„Welke helft is leeg?" 5 Ze begon zich steeds meer senang te voelen in dit koude landje. Wel had ze het na aankomst hier moeilijk gehad, wel had ze heel wat teleur stellingen moeten overwinnen, maar had ze nu niet sinds enige weken haar vaste aanstelling als onderwijzeres in, de bovenste la van haar kokette secretaire? Nou, dan! En laten we even eerlijk wezen, ging het met Henk ook niet prima? Nog maar een goed jaar, en hij mocht Ir. voor zijn naam schrijven, zijn naam, die dan ook al gauw de hare zou zijn. Terwijl ze haar tas onder de snelbinders wurm de, kreeg ze dat heerlijke, warme gevoel door heel haar tengere lichaam, als ze daaraan dacht... Maar kom, nu niet dromen, gauw naar huis, naar haar „eigen" kamertje, dat ze helemaal zelf had mogen inrichten van die gezellige, dikke schommel van een hospita, die het maar niet la ten kon, haar „dat Indonesische onderwijzeresje te noemen. Hoe vaak had ze al niet getracht, het goede mens uit te leggen, dat deze betiteling fout was! „Sommige mensen zijn wel lief, maar toch ook wel dom", zei Henk altijd en dan voegde hij er aan toe, dat er weer anderen waren, die en lief èn hoofdakte-bezitter waren! Adoeh, daar was ze alweer met Henk bezig. Dat kwam zeker, omdat ze vanavond geen Henk zou zien. Jammer eigenlijk, dat ze nu al in vaste dienst was en dus verplicht was, de ouderavond van de school bij te wonen. Vroeger, toen ze nog van de ene school naar de andere geslingerd werd, hoefde dat niet en konden dus de afspraken' met Henk gewoon doorgaan. Toen Hetty de feestelijk-verlichte school binnen- kwam, stond daar de Baas in zijn donkerblauwe pak, dat hem het air verleende van autoriteit. Ae stak hem spontaan de hand toe, die hij bescher mend drukt. Het was een fijne Baas ,zo één, die je helpen wou, omdat je het waard was en niet, omdat je zo'n zielig bang vogeltje was! O als ze nog aan die eerste tijd in Holland dacht, loen Och. kijk toch eens, daar strompelt die arme Verdonck toch nog de gym binnen. Steunend op zijn beide krukken komt de heer Verdonck op haar af. Na de begroeting, die hij altijd zo kod- dig-gewichtig speelt, na zijn verkiezing tot voor zitter van de oudercommissie, vraagt hij, hoe het met zijn dochter Irene gaat. Hetty prijst de ijver van het meiske en zegt, dat ze opmerkelijk vlot ter spreekt, sinds Verdonck op haar advies een spraaklerares had opgezocht. Lang kan ze met doorgaan, want er zijn meer ouders die haar willen „hebben". Het blijkt haar steeds duidelij ker, dat ze het vertrouwen van de meeste ouders toch echt al gewonnen heeft. Ze telt heus méé in het corps van oudere en dus wijze col lega's. Als ze om elf uur het licht in haar kamer aan knipt, is ze moe en met de overmoed van een pas-benoemde besluit ze de correctie nu maar te laten liggen tot morgen, tussen de middag. De tweede klas was druk, vanmorgen. Kwam het, doordat Hetty zelf een beetje in een opge wonden stemming was? De Baas had haar van morgen in de pauze, waar alle anderen bij wa ren, gezegd, dat-ie gisteravond niets dan compli mentjes had ontvangen over de bijzonder goede keuze, die hij gedaan had, toen hij Hetty be noemde! Toch was ze dankbaar, dat het woensdag was. Nog even opruimen voor morgen en dan maar qauw weg. Wat is dat, wie staat daar nog? „Wel, Ireentje, waarom sta je daar nog? Moet je niet naar huis?" vraagt ze, wenkbrauwen omhoog. Schuchter komt Ireentje dichterbij. „Ik wacht op u, Juf." Ja, maar het is al bijna half één! „Wat wou je dan nog, Meiske?" Met een gezichtje, dat rood ziet van' emotie, vuurt Irene nu haar vraag af, die de hele morgen al zo'n brandend probleem was: „J-juf, Pappa heb gezegd, dat u een halfbloed ben. Maar ik zie niks! W-welke helft is dan leeg, Juf?" Ik weet niet, hoe sociologen rassenproblemen ple gen op te lossen, maar Hetty, met haar spontane hartje, pakte haar Ireentje zó maar op en gat d'r een zoen, terwijl ze zei: „Ik weet het lekker óók niet!" u we]? Toean Goeroe. ALSALSALS 1. Als elke lezer er één bonné bij kon winnen 2. Als zij, die ménen wat ze zeggen, nl. dat ze in Indië gelééfd hebben, er ook over zouden schrij ven, al was het maar één anecdote per maand... 3. Als wij ons zelf maar niet dwars zaten met het dwaze idee dat we niet schrijven kunnen... 4. Als we er maar wérkelijk van overtuigd waren dat wie erkend wil worden, ook gehóórd moet worden... We kunnen natuurlijk nog wel twintig van die „als-en" noteren; zij tekenen eigenlijk het leven van de Indische groep, die alleen maar leeft op verwachtingen achter elke „als maar het wer kelijke leven wordt hier bepaald, gericht en op gebouwd of afgebroken, door de mensen, die het woordje „als" niet kennen, maar steeds DOEN. 1. Alle Hollandse kranten ook de groepskranten en kranten-in-dialect, zijn klein en „slecht be gonnen, maar door een intensieve en actieve le denwerking zijn ze allemaal gegroeid. 2. De Hollander getuigt voortdurend in woord, beeld en klank dat hij geleefd heeft en nóg leeft. Geen herinnering zo klein of zij wordt opgehaald. Indische mensen ergeren zich wel eens aan Hol landse ellendeverhalen over de hongerwinter, want velen van ons hebben veel erger meegemaakt, maar wie GETUIGT daarvan? 3. Hollanders malen er niet om of ze schrijven kunnen of niet. Ze hebben wat „op hun lever en dat brengen ze naar voren. Want zij achten het belangrijk. Ze verbeelden zich geen moment dat ze schrijver zijn of dat ze „geen stijl" hebben. Ze projecteren hun gedachten. Punt. En dat helpt de maatschappij vooruit. 4. Een Hollander wéét dat elke idee vorm moet hebben, als die idee wat waard is. Hij brengt zo n idee vaak met de grootste brutaliteit naar voren, want wat zit je anders waardeloos te kniezen? Wij Indische mensen houden ons mond, want wij zijn „bescheiden", hebben „innerlijke beschaving", enz. enz. Maar zulke excuses zijn eigenlijk zelfbeschul digingen van lamlendigheid, halfheid, lusteloos heid of onverschilligheid. Want Holland gaat grandioos vooruit of achter uit ZONDER ons. Wij hebben niets in de melk te brokkelen. Zelfs al zouden wij zien dat het verkeerd ging, zouden we onze mond houden van wege die innerlijke beschaving... Een lichtpunt: onder onze nieuwe abonné s zijn opvallend méér „grote Boettgs" dan „kleine Boengs", b.v. hoofdofficieren, academici, enz. Dit is een verblijdend verschijnsel, niet omdat wij ermee kunnen „geuren", maar omdat dit bewijst dat wij qelijk hebben: het maken van een eigen Had is een VERANTWOORDELIJKHEIDS KWESTIE, zowel cultureel als sociaal. En zij, die in de maatschappij verantwoordelijkheid dra gen, weten dat het best. TONG-TONG IS ZE KER OP DE GOEDE WEG! WIE HELPT? Ergens in dit koude landje, weggestopt in een ge huchtje achter een dijk, zit misschien een bruine jongen met aarzelende hand de woorden neer te schrijven die kunnen worden tot de beste literatuur van Nederland. Ergens in dit koude landje zit een tenger bruin meisje met een tekenpen of een penseel te zoeken naar een nieuwe vorm, een nieuwe lijn, een nieuwe gedachte, beter en mooier dan hier ooit geweest is. Ergens zoeken bruine vingers op een guitaar naar een nieuw accoord van een nieuwe compositie. Maar wie weet waar ze zijn en wie zal ze hel pen? Als TONG-TONG groeit door uw ledenwerving, zullen wij ze vinden en zullen wij ze helpen. Want wij alleen verstaan hun gedachten en verlangens. Of dacht u dat het voorrecht om kunstenaars voort te brengen alleen is weggelegd voor Euro peanen die nooit zijn weggeweest? Op elke tien duizend mensen zijn vijftig artisten. Bij ons zijn ze ook. Op ons, resterende 9950 van die 10.000 rust de plicht om deze vijftig te ontdekken en een kans te geven. Zoek ze. Win leden. We zullen ze allen vinden. SEDEKAH. Vergeefs poog ik mij los te maken Van beelden, die mij binden Aan een verleden, ver en vaag. Hoe ik poog ze t' ontvluchten. Zij weten mij te vinden En ook nu daagt, Uit de schemering Van herinnering, Een oud tafereel weer op. 'k Zie een kamer, gehuld in een waas Van geurige wierookdampen. Op een grote mat het offermaal, Lokkend, in het licht der lampen. Eerbiedig, met gekruiste benen, Zitten mannen in 't rond, De voeten bloot. Het was hier heil ge grond, Gezichten, stil, devoot. Ik hoor t gemurmel der gebeden, Als 't kabbelen vanj een waterstroom Daar tussendoor 't zangerig „Amien, amien En als in een droom, O, wonderlijke fantasie van 'smens lijk brein, Dat voor mystiek ontvank'lijk schijnt te zijn, Zie ik, door de waas van wierookdampen, Bij de zachte schijn der olielampen, Mijn Moeders Goden, Die met vriend'lijke, stille lach, Dankten voor deez sedekah. O, beelden, die telkens mij weer vangen In Uw omhelzing, innig, teer, Die mij smarten door 't verlangen Naar dagen van weleer, En deez' verzen, Die mijn diepst gedacht' vertolkt, Draag ik U op, als een sedekah, Tot berkah Van Moeders land en volk. Do Snijders GOEDE VLAG OP VALSE LADING. Door een toeval kregen wij dezer dagen in han den No. 698 van de A(ctuele) O(nderwerpen)- reeks van de Stichting IVIO, een apparaat dat voor een abonnement van f 13,90 periodiek bro- churetjes verstrekt over actuele onderwerpen. Dit jaar zijn wij actueel, dus genieten wij de twijfel achtige eer in deze brochure besproken te wor- Het is een ellendig brochuretje geworden, dat we- melt van de fouten en stommiteiten, maar dat is zo erg niet. De gemiddelde opinie over ons is tóch fout en daar maken we ons niet erg druk meer over. Wat Wél gevaarlijk is, is het feit dat erin staat dat deze brochure geschreven is door G. L. Tichelman, want dat KAN niet. Tenslotte is de heer Tichelman een man, die zowat zijn leven lang bestuursambtenaar in Indië is geweest en verder stamt hij uit nog veel oudere Indische ge slachten. Hij weet dus heus wel wie wij zijn, zodat zijn persoon de hem tóegeschreven uitspraken in deze brochure niet dekt. We hebben er werkelijk geen zin in na te gaan, waar hier ergens geknoeid is en door wie, r?aa'' de toch al zo droevige voorlichting in Nederland wordt door zo'n brochure nog verder teruggezet, want hoe willen we ons verweren tegen een on juiste opvatting als men ons aan de hand van dit boekje en zijn zogenaamde schrijver bewijst dat we ongelijk hebben? Gelukkig heeft het bro churetje een zo krankzinnige omslagtekening, dat in elk geval elke Indische Nederlander bij de aan blik ervan óf in lachen uitbarst óf het geïrriteerd wegwerpt, zodat het in onze kringen geen kwaad kan. Als vrouwelijke Indische Nederlander wordt daar immers een juffrouw uitgebeeld met kondé, sarong en kebaja, zodat de eerste vluchtige beschouwing de conclusie opwerpt: dit is geen Indische maar een Indonesische. Maar bij zorgvuldiger beschou wing blijkt dat het zelfs geen Indonesische is, want deze juffrouw heeft de kebaja weggestoken in haar sarong en de kemben buitenom gewonden als een soort roversgordel. Daarbij draagt ze zoiets als Italiaanse sandalettes en heeft in haar hand iets weggemoffeld wat een pelangi zou kunnen zijn. Indische Nederlander? Schertsfiguur!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 5