Memoires van Oma Soesman 4 I. Pionierswerk in het Oude Indië In het jaar 1897 werd in de stad Modjokerto mijn derde kind geboren op 18 Maart. Mijn man moest vier dagen daarna beginnen met de ontginning van het a.s. koffieland, dus moest me achterlaten bij familie. Mijn oudste was 234 jaar, de tweede was 1 jaar 2 maanden en de jongste pas geboren. Mijn man zei altijd .plicht gaat vóór alles", dus hij vertrok naar het oerwoud dat hij in erfpacht had voor 95 jaren. De naastbij gelegen koffie- onderneming was te voet in plm. 2 uur te bereiken vanuit zijn hutje dat opgetrokken was uit bamboe en blaren. Hij nam een bekende hulp mee en enige koelies die op de hoogte waren van het terrein, de weers gesteldheid en de Madoerese taal die mijn man niet sprak. Het hutje was 3 bij 3 meter groot en kreeg dra een dakbedekking van platgeslagen pe- troleumblikken. Na 15 dagen kwam een oude op zichter van een ander land bij mijn man in be trekking. Hij stond bekend als goed werker, jager en sprak de Madoerese taal vloeiend. Bij de Aziaat zegt kennis van zijn taal heel veel. 't Hutje werd uitgebreid; een grotere hut werd opgetrokken voor het werkvolk, dat voor f 2,50 per man verworven werd door een speciale koeliewerver, die zelf een premie kreeg voor elke geworven man. Toen er een deel opengelegd was, werd een voet pad door het bos aangelegd om op die manier voedsel en materiaal te transporteren. Om dit op de plaats van bestemming te krijgen had men door 't oerwoud een afstand van vijf uur te paard af te leggen, baggerend door modder tot knie hoogte (in de regentijd al vanaf Dec. tot Maart). Mijn man was van veel verstoken. De voeding werd bereid door één van de koelies, n.l. rijst, eieren en zelfgevangen vis uit de rivier die langs de onderneming stroomde. Nu en dan werd het menu aangevuld met vlees DIALOOG IN HAAGSE TRAM (II) „Lees je Tong-Tong ook?" „Mij niet gezien, Indo-krant." „Ik ook niet. Petjo-krant." „Snap je zulke lui nou?" „Ze willen naar de kampong terug." „Ik zeg maar zo; je bent Europeaan of niet. „O zo." „Waar ga je naar toe?" „Een potje sambel kopen. Bij Mevrouw X. Indische dame, Indische sambel." „Ja, dat is goed. In sambel hóórt nu eenmaal een beetje trassie." „O zo." DIALOOG IN HAAGSETRAM (I) Hallo Didi, al lang niet gesien sèh!" „Ait Pongkie. ik jou ook niet!" (Watjenoemt klop deze!) „Waar woon je." .Wattstraat." „Wat straat?" „Wattstraat." „Ie-ja, wat straat. Soedah dèh, wélke straat. ..Wattstraat." „Als niet gaga jij, naam-nja Wattstraat. „Itoe die-jè!" „Koh anèh. Noh niet eens wat-wat, al wat-wat, Wattstraat deze! „Ha-a." „Je snap nul soiets. Den Haag dok-dokken sèh. Ister een plaats, hij heet Plaats; ister een plein, hij heet Plein: ister een laan, hij heet Laan. Heb je oooiet! „Ha-a." ONS LEVEN: indien dc wijze noy onbepaald is HEBBEN dan komt de toekomst willen HEBBEN het heden HEBBES! het verleden HAD tot s'ot de aftakeling HEB GEHAD. van zelfgeschoten zwijnen of herten, eenvoudig geroosterd met zout en ketjap. Vruchten werden aangevoerd, evenals eieren, koffie, suiker en an derszins, maar tegen exhorbitant hoge prijzen vanwege het lange transport. Toen de eerste re gelingen getroffen waren, was mijn man's eerste werk een beter huisje te bouwen, ervan over tuigd zijnde dat ik hem zo gauw mogelijk volgen wilde met de drie peuters. Van dat plan wist ik niets, maar mijn verlangen het gezin bij elkaar te brengen was zo groot, dat ik hem op een moment spontaan seinde dat ik hem verwachtte om sa men de terugreis te maken naar onze standplaats midden in de rimboe. Vóórdat ik het verwachtte, stond hij voor me. Hij trachtte me te overreden om nog niet mee te gaan omdat de hulpwoning nog niet geheel in orde was en er nog geen meubilair was voor ons allen. Hij schakelde de arts in om mij de verre reis voorlopig te ontraden, maar niets baatte: ik wilde mee, wat er ook gebeurde. Op het a.s. land waren geen vrouwen en zodra mijn gedienstige dit wist, weigerde ze mee te gaan. Wel ging ze mee tot een tussenstation waar ik twee dagen bleef logeren, nl. te Probolinggo. Van daar uit konden twee dagen later per materialen-trein naar Djember, de hoofdplaats van de residentie waartoe ons land behoorde. Na een tocht van vier uur per werktrein arri veerden we in Djember. Rijtuigen of anderszins waren er niet. 't Enige wat er was, was een lange kar, in de vorm van een lucifersdoosje, op twee hoge wielen, getrokken door een paard, dat alleen met zweepslagen vooruit wilde. Men moest op bank of kist erin kruipen en met de benen languit zitten, 't Tuig bestond uit touwtjes en strookjes, goed behangen met zoveel mogelijk bel len. Zo reden we in half liggende houding naar 't enige hotelletje in Djember. IN DE BUS Het stukje in de tram in uw blad Tong- Tong bracht mijn dochter die op uw blad ge abonneerd is, een ware gebeurtenis in herinnering die een tegenhanger in de Bus is. Het was op een middag op het spitsuur waar een ieder zich haast om een plaatsje in de overvolle bus te bemachtigen dus een dringen van je welste. Een lange rij wachtenden stonden daar en langzaam slokte de bus de passagiers op die na tuurlijk nog op een geldig plaatsbewijs gecon troleerd moesten worden. Onder de wachtenden was een arbeider die het instappen van een Indische meisje te langzaam vond. Met een aller- vieste term duwde hij dat meisje in de bus! En wat denkt u wat dat meisje deed? In het zelfde moment draaide zij zich op de tree plank staande om en gaf die mijnheer een roffel op zijn gezicht en vroeg hem of hij nog meer van een bruintje lustte De man was stom verbaasd en de Buschauffeur deed alsof hij naar een voetbalmatch keek. maar binnen stonden de Indischen reeds te po pelen op een vechtpartij. De bus reed verder de onbeschofte kerel was onzichtbaar ja, ja, grote mond maar hartnja klein zeg ik maar. H. P. Handl. WEET U ZEKER Dat U Uw abonnement al betaald hebt? Velen zijn reeds lang abonné zonder nog betaald te heb ben. Anderen hebben hun abonnement nog niet vernieuwd. Wij kunnen U apart aanschrijven, maar dat kost weer zoveel. Denkt U en dus zelf om7 Als LI het niet zeker weet, stort ANYWAY voor een kwartaal f 1,50. Op Uw verzoek schrijven wij U dan wel hoe U ervoor staat. Wij weten wel, nor male bladen doen dat niet. Maar wij zijn (nog steeds) onvolwassen en MOETEN dus een be roep op Uw volwassenheid, Uw goodwill, Uw geduld. Uw goedgeefsheid. En after all is het UW KRANT. En is dit Uw gironummer van UW toekomst: 6685! HET HUISJE VAN TOEN Ik zie je in mijn gedachten, Zoals je daar stond tussen 't groen, Met al, wat je bergde aan lief en aan leed, Uit die dagen, die dagen van toen. Het was zo knus en gezellig, Wij waren zo blij in ons doen En ons denken ons lachen en spelen In die dagen, die dagen van toen. Wreed werden iv' echter verdreven, Zo maar, zonder enig fatsoen Steeds, steeds weer heb ik naar jou omgekeken Weet je het nog, weet je het nog van toen? Hier kregen wij wéér zo'n huisje Temidden van bloemen en groen. En weer kwam Geluk en Liefde en Zegen Als in 't huisje, ons huisje van Toen. DO SNIJDERS. Ja, dit huisje van toen! Was dit voor de één een woning in de stad voor de andere een huisje aan de sawahkant, voor ieder van ons was het het dierbaarste plekje waar heen wij onze schreden richtten na verrichte dag taak, waar onze geliefden op ons wachtten en ongerust naar ons uitkeken als wij even over tijd waren. Weet je nog de boengoerboom op het erf, als in de maand October die boom in volle bloei stond dan was het één reusachtig boeket boven de donkere stam vanverschillende schakeringen van paars en geel, een kleurencombinatie, zo prachtig als de Natuur die slechts kan opbrengen. Weet je nog die schrijftafel in de hoek met de papieren rommel, waar niemand aan mocht ko men en de baboe met de keboetan even mocht keboet-keboet. Weet je nog Maar is het wel goed om bij dat alles te blijven stil staan en om te kijken naar wat achter ons ligt, wat nu eenmaal voorbij is? „Niet omkijken", was Gods bevel tot Lot en de zijnen en de vrouw van Lot veranderde in een zoutpilaar, omdat zij had omgekeken. Ja maar, dat was wat anders. Dat was een ver langende terugblik werpen op alles wat kwaad en gruwel was in Gods ogen. Wij kijken terug naar het mooie, het lieflijke, dat wij hebben moe ten achterlaten, omdat wij zijn verdreven uit „ons huisje van toen". Het isals na een lange, rechte, open weg te hebben afgelegd, wij even rusten en terug kijken enin de verte nog herkennen bepaalde streken en hoogten. Een traan weggepinkt en moedig voorwaarts, be gonnen aan... de schoonmaak van „onze ge meubileerde kamer van nu!" W. E. Samson. MEN KAN ZICH VERGISSEN. In een restaurant in Den Haag twee chique, bijna exotisch geklede dames, zo op het oog Italiaans of Spaans. Druk gebarend aan het praten, maar zó ver van me af, dat ik niets verstaan kon. Er werd wat besteld. Loempia. Ah, negentig procent kans op Indisch! De loempia's werden aangesneden, de ene dame nam het potje sambal tde bekende restaurantsambal van vier pop per emmer) en offreerde het haar vriendin. Op dat moment zakte hei geroezemoes in het restaurant juist even weg, zodat de stem van de Italiaanse dame perfect ver staanbaar werd: „Ah, wie lus! Sambal bètét!" IN DE HEMEL Op zekere dag mag Paula H jaar) met haar moe der mee naar het graf van een tante, die kort geleden is overleden. Tegen de verwachting van haar moeder in vindt ze het fijn op het kerkhof, want het is Lente en er bloeien zoveel bomen en bloemen. Ze zegt: „Mama, ik wil hier wel wonen, dan kan ik hier lekker spelen en touwtje springen en thuisgekomen vertelt ze aan haar Oma: „We zijn in de hemel geweest bij tante Lien".

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 4