst, is men in Indië nooit ver
der gekomen, en wisten zelfs zeer deskundigen als
wijlen Mr. P. Bloys van Treslong Prins en W. F.
del Campo Hartman niets te geven dan enkele ver
wijzingen naar naamdragers in de buurt van Mag
deburg.
Als 3e vraag in onze rubriek, plaatste Navorser
een oproep om een exemplaar van het werkje over
de familie, omstr. 1910 samengesteld door Overste
Ph. Lach de Bère, wat al spoedig in ons bezit
kwam.
Dit werkje draagt echter de sporen wat overhaast
ter perse gebracht te zijn, het heeft vele lacunes,
omissies van personen etc. die met wat goeden
wil te voorkomen waren geweest. Desondanks nam
Navorser aan, dat gezien de deskundigen, die zich
met de zaak geoccupeerd hadden, hier te lande
wel niet veel meer te vinden zou zijn, doch ge
lukkig bleek dit niet juist te zijn.
In het koloniaal archief, dat op het Alg. Rijksar
chief berust bevinden zich de registers van de in
1817 gehouden volkstelling der Europeanen op
Java, en daarin bevinden zich de opgaven door
de stamvader zelf verstrekt en in 1819 door de be
trokken ambtenaar aangevuld.
Hieruit blijkt, dat Leopold Weijnschenk, geb. in
1772 te Saubieltz (vrij onleesbaar geschreven) op
16-3-1802 op Java kwam en zich 6-12-1803 te
Solo vestigde, waar hij op 27-4-1819 overleed, wat
ten overvloede bevestigd wordt, door de desbe
treffende opgave in de Almanak van 1820. Als
executrice-testamentair trad op zijn huisvrouw Ma
ria Christina Franke, die in 1821 hertrouwde
met Willem Christiaan Oostman, die zij ook over
leefde. Hij stief in Solo 10-1-1835 en zij eerst
28-11-1846. Vermoedelijk heeft Leopold haar leren
kennen aan de Kaap, waar een familie Franke in
die jaren woonde.
het verdiende. De zoon van de Amerikaanse con
sul, een potige jongen, vertelde mij dat hij last
met deze zelfde Strauch had, en wilde graag weten
met welke bijzondere „greep" ik mijn aanvaller
daar bij de bioscoop „mores had geleerd." Zo
gaat de legende te werk. Vereerd, deed ik de
greep voor en zei er meteen bij dat hij te allen
tijde op mij kon rekenen: ik wist nu precies hoe
men met zulk soort heren omging.
Ik heb mijn aanbod niet gestand behoeven te
doen: Strauch is uit mijn leven verdwenen. Maar
niet uit mijn verbeelding. Nu nog, terwijl ik over
mijn kindertijd schrijf, rijst hij dreigend voor me
op. daar achter de heuvel van Laan Trivelli,
uit het niets naar voren springend, in zijn ogen
een gekwelde, triest-boosaardige uitdrukking die
mijn hart deed stilstaan.
(wordt vervolgd)
Kort na zijn komst op Java schijnt Leopold een
dochtertje Sophia (Louisa) Margaretha erkend te
hebben, die op 9-9-1878 te Jogja begraven werd,
(le kerkhof DD416) als weduwe van Johan
Frederik (August) Schrader, geb. Solo 1814, 1816?)
begr. te Jogja achter den Passar op 15-6-1856,
waarmede zij in 1820 te Solo huwde.
Uit zijn huwelijk met Maria Christina Franke, zijn
ons bekend:
1. Johanna Maria Weijnschenk, geb. te Solo 12-
1-1810 (volgens haar grafschrift), begraven te Jog
ja, achter den Passar 28-5-1846. Zij huwde te Solo
juni/juli 1824 met Pieter Dom, geb. Jogja 2-3-1802,
aid. gedoopt door de pastoor van Semarang op
21-10-1804, overleden te Jogja 6-7-1880, land
huurder, zoon van Jacobus, uit Antwerpen, en
2. Anna Catharina Weijnschenk, geb. Solo 16-12-
1810 gedoopt door de pastoor van Semarang te
Solo 24-11-1812, begraven te Solo, Pasar Kliwon
16-9-1853. Zij huwde te Solo 12-9-1830 Cherry van
Bronkhorst, geb. te Japara 13-1-1809, begraven te
Jogja, achter den Passar 8-7-1863, zoon van
Johan Meindert en
3. George Weijnschenk, zie hieronder A.
4. Ambrosina Weijnschenk geb. Solo 24-5-1813, al
daar gedoopt door de pastoor van Semarang op
22-11-1814 overleden op het land Sonosewoe bij
Jogja 14-8-1845. Zij huwde te Solo 5-8-1835 Jo-
hann Caspar von Stralendorff, geb. Solo -1814,
overleden te zoon van
Hij huwde 2e Jogja 18-8-1847 Theresia Antoinette
Meenis, geb. Jogja 17-11-1825, begraven op de
oude begraafplaats te Klatèn 4-2-1893, dochter
van Jacobus Wilhelmus Meenis en Adriana Caro
lina Paulus.
5. George Lodewijk Weijnschenk, volgt onder B.
Het is zeer betreurenswaardig, dat men verzuimd
heeft, in de vooroorlogse jaren, de gegevens uit
's Lands Archief aan het Molenvliet,over te nemen.
Aantekeningen over hem bevonden zich in Mil.
29 fol. 173, in de B.S. registers van Batavia dl. 191
kwam hij voor op blz. 661 en 663, evenals in de
Not. Prot. Grissee 1818 no. 53: bijlage.
Uit de hier te lande aanwezige bronnen konden
we slechts vaststellen dat hij op 2-2-1809 benoemd
is tot le luitenant der Cavallerie, en als zodanig
diende bij het 3e eskadron der Cavallerie-divisie,
die van uit Semarang gedetacheerd was aan de
Vorstenhoven.
Kort voor zijn pensionering vroeg hij op 29-5-1815
vergunning tot verblijf op Java aan, wat hem ge
werd. Dit is voorshands alles, wat wij omtrent
de stamvader te weten konden komen, uit de he
den ten dage toegankelijke bronnen.
Na het overlijden van hun stiefvader Oostman 1
keerden de 2 zoons hierbovengenoemd Solo de
rug toe, en vestigden zich te Jogja. De oudste:
George Weijnschenk, geb. te Solo 22-5-1812, ged.
door de pastoor van Semarang op 24-11-1812 te
Solo, begon als Commies op het Residentiekan
toor, waar hij al spoedig vriendschap sloot met
de kring van landhuurders, die hij uit hoofde
zijner werkzaamheden ontmoette. Spoedig beschouw
de men de nieuwkomer niet langer als vreemde
ling, wat geheel ophield toen hij op 22-9-1836 te
Jogja in het huwelijk trad met Maria Dorothea
Baumgarten, geb. aldaar 22-9-1819 als dochter van
de landhuurder Christoffel Willem en Anna
Josepha Hillebrandt Helaas duurde dit jonge
geluk slechts een half jaar, want op 20-3-1837
overleed het jonge vrouwtje en werd op Pasar
Kliwon te Solo bijgezet. De jonge weduwnaar nam
ontslag op het Residentie kantoor en wijdde zich
met volle energie aan landexploitatie, te begin
nen met de onderneming Bradjan waarbij zijn
schoonvader geïnteresseerd was. Vermoedelijk had
wijlen zijn Vader reeds nauwe relaties met de
Kraton onderhouden, en door de huwelijken zij
ner zusters had hij ook in Solo verbindingen.
(Noten:)
1 Volgens zijn inschrijving in het Volkstelling-
register van 1823, was Willem Christiaan Oost
man toen 40 jaar, geb. van Salatiga en burger te
Solo. In de Almanak van 1822 staat onder de
geborenen van Solo vermeld Catharina Wilhelmina
Oostman, geb. 1-6-1824. Of dit een dochter van het
echtpaar Oostman/Franke is konden we niet na
gaan.
2 Een C. W. Baumgarten werd op 7-3-1810 be
noemd tot Luitenant Adjudant bij de Staf van
het 3e Bataljon, een J. J. Baumgarten was in
1809 le luitenant Adjudant bij den Staf der Caval
lerie. Vermoedelijk was George's schoonvader een
zoon van de laatste daar Christoffel Willem Baum
garten, geb. te Djocja op 1-8-1823 25 jaar oud
was, dus geboren omstr. 1798. Hij had wellicht
o.m. nog 2 broers Friedrich Wenscesclaus, geb
1803, die als opziener van de wegen en bruggen
te Jogja, op 8-10-1825 overleed, en een broer Hen
drik Willem Baumgarten, geb. 1804.
Dat de verhouding tussen George en zijn gewezen
schoonvader ook na het overlijden van George s
le vrouw zeer goed bleef blijkt wel uit het feit,
dat hij twee dochtertjes van deze: Christophina
Wilhelmina Bertha en Anna Josepha, verwekt
bij de inlandse vrouw Mang Nglong, respectieve
lijk geboren te Jogja 10-7-1845 en Jogja 23-2-1848
als zijne natuurlijke kinderen in het register van de
Burgerl. Stand te Jogja liet inschrijven onder de
naam Baumgarten Weijnschenk.
Kort voor het overlijden van C. W. Baumgarten
legde deze een onderhandse verklaring af op 31-
1-1871, die op 21-1-1875 voor notaris van Lawick
van Pabst te Jogja officieel bevestigd werd.
(Meerdere stukken hierover bij notaris P. J. Serlé
te Solo op 31-1-1871 acte 53, en bij notaris Lawick
van Pabst te Jogja op 21-1-1875, acte 26/27.) De
familie Baumgarten Weijnschenk heeft dus naar
den bloede generlei verwantschap met de fami
lie Weijnschenk. Wordt vervolgd)
NAVORSER
Op bl. 13 van Tong-Tong No. 5 wordt gehan
deld over de vraag: wat verstond men tijdens de
V.O.C. precies onder de functie van sjahbandar?
Van geachte zijde ontvingen wij de ondervolgende
kleine bijdrage voor de beantwoording.
In zijn artikel „Volkenrecht in vroeger Makassar"
in het Tijdschrift „Indonesië", 6e jaargang, 1953,
No 5, behandelt Prof. Mr. G. J. Resink o.m. de
sjahbandar. Deze dient gezien te worden als een
geheel aparte Indon. rechtsfunctionaris, die in de
volkenrechtelijke sfeer zowel met besturende als
regelgevende- en rechtsprekende bevoegdheid was
bekleed. Hij was in de tweede plaats havenmees
ter.
Wat betreft de figuur sjahbandar tijdens de V.O.C.
wijs ik op het volgende.
De Compagnie handhaafde de sjahbandars. Reeds
vroeg stelde het Ned. gezag terzake bepalingen
vast.
In de Statuten van Batavia, vastgesteld op 5-8 juli
1642 door de Gouverneur-Generaal A. van Diemen,
is onder het hoofd „Van den Ontfanger ende Li-
centmeester" bepaald:
„Opdat, soveel doenlyck is, voorgecomen mach
worden, den licent niet en werde gefraudeert, sal
den licentmeester altyt een competent getal goede
dienaren tot recherche der incomende ende uytgaan-
de goederen ende vaertuygen op den boom moe
ten houden.
Den licentmeester sal oock met eenen waernemen
't ampt van sabander, soo dat alle gesanten, gaende
ende comende vreemdelingen hun toeganck ende
adres, om in hun saecken voortgeholpen te wor
den, aen denselven sullen hebben.
Ende sullen degene, die van hier met eenigh
vaertuygh naar andere plaetsen willen verseylen,
hun bevorens moeten voorsien van een behoorly-
cke pas, by den licentmeester geteykent op ver
beurte van 't vaertuygh als ingelaeden coopman-
schappen.
Den licentmeester ofte sabandar sal oock met
eenen als havenmeester syn gesagh hebben over
t leggen der gaende ende comende vaertuygen."
Zie Ned.-Ind. Plakaatboek 1602-1811, door Mr.
J. A. van der Chijs, deel 1, bl. 558. Uitgave Bata
viaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschap
pen, 1855.
Op 8 jan. 1664 werd door de Gouverneur-Generaal
J. Maetsuyker vastgesteld een Instructie voor den
Haven-meester te Batavia. Zie Plakaatboek, deel
2, bl. 371.
Dr. Mr. H. F. W. LUIKING