LET MAAR OP!
6685
„TONG-TONG'
DELAPAN!
3
wordt HET GIRONUMMER van
de toekomst in Nederland!
Het gironummer van
De stem van het hart van de
Nederlander uit Indië
Mijn administratieve loopbaan begon ik als meisje
van 18 jaar op een klein kantoor op Malang.
Mijn baas was zo'n beetje agent van alles en
voor iedereen, o.a. van een Soerabajase courant.
Na aankomst van de laatste sneltrein uit Soera-
baja werd het blad nog in de stad rondgebracht,
terwijl de diverse postlopers van naburige onder
nemingen ze de volgende dag op ons kantoor
kwamen afhalen.
Onder die pesoeratans was er één, die ik niet licht
zal vergeten: de pesoeratan van Sempalwadak.
Het was een klein manneke, heel mager, heel don
ker verbrand en al een beetje ompong, maar reuze
taai. En ook reuze punctueel, daar kon je je hor
loge op gelijk zetten. Elke dag klokslag half 12
was hij present en kondigde zijn aanwezigheid aan
door met luider stemme van uit de achtergalerij
te roepen „delapan!", daarmee te kennen gevende,
acht kranten te komen halen
Een collega-tje en ik, kwaie meiden als we nog
waren, informeerden dan strijk en zet: ,,Sapa itoe.
Maoe apa? Delapan apa? „Waarop dan even on
veranderlijk het antwoord volgde: „Saja pesoeratan
dari Sempalwadak" en zoiets van: elke dag kom
ik hier, elke dag kom ik acht kranten halen en
„terlaloe, nonna misih beloem taoe
Maar op zekere dag scheen het, of de aarde
op zou houden te draaien: Om half 12 was de
pesoeratan er niet, om 12 uur nog met, half een,
kwart voor één... we maakten ons werkelijk
ongerust. Toen klonk er opeens het wachtwoord
„delapan", maar het klonk heel mat en benauwd
ën hijgend en we vlogen tegelijk van onze stoelen
op en naar buiten, om te zien wat er aan de hand
was. Daar stond pesoeratan met een grauwe ge
laatskleur en bezweet en met een loom gebaar
wees hij op zijn voeten en sprak de gedenkwaar-
diqe woorden: „Kaki-koe pedis. Dapet presen se-
patoe dari toewan behouwer". Die boekhouder
leefde blijkbaar op heel grote voet, no 46 met pijn
of daaromtrent en uit die veel te wijde schachten
van de zevenmijlslaarzen staken des pesoeratans
bruine spillebenen. Om de laarzen niet te verliezen,
waren de veters een paar maal stevig om de en
kels gebonden, daarbij diep in vel en vlees strie
mend Halverwege was het al zo pedis, verte de
pesoeratan ons, dat hij met laarzen en al in een
slokan was gestapt, maar het maakte, zoals 1 c
te begrijpen valt, de zaak eerder erger dan beier
Aio, boekah dan toch" adviseerden wij, maar
neen hoor, in zijn hart was hij toch wat trots op
die vermaledijde turftrappers. Met een bezwaaid
hart zagen wij onze oude vriend diep gebogen
onder zijn zware tas, het erf afstrompelen op
thuisreis naar Sempalwadak.
De volgende dag zat iedereen in spanning: zelfs
de heren op kantoor deelden onze zorgen. Hoe
zou het vandaag gaan? Op een gegeven moment
zei de baas, op zijn horloge kijkend: „Het is half
twaa
Delapan" klonk het uit de achtergalerij. Weer
renden we als één man de deur uit en jawel hoor,
opgewekt en monter stond pesoeratan daar weer
op zijn blote voeten (dat was 't eerste waar we
naar keken). Om de ergste ontvellingen was hier
en daar provisorisch een smoezelig lapje gebon
den. Toen hield hij ons zijn uitgestrekte, eeltige
handpalm voor, waarin drie zilveren kwartjes
blonken. „Tjoba liat, non, tiga tali de prijs waar
voor hij de laarzen derdehands over had kunnen
doen, de vorige dag op weg naar huis. Deze vooi -
delige transactie had als bij toverslag alle door
gestane Pijn en ellende doen vergeten Wij prezen
pesoeratan als reuze pienter en juichten met vele
los" en „adoe's" over de pas verworven rijk
dom. Waarmede dit incident dan definitief was
afgesloten.
De daaropvolgende dag liep iedereen weer in hei
gewone gareel en om klokslag 1.2 ontspon zich als
van ouds de dialoog:
„Delapan!"
„Delapan apa? enz., enz.
„Saja pesoeratan enz enz., enz. Sampe' sekarang
non beloem taoe, terlaloe betoel.
H. A.
VIJFTIG JAAR GELEDEN!
Dit zijn de vader en moeder van Tjalie Robtnsor.
in het begin van 1900. Een halve eeuw geleden.
Zij waren jong en pas getrouwd. DUS zaten zij
ver van de bewoonde wereld in een landstreek
waar in die tijd nog de laatste overblijfselen van
kannibalisme moesten worden opgeruimd. En UUé>
hadden zij een salaris waar men als Europeaan
eigenlijk niet van leven kon. DUS moesten zij half
en half leven naar Oosterse trant.
En hier had Tjalie s vader enorme hulp m zijn
vrouw, die wist hoe je voor een paar stuwers toch
wel een maaltijd bereiden kon. die een Europese
maag verdragen kon. Dat had de heer des huizes
wel nodig, want het nieuwe leven en het nieuwe
voedsel in Indië bekwamen hem slecht. Hii was
één van die onnoemlijk velen, die al spoedig na
aankomst in Indië dysenterie kregen, en een van
die droevig weinigen die het overleefden. Ook
moet hij in die tijd van kommer en zorg en een
zaamheid in de rimboe vaak erge last van heimwee
gehad hebben. Hij ziet er in elk geval erg pips
uit voor een „avonturier en veroveraar
Tjalie's moeder was een eenvoudig Indisch meisje,
dat in de desa achter Ngoedjang was opgegroeid
en nog maar heel weinig van de Europese wereld
gezien had. Maar ze had een onverzettelijke wil
en een onbreekbare zelfbewustheid. Dit jonge en
nederige echtpaar bevocht zich op den duur een
ferme plaats in de maatschappij en beleefde de
tijd dat de pioniers met tevredenheid en trots kon
den blikken oo de vruchten van hun arbeid en
ook de tijd dat alles in één slag verloren werd
Het verlies van hun Indië hebben ze eigenlijk met
overleefd want in Holland konden ze nooit meer
goed aarden.
En zouden wj deze vaders en moeders vergeten
Hoe kan het ons wel gaan in het land dat God
de Heer ons gegeven heeft, als wij onze vader
en moeder niet meer eren. zoals de bijbel het zeg
Dat onze lezers zich nooit mogen schamen voor
hun verleden en hun best zullen doen om onze
historie het recht te doen wedervaren die ij
verdient!
Noot: let op de foto's van blank en bruin op het
tafeltje: familie van twee kanten. Let ook op het
feit dat men zich thuis liet vereeuwigen in de
klederdracht van thuis. Nu gaat men in zijn
beste pak de deur uit naar de fotograaf. Men was
toen trots op zijn bestaan in Indië en op
aanpassing in gewoonten en gebruiken. Hoe bitter
weinig is er nu nog over van d,e zelfbewustheid
en trots van voorheen7
IK EN BENTIET
Op een dag ik ontmoet Si Bentiet. Hij staat. Op
de muurtje van zijn huis. Stoer zijn stand.
Ik zeg: „Hallo Apollo!"
Hij zeg: „Apa loe sendiri!"
Ik zeg: „Eééé, die fén! Ik seh: Apollo.
Hii zeq: „Ie-ja, loe apa loe!"
Ik zeg: „Ah, laat maar, dèh. Soiets maar je weet
niet!"
Hii zeq: „V/at.
Ik zeg: „Ap-pol-lo. Dese hij is kampioen van Grie
kenland."
Hii zeq: „Kampioen wat.
Ik zeg: „Alles. Boksen, worstelen, hardlopen, wat
Hi^zeg: „O, Si Anoe! Duidelijk dong spreken jij."
Ik zeq: „Als jij, horen njang hoet, dong.
Hij zeg: „Misschien daardoor, ja, sijn naam so.
Ik zeg: „Wat.
Hü zeg: „Apa lo! Hij daah iedereen uit
Ik zeg: „Wah, als so muulek, seh. Anders, Pc
Apollo en apa lo!"
Hii zeq: „Ie-ja, maar ik seh.
Ik zeg: „Ah, tai koetjing. Niet Apollo, maar Tolol-
En dan hij schop en dan ik angkat sijn poot En^hij
fal opsij in de kembang sepatoe. En dan ik loop
weh' A1' TJALIE ROBINSON.