EEN WIMPEL KOMT THUIS De tijd na de oorloq en vooral na de souvereini teitsoverdracht was voor menig oudje een heel moeilijke tijd om zich te kunnen aanpassen aan de nieuwe orde. Totdat we het bericht kregen, dat mijn oude moeder, na vele, ook financiële moeilijkheden nog even vóór de chaos scheep kon gaan op de Joh. v. Oldebarneveït van 18 iiov, '57. Wij stonden op de kade in Amsterdam toen de boot aankwam om haar te begroeten. De ont scheping was prima geregeld. Eerst werden dus de zieken ontscheept. Er kwamen acht brancards in de loods; daar was mijn moeder bij. Zij her kende ons direct! Wij stonden naar haar te kij ken, konden het niet geloven, konden eerst niets zeggen een grijze, oude, oude vrouw lag daar voor ons en onze tranen kwamen los bij dit weerzien Onwillekeurig gingen mijn gedachten terug naai de jaren, donkere jaren achter ons, naar de 5e maart 1942, de eerste dag waarop we de ruwe kreten van de overheersers hoorden in Buiten zorg. Onze buren en kennissen groepten bij el kaar en wij vroegen ons af, wat er nu wel over ons zou kunnen komen. De eerste troepen kwa men onze straat binnensloffen en drongen de huizen binnen, op zoek naar wapens en nog meer. Aangezien mijn man landstormer was en dus ergens in dienst was, was ik met mijn gezin bij mijn ouders komen inwonen, om toch vooral niet alleen te zijn als de ruwe stoottroepen ons mochten lastig vallen. Mijn vader die wijkhoofd was van de L.B.D. kwam het eerst met deze ruwe kerels in aanraking. Hij moest zijn wapens inleveren. Deze had hij niet, wel brandblusappa- raten en brancards, maar die wilden de heren overheersers niet hebben en zo moest mijn vader zijn mooie antieke (sier-) wapens en sabels, die hij aan de wand had hangen, afstaan, wat menige zucht van spijt kostte. Nog menigmaal kwamen deze heren hem lastig vallen. Juist omdat hij wijkhoofd was dachten zij, dat er nog meer te vinden was. De bezettingstijd was een zeer moeilijke tijd voor de meesten van ons. Kwamen er razzia's dan werden de mannen opgebracht en bijeen gedreven voor doorzending naar een of ander werk, dat er verricht moest worden. Zo hebben zij mijn vader, indertijd 65 jaar oud, met nog honderden andere oudjes in het kerkgebouw aan de Grote Postweg gebracht, waar ze ruim een week ver bleven en eindelijk weer naar huis werden ge stuurd, omdat zij tenslotte toch te oud bleken. Mijn moeder had zich in deze moeilijke tijd flink geweerd en haar handen uit de mouw gestoken. Voor geïnterneerde landgenoten, die werk moes ten, verrichten, verzorgde zij de voeding. Gedu rende de hele bezettingsperiode had ze met haar kinderen eten geleverd en menige landgenoot die niet kon betalen mocht elke dag een portie eten bij haar komen halen. Totdat de revolutie kwam, de bersiap-periode. De mannen en jongens boven 14 jaar, waaronder mijn man en zoon, werden weggebracht met on bekende bestemming. Oudere mannen, waaronder mijn vader, werden bij elkaar gebracht en moesten voor de gevangenis Pledang op hun hurken blij ven wachten op de uitspraak over hun lot. Drie dagen later kwamen de vrouwen en kinderen aan de beurt. De rampokkers drongen de huizen bin nen en roofden wat ze konden. Daar waar Neder landse vlaggen en foto's van het Koninklijk gezin gevonden werden, maakten zij de bewoners zonder pardon af. Het volk was als door de duivel bezeten. Zo vonden zij bij mijn moeder de Ne derlandse vlag, compleet met Oranje-wimpel. Schreeuwend en met hun wapens zwaaiend kwa men zij rondom haar staan, al schreeuwende, „poéhan, ipoèhan!" (doodt haar, doodt haar). Zij hadden haar de vlag afgepakt, maar zij dood den haar niet. Zij mocht gaan en kwam met haar gezin nog tijdig in het zogenaamde beschermings kamp. Na een verblijf van enige weken in dit beschermingskamp werden wij door Ghurka s be vrijd en verder ondergebracht in het Engelse kamp Kedoeng Halang (Buitenzorg), waar mijn oude moeder getroffen werd door een beroerte, zodat ze invalide werd, maar wij hebben haar nog mo gen behouden. Mijn vader is dit alles niet te boven gekomen, hij overleed op 31 okt. 47 in Buitenzorg. Daar lag ze nu in de loods, binnengebracht op een brancard. Zij, die in de bezetting zo flink was om voor zovele landgenoten het dagelijks voedsel te verzorgen. Gevlucht liït het land waar ze geboren was en haar beste krachten aan gegeven had, ge vlucht nog net tijdig uit de chaos, die er momen teel heerst. Ze werd verder vervoerd naar het Verpleeghuis Bos en Duin in Scheveningen. Velen groetten haar, want wie kent Oma von Bannisseht niet? Onze landgenoten van Buitenzorg en om geving kennen haar allen o.a. van de I.E.V. Club in Tjilendek 12, zij die altijd klaar stond met haar nasi-goreng, haar koffie, en hulp in alle vormen. Wij hebben haar de daaropvolgende zondag een bezoek gebracht. Het weerzien was aandoenlijk, vooral toen haar kleinzoon, die ze in geen elf jaar had gezien, haar kwam begroeten Toen kwam ze er toe naar haar koffer te vragen. Ze had iets in die koffer, vertelde ze en ze vroeg mij of ik het goed voor haar wilde bewaren. Ik vroeg me af, wat het wel zijn kon. De koffer werd geopend en daar haalde ze haar Oranje-wimpel te voor schijn, die helemaal onderin lag. De Jappen noch de extremisten hadden haar dit dundoek kunnen ontnemen. „Alles heb ik verloren, maar dit heb ik nog altijd en ik heb het nu naar Holland mee genomen!", en triomfantelijk toonde ze ons haar Oranje-doek. We werden er stil van Alles, alles heeft ze verloren, haar man, haar zoon als dienst plichtige vermist, al haar bezit en zelf lag ze invalide te bed en nóg keek ze triomfantelijk toen ze ons haar Oranje-wimpel toonde. Ik hoop die wimpel even trouw te mogen bewaren. E. M. BAUWENS-VON BANNISSEHT. CORRESPONDENTIE. Emilie I. Brief ontvangen. Beterschap maar en dan weer een artikeltje voor Tong-tong! Wij vergeten niet dat Emilie één van de eersten was, die ar tikeltjes instuurde en nieuwe lezers wierf. En we hopen dat haar voorbeeld door vele anderen ge volgd zal worden. STICHTING „ONZE BRUG" gevestigd te 's-Gravenhage Alg. Voorzitter: A. G. de Grave-Terwogt Secretaris: H. Bar Penningmeester: R. A. L. Severijns Kashouder: W. E. Samson, Van Swieten- straat 76/78 Commissaris: H. Ch. L. Lammerding Redactie TONG-TONG: Tjalie Robinson Adiminstratie TONG-TONG: A. G. de Grave-Terwogt Red.- en Adm.-adres TONG-TONG1 Frank- linstraat 106, Den Haag. Tel. 63.77.86 Postgiro: 6685 Juridisch adviseur: Mr. L. R. A. van Beem Commissarissen van de Stichting „Onze Brug" in Nieuw Guinea H. Brandenburg v. d. Gronden, Noordwijk -HOLLANDIA G. L. E. Godijn, SORONG Voor copy, abonnementen en advertenties in Nieuw Guinea wende men zich tot bo vengenoemde personen en adressen. „BIG BOY, BIG HEART!" Toen ik voor het eerst foto's zag van Dachau, was ik niet geschrokken van de ellendige magere kerels, die daar aangetroffen werden bij de be vrijding. Ik had ze genoeg gezien in onze eigen kampen. En in het laatste kamp waar ik zat, Jo- hore, het meest. Wie er het meest grotesk uitzag door zijn ma gerte, was Rigault. Hij was een forse knaap van zeker 1,85 meter, breed geschouderd en in vredes tijd het torso van een zwaargewicht bokser. Maar in Johore leek hij op een ledikant, waar een dro gende klamboe om gespeld is: overal staken zijn botten uit en hing het vel er jammerlijk leeg om heen. Daarbij had hij door de beri-beri olifants- achtig opgezwollen onderbenen. Neen, hij zag er werkelijk griezelig uit. Maar we waren allemaal door honger, beri-beri, malaria dysenterie toch al zo misvormd, dat Ri gault niet eens bijzonder opviel. Ook was de nood in die tijd zó groot, dat iedereen vocht voor zijn eigen lijfsbehoud en er van kameraadschap weinig te bespeuren viel, vooral als er ergens voedsel gestolen of geroofd kon worden. In die tijd stierf men alleen en niemand die er eigenlijk bijzonder verdrietig om was. Deze ellendige, uitgehongerde, half zieke en slappe groep ging nochtans elke dag uit werken voor de Jap. Tunnels graven, vestingwerken en spoorbanes aanleggen, en zo voort. Nóg zie ik die armzalige werkgroep door het heuvellandschap van Johore sjokken in een druilerige tropenregen. Neerslach tig, moe nog vóór er gewerkt was, half-ziek, stop- verfkleurig en in sommige gevallen gewoon groen. Onze luitenant verwijderde zich om de vijf minu ten even om te hurken achter het struikgewas. Dysenterie. We letten er nauwelijks op. We sjok ten maar door. Toen zakte op een gegeven ogen blik Carels van uitputting in elkaar. We bleven besluiteloos staan. Wat nu? De Jap was geïrriteerd maar wist eigenlijk ook niet wat hij doen moest. Wachten tot Carels weer wat was opgeknapt? Hulp halen? Hij was misschien wel stervende. Toen nam Rigault Carels achter op zijn rug „Gèndong" als een kleine baby. De troep sjokte weer verder. De brood- en broodmagere Rigault helemaal schuin voorover lopend met de loodzware last op zijn rug leek nu helemaal niet meer op een mens, maar op een soort staketsel, dat kreunend en piepend voortbewoog. Carels lag met ogen dicht, het hoofd tegen Rigaults rug, als een ziek kind. Wat hij ook was. We sjokten door. Heuvel op heuvel af. De regen viel, de nacht viel .Wij zouden allemaal sterven, dachten wij. Maar we haalden het toch nog wel. Met de hakken over de sloot. We keerden vroeger of later weer in de maatschappij terug. En som migen van ons brachten het heel ver. Maar nooit vergeet ik die martelgang door de rubberbossen van het heuvellandschap van Johore. En nooit dit zwijgende blijk van sublieme kame raadschap van een mens in nood voor een ander mens in nood. Als de samenwerking in dit blad kan uitstijgen boven de sociale grenzen tot het niveau van de werkelijke menselijkheid, is het juiste peil bereikt. TJALIE ROBINSON. BOYCOT-PERIKELEN. De boycotactie die de Indonesche regering tegen de Nederlanders inzette heeft vele verrassende elementen geboden. Een daarvan was de humoris tische wijze waarop de Hollanders de actie aan vaardden. Toen personeel van de Borsumij in Soerabaja op een goede dag uit de personeelsbus stapte om aan het werk te gaan zagen zij hun ganse kantoorge bouw volgeklad met de woorden „Andjing Belan- da Zij zijn toen onmiddellijk op knieën en handen lopend de trappen opgeklommen, luid blaffend en keffend. Personeel van een ander kantoor in Soerabaja zag bij hun de gevel volgeschreven met Irian belong to us". Daar waren zij het roerend mee eens. Een aantal Hollandse employés verzamelde zich onder de tekst en liet zich fotograferen!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 2