De Indische Cabaretavond
4
Mijn moeder speelt toneel
i.
De Indische Cabaretavond „Tong-tong", gehouden
op 28 febr., 1 en 2 maart in de Haagse Dieren
tuin voor het „Nood-gironummer 777" ten be
hoeve van de repatrianten uit Indonesië, heeft te
gelijkertijd macht en onmacht van de Indische groep
in Nederland op het gebied van georganiseerd
amusement aan het licht gebracht.
Al werd dan een bedrag van f 5000.00 afgedragen
aan het Rode Kruis t.b.v. het repatriantenfonds,
zodat van een „technisch" succes gesproken kan
worden, het idee bij velen dat de Indische groep
in Nederland bewezen heeft in staat te zijn zelf
standig wat te presteren, is per sé onwaar.
We hoeven! maar te denken aan revue- en caba-
retartisten en gezelschappen als Wint Kan, Wim
Sonnevelt, Max Tailleur, Toon Hermans, Tom
Manders, etc. etc. en dan merken we het grote ver
schil: zij zijn in staat tot een continue prestatie,
wij niet. Zeker hebben wij de handicap dat al deze
namen namen zijn van beroeps-artisten en -gezel
schappen, terwijl wij amateurs zijn, zonder de mo
gelijkheid om door ons dagelijks werk voldoende
tijd en energie te reserveren voor het toneel, maar
dit op zichzelf bewijst al dat onze capaciteiten te
kort schieten, want als er werkelijk sprake was
van een amusementskunst, die door de Indische
groep op hoge prijs gesteld zou worden, zouden tal
van artiesten zich zonder aarzeling hun (vaak
saaie) beroep neerleggen om zich geheel aan hun
kunst te wijden.
Hoe dan ook: deze amateuristische toewijding be
tekende al direct de grootste handicap voor een
zorgvuldige voorbereiding en uitvoering, want
voor de „full jobs" van impressario, publicity-
agent, regisseur en contact-man was nu maar één
persoon beschikbaar, Tjalie Robinson, die boven
dien op de avond zelf acteur zou zijn. Insiders in
muziek- en toneelwereld zeiden dus al gauw: dat
Joopt helemaal mis. Vooral ook om het feit, dat
de artisten voor dit cabaret gerecruteerd moesten
worden uit Amsterdam, Rotterdam, Haarlem en
Den Haag, zodat geregelde gezamenlijke oefening
uitgesloten was.
Nochtans werd doorgezet, even eenvoudig als het
begin was geweest. Het begin was zo: Tjalie Ro
binson kwam bij de voorzitter van het CCKP, de
heer Moora, en zei: „Wat kan de Indische groep
als bijdrage leveren voor de nationale inspanning
voor 777? Moora: „Je hebt wel eens shows ge
maakt; maak er weer één maar nu een grote!"
Tjalie: „Okay."
Besloten werd de zaak ineens groots aan te pak
ken, ook wat de publicity betreft, maar hier werd
een heel natuurlijke tegenslag ondervonden: het
publiek en de zakenwereld beginnen de laatste
tijd zo'n beetje beu te raken van liefdadigheid en
alles wat ermee te maken heeft. Zoals een zaken
man een onzer mensen zei: „Altijd is er weer wat;
nu eens rheuma, dan weer blinden, dan weer va-
cantieoorden, dan weer Hongaren, dan weer blin
den geleidehonden, en zo voort, en zo voort."
Dit tekort aan Interesse drukte o.a. de mogelijk
heden van doeltreffende reclame, de inkomsten van
advertenties en de kaartenverkoop. Het feit ver
der dat niemand te vinden was met alle vrije tijd
en kennis van zaken op het gebied van impressa-
rio-schap, maakte dat veel werk niet consciëntieus
genoeg kon worden afgedaan.
De artisten zelf, van wie het merendeel nog nooit
op de planken gestaan had, bleven tasten naar hun
juiste vorm. Het gebrek aan geldmiddelen maakte
dat zelden geschikte accommodatie te vinden was
om werkelijk serieus te oefenen, terwijl tenslotte
steeds geschipperd moest worden met de beschik
bare oefentijd, die uiteraard voor alle artisten weer
anders lag. De moeilijkste factor voor het bijeen
brengen van een homogene kleine groep bleek het
ontbreken van versafiel talent d.w.z. artisten die
meer dan één vaardigheid of talent hebben, zodat
voor één cabaretvoorstelling tientallen artisten no
dig bleken te zijn.
De vooruitzichten op een werkelijk succes bleken
tenslotte steeds geringer te worden. Het grote pu
bliek voelde de actie voor de repatrianten in het
het geheel niet aan als een soort nood voor de
gemeenschap, zodat de belangstelling lauw bleef.
Het soort kunst, dat wij zouden brengen, was (en
is nog steeds) vreemd voor het grote publiek, zo
dat de nieuwsgierigheid niet groot genoeg was om
te komen kijken. Het aantal steeds weer nieuwe
moeilijkheden bij de vóóroefeningen en de steeds
maar stijgende kosten waren onrustbarend.
Inderdaad leek alles te zullen móeten mislukken,
maar waarom werd tenslotte toch dwars door al
les heen doorgezet, zodat tenslotte toch wel van
een geslaagde krachttoer gesproken mag worden?
Dit is een aparte beschouwing waard, waarover in
ons volgende nummer.
IK EN BENTIET,
Op een dag ik ontmoet Si Bentiet op de viaduct
djaga lajangan poetoes. Zijn kop hij doet met
pisangblad. Ik met nix, want ister haar ikke.
Ik zeg: „Warrem, nteit."
Hij zeg: „Warrem."
Ik zeg: „Jij lus als door maar warrem."
Hij zeg: „Ik lus."
Ik zeg: „Waarom."
Hij zeg: „Je weet maar niet kout hoe!"
Ik zeg: „Ik weet. Ijs."
Hij zeg: „Tjoba alles is met ijs. De gras, de huis,
de sado, de trèm, alles tjoba!"
Ik zeg: „Lekker, peh!"
Hij zeg: „Hah! Je weet maar niet!"
Ik zeg: „Wat."
Hij zeg: „Ik weet. Al één keer naar Chollan ik."
Ik zeg: „Perlop?"
Hij zeg: „Perlop."
Ik zeg; „En toen?"
Hij zeg: „Tai kalkoen."
Ik zeg: „Je la-je rot."
Hij zeg: „Niet-é! Winter-é! Kout-é!"
Ik zeg: „Laat maar. Maar als ijs óveral. Welkom.
Ik eet door."
Hij zeg: „Jij maar. Kout-nja tot stijf jou bek, Lie.
Praten kenniet. Laatstaan eten!"
Ik zeg: „Masa!"
Hij zeg: „Ben je ooit in Bandoeng hewees?"
Ik zeg: „Al."
Hij zeg: ,.B aaien s morgens zes uur hoe in Ban
doeng!"
Ik zeg: ,,Minta ampoen."
Hij zeg: ,,Als in Chollan door-maar-door so., Laat-
maar je draah kleren dik en veel kaja beer, dóór
tekouten als baaien-Bandoeng".
Ik zeg: .Je ferlak."
Hij zeg: ..Tolol jijna poetoes deze!"
En hoen wij lopen hard. En toen berboet de vlie
ger. En toen robèk helemaal. Laat maar, als maar
niet foor Si Bentiet. En dan isternog glasan een
beetje. En dan wij haan delen. En dan wij haan
bandrink. Leuk. Tjalie Robi nson.
Op één maart is er een grote Indische avond in de
dierentuin geweest. Tot 11 uur was er toneel en
daarna tot drie uur dansen.
Alle toneelstukjes waren erg luchtig, op één na,
dat was héél ernstig. Het was een rechtzaak. En
voor de rechter kwam dan een oud vrouwtje met
haar dochter En voor dat ouwe vrouwtje van
tachtig jaar moest mijn moeder spelen. Mam kreeg
een halve zenuwberoerte toen ze hoorde, dat zij
voor een oud vrouwtje moest spelen en kocht
stante pede een grote 'fles neurotic tegen de
zenuwen.
Mams moest natuurlijk gebogen lopen, wat voor
haar vrij moeilijk is, want ze is nogal lang. En
nu was die mevrouw, die voor de dochter speelde,
juist heel erg klein. En nou moest Mam helemaal
in elkaar gedoken lopen, want het is geen gezicht,
een oud vrouwtje van tachtig jaar, dat een mijl
boven haar dochter uitsteekt.
Het was een compleet gekkenhuis bij ons. Op
een dag was ik in mijn kamer bezig, toen ik een
vreselijk gemekker in de voorkamer hooorde:
„Ach Edelachtbaaaaareik ben al zo ou-ou-
ou-oud
Ik schrok me gek en rende naar de voorkamer.
Stomverbaasd bleef ik in de deuropening naar
mijn moeder kijken.
Mams liep helemaal voorover gebogen, met haar
knieën zowat op de grond, over het tapijt te
schuifelen. Ik zei tegen haar:
„Wat ben je nou aan het doen Mam?"
Maar ze hóórde me niet eens en bleef maar door
mekkeren.
Voor de tweede keer riep ik, nu wat harder:
„Zeg mam, wat ben je aan het doen? Je lijkt wel
een geit met dat geblaat."
„Een geit?" zei mijn moeder verontwaardigd, „Ik
doe een oud vrouwtje na, met een bibberstem."
De volgende dag moest mam op de repetitie ko
men. Doodzenuwachtig ging ze er heen en hele
maal opgetogen kwam ze terug:
jan, ze vinden dat ik het heel goed gedaan heb;
ik heb niet één keer gemekkerd en ze vonden
juist dat ik een heel goeie bibberstem had.
„Hoe bestaat het", zei ik, „en thuis blaatte je de
hele tijd."
,,Ja", zei Mams, als ik thuis m'n rol opzeg, voel
ik dat je me aldoor stiekum zit uit te lachen en
dan kan ik het niet. Maar op het toneel doe ik
van angst juist alles goed."
Arme Mam. Op de uitvoering heb ik maar niet
naar haar gekeken. Stel je voor dat ik was be
ginnen te giegelen en Mams had me gehoord,
nou, dan zou de zaal getrakteerd zijn op het vre
selijkste geblaat en gemekker dat ze ooit gehoord
zouden hebben.
Janneke van Ameyden van Duym.
'K ZAL WACHTEN.
„7c Zal wachten, tof ie weerkeert, schat
..Ik blijf je trouw, 'k beloof je dat."
Twintig was ze, toen ze 't zei
(De oorlog brak juist uit in Mei)
Ze wachtte, tot het Vrede was:
Vijf jaren, alles zak en as.
Toen kreeg ze op een dag een kaart:
..Naar Azië is thans de vaart,
..Blijf trouw, dan word ie gauw mijn vrouw;
..Omdat ik steeds nog van ie hou."
Van Japan ging hij naar de Oost:
..'t Duurt niet zo lang" had hij getroost.
..7c Zal wachten, tot je weerkeert. Schat!
..Ik blijf ie trouw, 'k beloof ie dat!
Diep in het oerwoudin de grond
Daar rust hij tot de jongste stond
k Zal wachten, tot je weerkeert; schat!"
Maar nooit heeft zij bericht gehad.
C. J. VAN MANSUM, b.i.
INZENDERS VAN COPY
TONG-TONG!!
1. Wilt LI altijd Uw naam en volledig adres
zetten in de linkerbovenhoek van elke
inzending?
2. Wilt LI Uw velletjes altijd maar aan één
kant beschrijven of betikken? Anders
moeten wij Uw werk overtikken op de
door de drukkerij geëiste wijze en daar
voor hebben wij geen tijd.
3. Wilt LI als U antwoord verwacht op Uw
schrijven altijd een postzegel insluiten?
4. Wilt U alstublieft uit Uw hoofd zetten
dat LI niet schrijven kunt of dat Uw
ideeën onbelangrijk zijn? Schrijf in elk
geval; wij hebben schrijvers en weten
schapsmensen als medewerkers, die Uw
copy eventueel kunnen .bijschaven en
nuttige aanwijzingen geven hoe LI dan
wel moet werken. Tong-Tong is Uw
gratis leerschool op het pad van jour
nalistiek, auteurschap en studierichting.
5. U heeft gevraagd om een stem in de
Nederlandse maatschappij. Hier is die
stem met TONG-TONG. Zwijg nu ook
niet langer!
6. Nimmer ontvangen wij enige copy uit
Nieuw Guinea. Kan dat niet anders?
LI hoort er toch bij?