De Indische Cabaretavond ZIJN DROMEN BEDROG? In ons vorig artikel hebben wij geschetst hoe ongunstig eigenlijk de algemene omstandigheden wa ren. In dit vervolg zal besproken worden, waarom tenslotte tóch wel doorgezet werd tot een qoed einde. De belangrijkste figuur achter de schermen (hoe weinig men dit ook zo zien wil of kan) was de heer Moora, voorzitter CCKP. Men vergete niet, dat NOOIT TEVOREN in Nederland een ge meenschap of een persoon het heeft aangedurfd om Indische cabaretkunst op de planken te brengen. De heer Moora deed het niet alleen, hij durfde deze taak ook zó warm aan te bevelen bij prominente figuren, dat er op elke cabaretavond een minister spreker heeft willen zijn. Ook de financiële con- sequenties heeft hij aangedurfd en ook dat is iets, wat geen Nederlander vóór hem heeft gedaan, noch iemand vermoedelijk na hem zal willen doen Grote onderneming van kleine Amateurs. Het initiatief van de heer Moora bleek uitsluitend en alleen gebaseerd te zijn op mensenkennis en bierbij is tenslotte iets gedemonstreerd wat velen gezegd hebben, maar zelden of nooit aangedurfd: geef de Indische jongen een kans en hoe slecht ook, hij zal die kans benutten. Dat is gebeurd. Voor de insider zit er nog een apart verheugend zijlijntje aan deze gebeurtenis. Het tot stand bren gen van de Cabaretavond heeft althans in deze kring (nota bene de veel versmade artistenkring in de Indische samenleving!!) aangetoond, dat er geen sprake is van minderwaardigheidsbesef. Zon der enige uitzondering hebben alle deelnemers op het verzoek of zij mee wilden doen, direct vol mondig ,,ja gezegd en zonder aarzelen doorgezet tot het einde. Uitstekende verstandhouding. Dit telt evengoed voor Indische Nederlanders die een belangrijke plaats innemen in het openbare leven alsook onze „kleine boengs". Om een voor beeld te noemen: Johan Fabricius, E. Breton de Nijs en Mary Brückel-Bciten hadden nog nooit op de planken gestaan en kregen „tot overmaat van ramp slechts een half afgewerkt manuscript in handen dat zij zelf moesten bijwerken en afmaken tot een goede rol. Niet alleen deden zij dat, zij speelden deze rol ook uitstekend en kregen menig applaus uit de zaal. Onder de „kleine boengs" had je letterlijk kleine, zoals de zevenjarige Lucian Boon, die diverse rollen te spelen kreeg zowel in toneel als cabaret en dit zonder mankeren goed deed, zonder de minste angst of verlegenheid. Het krontjongclubje van Jo Bekker en Juul Clavier bestaat zonder uitzondering uit eenvoudige, onopvallende jongens, die niet al leen geen toneelervaring hadden, maar ook zeer weinig oefentijd en tenslotte amper voldoende in strumenten. Maar zij waren de enige groep, die elke avond ovaties kregen en onophoudelijk wer den gebisseerd. De bravour en nonchalance waar mee zij vooral de tweede en derde avond van leer trokken, was hartverwarmend. Oost en West. hadden meer erva- ij deel uitgemaakt De „Muchachos del tropical" ring, maar nog nooit hadden van zon „crazy troep als die van het Indische Caba rct. Zij voelden zich echter van de eerste dag af op hun gemak, en zowel als vriend en als artist sloten zij zich perfect aan. Op de planken zowel als in de hantering van muziekinstrumnten zijn deze Mestizos uit de West (Willy Watchman, Rudy Bedacht en Sapatah) eigenlijk broertjes van Boy Clavier, Rudy Igel, Tiel Franken, Wolff, Pongkie en Oetie Ulrich van het krontjongorkest Een artist tot in zijn vingertoppen is Ben Snijders met zijn zelf gecomponeerde en subliem voorgedra gen Indische liedjes. Hij zal hier in Holland nog veel van zich doen spreken. Josje is zijn ideale begeleidster aan de piano. Het is onmogelijk in dit korte bestek stil te staan bij zo n pianiste en danseres als Vera Vos van Marken, bij Bclloni, bij Robert Mahieu en zijn verbluffende modeshow en zovele anderen, want dan zouden zulke manusjes-van- alles als Lex Brückel. en Géjé van Lonkhuyzen geen kans krijgen, omdat zij er op het laaste nip pertje bij de haren bij waren gesleept, maar hun beste beentje voor zetten. Het gnat after all niet om de mensen, maar om de soorten en typen, die vaak verbijsterend ver uiteen liepen, maar ondanks fouten, gebreken en ongelukjes die de haren ten berge deden rijzen, van geen opgeven wilden weten, elke tegenslag met opgewektheid namen en konden doorzetten, door zetten, doorzetten tot het einde toe. T egen vallers. In de zaal werd vaak weinig of niets gemerkt van de wanhoop achter het doek, b.v. de eerste dag, toen het gezelschap uit Rotterdam een kwar tier na de aanvang nog steeds niet present was, waardoor een desastreuze omzetting van het pro gramma noodzakelijk was. Van het wegraken van personen, attributen en zaken, van tegenwerkende orders, van verkeerde handelingen, te veel om op te noemen, nét niet genoeg om te sterven van el lende, maar toch telkens weer voerend tot een welverdiend applaus uit de zaal. Bijzondere lof verdient de wijze waarop alle deel nemers aan deze show zich ten opzichte van el kaar gedragen hebben. Er was nergens minachting voor mindere prestaties of langtenige zelfgenoeg zaamheid. Niemand gooide ooit het bijltje erbij neer. Men hielp elkander over allerlei angsten en zorgen heen, terwijl men zelf vaak „in de puree' was. Artisten zoals Johan Fabricius en Mary Brückel, die zich op heel andere terreinen in de maatschappij bewegen, gingen joviaal, vriendelijk en hartelijk om met nieuwelingen uit heel andere groeperingen in het burgerleven. Fabricius of Bre ton de Nijs waren niet „té cultureel" om met disdain neer te zien op krontjong, zoals men in de burgermaatschappij helaas zo vaak doet. Voor de eenvoudiger jongens en meisjes was het een „detight om samen te mogen optreden met schrij vers en musici van naam. Werkelijk, op deze avond werd getoond, waartoe een veelzijdige samenleving als de Indische in staat is, als men kleinzielige of vermeende standsver schillen vergeet en samen iets eigens opbouwt. Vallen en opstaan. Wat betreft de in het eerste artikel genoemde macht en onmacht van de Indische groep, mag het gedrag van de klein Lucian in de Spaanse scène gezien worden als een stimulerend voorbeeld voor de hele Indische groep. De kleine baas immers weerde zich staande op een stoel voor de hoge microfoon zó geducht dat hij op een gegeven ogen blik met stoel en microfoon en al het evenwicht verloor en een lelijke smak maakte. Hij kwam echter direct overeind en eiste dat zijn stukje door ging, waarbij hij zijn aria geheel uit zong, al kwam hij door de shock af en toe niet uit zijn woorden. Pas later bleek dat hij zich lelijk bezeerd had, maar niemand heeft het gemerkt. OOK WIJ MOGEN NIET BANG ZIJN VOOR TEGENSLAGEN EN ONS LEED NIET TEL LEN. DAN PAS KAN ONZE HELE GROEP KOMEN TOT EEN PLAATS IN DE NEDER LANDSE SAMENLEVING, DIE ZIJ VER DIENT. T. R. Hoe vér de moderne wetenschappen ook gevorderd ziin, er is nog steeds een belangrijk levensgebied, waar weinig posieitve vorderingen gemaakt zijn. En dat is het droomonderzoek. Nog steeds zeggen vele mensen: dromen zijn bedrag. Nog steeds is op zijn hoogst ten aanzien van heel enkele dromen een onloochenbare band aangetoond tussen droom en feit. Nog steeds is het onderzoek van de droomsym boliek niet terdege ter hand genomen. Mijn moeder, die een fantastisch goede mensen kennis had, kon vaak een droom „uitleggen" om dat ze de persoon, die een merkwaardige droom had, goed kende. Ze kon dan scherpzinnig vast stellen welke zaken of handelingen voor deze per soon symbolisch moesten zijn voor bepaalde gees testoestanden. Trouwens, velen van ons zullen wel dromen ge had hebben, die later werden gevolgd door gebeur tenissen, die het verband met de droom zorgvul dig vastlegde. In krijgsgevangenschap toen wij tussen corveeën door vaak uren lang niets te doen hadden kwam het vaak tot eeni onderling ver tellen van dromen. Ik tekende toen veel van die dromen op en onderzocht ze later. Want ook ik heb vaak heel bijzondere dromen gehad. Ik zal er hier twee van vertellen, die later bewezen een diepere inhoud en „voorspelling" te hebben met al hun symboliek. Droom I Ongeveer een jaar vóór het uitbreken van de twee de wereldoorlog droomde ik (in die tijd bezocht ik vaak bangsawans en maakt er een studie van) dat ik in een grote kerk stond en trouwen moest met Miss Riboet. Toen ik er later van vertelde, moest ik heel wat gelach en schuddende wijsvin gers ervaren. Maar het was geenszins een vrolijke trouwpartij, want Miss Riboet was in zwarte rouwkleren met een zwarte sluier. Het licht, dat door de kerkramen naar binnen viel was hoe onmogelijk dit ook schijnt zwart. Ik was in mijn droom uitermate droevig en werd wakker in een diepe depressie. Toen ik deze droom o.a. aan mijn moeder vertelde, lachte ze niet. Ze schudde bezorgd het hoofd en zei: „Binnenkort is alle ple zier afgelopen, niet alleen met jou, maar met ons allemaal. Ik weet niet hoe, maar het zal gebeu ren." Droom II Ik stond op een soort bastion, een geweldig groot en hoog vestingwerk van grauwe steen en keek uit over een woestijnachtige vlakte tot aan de ho rizon. Er groeide niets. Er hing een onaangename eenzaamheid over het kale land. Op de kantelen van het bastion zaten raven en gieren, en terwijl ik naar ze keek, veranderden ze in doodgravers, die verheugd met elkaar lachten en praatten en met hun vlerk-armen wezen naar de horizon. Toen ik in die richting keek, zag ik een file rij tuigen naderen, die bij het naderbij komen lijk wagens bleken te zijn, bespannen met zwarte paar den, voorzien van wapperende zwarte pluimen. Het was een eindeloze rij. Daarna verschenen er vogels aan de horizon, zwarte grote vogels. Ze vlogen in mijn richting en toen ze boven mijn hoofd overvlogen, zag ik dat het geen vogels waren, maar gevleugelde dood kisten. Eindeloos veel. Het was zon fantastisch mooie droom bij al zijn afschuwelijkheid, dat ik later vaak geprobeerd heb, haar vast te leggen in een tekening of schilderij. Pas later, in het 4de en 9de Bat., toen konvooi na konvooi vertrok met onbekende bestemming en later de berichten binnendruppelden van verschrik kelijke sterfte, begreep ik die droom pas goed. Droom en werkelijkheid. Eigenlijk leeft een mens twee levens. Zijn reële leven overdag en zijn droomleven 's nachts. Dit droomleven kan even intens beleefd zijn en vaak intenser nog. dan het werkelijke leven. En er is een onmiskenbare relatie tussen beide levens en het lijkt mij op zijn zachtst onverstandig om de on-onderzochte zaken in het leven te bestempelen als nonsens. In dit blad hopen wij ALLE facetten van het leven te bespreken, de grote en de kleine, de vrolijke en de verdrietige, de tastbare en ethe rische, omdat het de VOLHEID van het leven is, die wij zoeken neer te leggen in deze kolommen. Wie doet er mee? T. R.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 4