OP DE SLUIS VAN WALAHAR SI KAM 3 Uw artikel ..Zwijgende Rijst eters'' in het eerste nummer van TONG-TONG heeft me zeer getroffen. U sprak de waarheid: ook wij die kort in Indië vertoefden, vertellen veel te weinig over die onvergetelijke tijd. zelfs al was zij voor (meer dan) de helft gevuld met ongemak en gevaar. Ik voel mij aan Uw groep verbonden 1. omdat ik ook mijn pikoel rijst gegeten heb onder de tropenzon en er sindsdien nog evenveel van houd; 2. omdat ik een Indisch vrouwtje heb en er dus Indische gebruiken in mijn huis heersen, die mij uitstekend be vallen. Ik hoop dat U ook veel lezers krijgt onder OVW-ers en Dienstplichtigen. Juist zij kun nen vaak waardevolle dingen vertellen om dat voor hen Indië nieuw was en zij Indië bekeken als een nieuw en mooi schouwspel. Soldaat 251003174 3 - 9 R.I. de rijst, want de levensmiddelen uit bussen be gonnen ons hevig tegen te staan. Daarom besloten Jannes en ik op een avond de ladangs in te gaan, alleen in een zwembroekje en een tropenpet op, maar met onze geweren. We klommen in een ladanghuisje en loerden op wilde eenden, die daar 's avonds bij tientallen een nacht verblijf zochten. Zo brachten we af en toe een paar eenden of duiven mee ter afwisseling van ons vis- of busjesmenu. Dit werd op onze vrije avonden onze geliefkoosde sport. Wc verzuimden hiervoor graag onze bioscoopavonden waarvoor we eens in de 14 dagen om de beurt werden opge haald. Bij de sluis had de kampongbevolking een tuin waar o.a. laboe werd verbouwd. Bijna elke nacht richtten de wilde varkens daar schade aan en ver schillende malen waren mensen komen vragen of wij de varkens niet konden schieten. Kees en ik zijn er 's nachts een paar keer op uit geweest doch zonder resultaat. Op een morgen kwam een man ons waarschuwen, dat er een varken was ge zien in de tuin. We pakten onze geweren en renden er heen. Jammer genoeg kwamen we iets te laat. De boosdoener was reeds geveld mei een patjol. We namen het beest mee, ik slachtte en vilde 't dier en binnen een minimum van tijd geur de de saté op Kees z'n manier klaargemaakt. Dat smaakte naar meer! Onze wens werd spoedig ver vuld. Op een zaterdag kwam een jachtgezelschap vragen om nachtverblijf. Ze hadden hiervoor toe stemming gekregen van luitenant Boersma. Het bleek, dat het terrein rondom de sluis reeds voor de oorlog hun jachtterrein was. Twee van ons mochten de andere dag mee als bewaking. Daar van maakten Kees en ik dankbaar gebruik. Uit de kampong werden 30 drijvers en een paar hon den opgepikt en zo werd de omgeving eens goed uitgekamd. Een keer of 5, 6 zijn we met hun mee- geweest voor bewaking, maar we jaagden even hard mee. Ik weet nog goed. dat er een zwijn aan z'n voorpoten werd gewond. Kees en ik renden achter t beest aan en vonden 't even later zitten. Hij kon blijkbaar niet meer. Ik liep voorop en zó dal: het dier me zag, vloog het op me af. Gelukkig bezat Kees de tegenwoordigheid van geest direct raak te schieten. We mochten 't zwijn houden en voerden het triomfantelijk mee naar de sluis aan een bamboe tussen ons in. Na drie maanden werden we afgelost en over geplaatst naar kampong Soebang bij Cheribon Een overplaatsing van de hemel naar de hel., Daarover hoop ik een volgende keer te vertellen. Soldaat 251003174 3-9 R.I. Noot van de Redactie: Wij hopen van deze ..jongen-met-het-vechtpetje"die wij toen al leen kenden als soldaat, maar nu ook heb ben leren kennen als nuttig burger met een vaak verantwoordelijke betrekking, nog me nig stuk te krijgen. Voor zijn frisse en eer lijke toenadering: bravo! Hoe de toestand er in later jaren was, weet ik niet, maar een kleine 50 jaar geleden telde het bergplaatsje Lawang in Java's Oosthoek één school en daar was het dus, dat wij, Lawangse kinderen, onze eerste aarzelende schreden op het pad der wetenschap hebben gezet, zoals men dat- gemeenlijk zegt. Er waren er, die met een eigen mylord gebracht werden of in een „langanen-dogcar kwamen of als ze in de buurt woonden, met een baboe een paar passen achter hen aan, Maar je had er ook, die, kleuters als het nog waren, in hun eentje kwamen lopen, soms een uur of langer onderweg waren en bij het gardoe-huisje op de driesprong hun kor nuiten opwachtten, om dan in clubverband het schoolerf te betreden. De eerste categorie was in het kostelijke bezit van een schooltas, compleet met griffelkoker, sponzedoos en leilap en een broodtrommeltje, rood, geel of groen met bloemetjes en schaapjes er op. De tweede groep daarentegen liep meestal leegs- hands, tenminste als ze in de laagste klassen zaten en nog geen boeken of schriften nodig hadden. Hiertoe behoorde o.a. Camile Isidore, bijgenaamd Si Kam. Si Kam had een moeilijk uit te spreken Franse achternaam, want zijn vader was Frans man. Maar in Kam's vocabulaire kwam geen woord Frans voor, trouwens, zijn Nederlands was ook maar zo-zo, la-la, want er Werd bij hem thuis uit sluitend Maleis gesproken. Toch was Si Kam in onze ogen een personage van gewicht; behalve dat hij op zijn buitenlandse afkomst kon bogen, was hij in het gelukkige bezit van een hoed, een z.g. „topi klosso", zoals ook door de veldpolitie gedragen werd. Tijdens de schooluren hing deze hoed in z'n dooie eentje aan de lange kapstok buiten op de galerij. Maar op een goede dag werd die daar niet opgehangen en bleef als geplakt op Kam's gemillimeterde bol zit ten, zelfs in de klas. De juffrouw informeerde een beetje verwonderd: „Waarom houd je je hoed op, Camile? Ga hem gauw buiten hangen, jongen." Maar Camile bleef met de armen model gekruist over de borst, zitten en reageerde door woord noch gebaar op hetgeen de juffrouw zei. Het verzoek werd herhaald, nóg eens wat dringender, zodat het meer als een bevel klonk, maar er gebeurde hoegenaamd niets. Ten einde raad zocht de juffrouw steun bij mij ik zat achter Kam „Vraag jij het hem eens." En ik vertaalde gewillig, terwijl ik mijn vóór buurman een por in zijn rug gaf: „Kam, Kam, waarom toch jouw hoed blijft dóór maar op je kop?", waarop prompt over zijn schouders het ant woord kwam: „Zomaar." Ik was nu eenmaal toch tot tolk gebombardeerd, dus bracht ik getrouw over: „Hij zegt „zomaar", juffrouw," Dit was zelfs onze, overigens zo geduldige en lankmoedige juffrouw te veel. Met een paar pas sen stond ze naast de bank van Kam, plukte het hoedje van zijn hoofd enbah", vol afschuw en ontzetting bleef ze staren naartwee vet tige, plakkerige srabies, die op Kam's hoofd la gen! Hij nam ze er nu zelf af en bleef er een beetje beteuterd mee in zijn handen zitten. „Maar Camile, waarom heb je dat gedaan?" wilde de juffrouw weten. Ongevraagd trad ik maar weer als tussenpersoon op en kreeg tot antwoord: „Is- terniet kertas", „Hij zegt „papier isterniet", juf frouw echode ik. Ergens vandaan kwam toen een flard van een krant te voorschijn, waarin de heerlijkheden werden gewikkeld. „En nu ga je je hoed aan de kapstok hangen. Camilebesliste de juffrouw, „en ga je aan de kraan buiten je handen wassen én je hoofd. Goed schoon!" Gek, nu begreep Si Kam haar drommels goed en hoefde ik er niet aan te pas komen. Als een pijl uit de boog schoot hij de klas uit en zeker tien minuten lang hoorde wij het water uit de kraan op het gemetselde vloertje klateren en Kam's helle jongensstem, die de skola van het gebeurde om standig verslag uitbracht. H. A. BAWANG POET1H. Heb jii een teentje knoflook gesnoept, Niet zo rauw. maar eerst netjes geel gefruit. Of gekookt en gefruit, en de walm slaat eruit. Allicht is er één die met afgrijzen roept: O. God! Je hebt indies gegeten! Heb jij een teentje knoflook gesnoept. Allicht is er één die met afgrijzen roept: Zeg. waar komt toch die karbiedlucht vandaan, Het stinkt, dat je horen en zien zal vergaan! Maar jij. je hebt indies gegeten Heb jij ie oudste schoenen weer aan, Met zolen van krèpdie half zijn vergaan. Zodat het een bittere lucht verspreidt. Zie. dan vraagt een ieder je als om strijd: Zeg. heb je soms knoflook gegeten? C. J. VAN MANSllM, b.L Het was nu onze beurt om de jongens op de sluis van Walahar af te lossen. De sluis moest bewaakt worden door 4 militairen en 12 S.P.-ers (stadspo litie). Jannes Stoter, Kees de Ruijter, Gert-Jan Ber- felo en ik werden aangewezen, de S.P.-ers waren een vaste staf. Ons verblijf zag er niet erg aan lokkelijk uit en we hebben dan ook niet kunnen dromen, dat de 3 maanden daar de „vacantie" uit onze diensttijd genoemd kan worden. De sluis te Walahar is een 125 meter lange overdekte galerij. Ons verblijf was met zeilen en bilikmatten be schermd tegen regen en wind. Electra was er niet. 's Avonds zaten We de eerste week bij een stal lantaarn te kankeren of te kaarten. We konden niet slapen van het donderend lawaai dat het neerstromende water maakte en van de wandlui zen die onze veldbedden belegerden en ons be stookten zodat we blij waren, één voor één, als het onze beurt was om wachtcommandant te zijn of als we gehaald werden voor nachtpatrouille. Af en toe zetten we onze bedden onder water, maar zelfs na een hele dag te zijn ondergedom peld waren de luizen nog niet kapot. We deden daarom geregeld tegenaanvallen met hamers om een tijdje jeukvrij te kunnen maffen. In een naastbijgelegen kampong wisten we een oude grammofoon, zo een met een hoorn en 20 Indon. platen te ruilen tegen wat levensmiddelen. We hadden nu in ieder geval muziek, wat voor kattengejammer 't ding produceerde mocht niet hin deren. Alsmaar geef geluid. Ook vonden we tij dens een patrouille op een keer een vergasser, zo dat de verlichting van ons verblijf wat beter werd en we onze brieven aan thuis en de meisjes weer 's avonds konden schrijven, zij het met onderbre kingen. Want af en toe floepte de lamp uit en moest het ding onder het bezigen van de nodige „knopen" weer asem ingepompt worden. Ons potje werd gekookt door Kees, die tevens hospik was. Gelukkig heeft hij de laatstgenoemde functie op ons niet hoeven toepassen. De kam pongbevolking echter maakte dankbaar gebruik van zijn aanwezigheid en liet zich geregeld door hem behandelen. Zodoende genoot Kees een zekere populariteit onder hen en dat straalde ook een beetje op ons af. Af en toe kwamen ze ook op hun manier om vis vragen. Een groepje hurkte dan bij de sluis aan 't water en riep: „Toean ikan!" We begrepen het en in een handomdraai kregen ze 't gevraagde. Eén handgranaat in 't water en tientallen vissen kwamen schuddebollend aan de oppervlakte drij ven. De katjongs stortten zich dan onder luid ge joel in t water om de vissen te grijpen. De „toeans van de sluis kregen de grootste exempla ren. Kees had weer wat te snirken en wij wat bij

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 3