Prauwreis in *t Jaar 1918 3 Omstreeks Juni 1918 werd ik als 1ste Luitenant der Infanterie van het voormalige KNIL vanuit Kedangan, een post in Z.O. Borneo, overgeplaatst naar Java. Mijn gezin bestond uit man, vrouw en vier kinderen. De oudste, mijn stiefdochter, was niemand anders dan de tegenwoordige Mevr. A. G. de Grave-Terwogt, verbonden aan Tong- Tong. De jongste was 1 jaar oud. We hadden het geluk dat we met de auto van de ass. resident prinsheerlijk van Kendangan naar Negara, gelegen aan de Soengei Negara, zijrivier van de Barito, werden gereden, maar dit was dan ook het enige prinsheerlijke dat we op die tocht beleefden, zoals we gauw merkten, In Negara wachtten we in de pasanggrahan op de hekwieler, die ons naar Bandjarmasin zou bren gen. En keken uren lang over de trage bruine stroom met zijn eentonig beeld van eindeloze voorbijdrijvende waterplanten met lichtpaarse bloemen. Eindelijk kwam de hekwieler in zicht, maar voer nuchter Negara voorbij. „He! Ajo, mari sini!" brulde ik wanhopig van de aanlegsteiger, „akoe maoe ikoet, potdorie! De djoeragan van de hekwieler, blijkbaar geimponeerd door het gezagsuniform, draaide voorzichtig bij. Eenmaal aan de steiger gemeerd riep hij van de „commandobrug'' dat er geen vierkante meter plaats meer was op de kapal, want vanwege de poeasa zat de schuit stamp- en stampvol. Meneer mocht gerust komen kijken. Dat deed ik, maar de man kreeg onheilspellend gelijk. Ik struikelde let terlijk over de mannen, vrouwen en kinderen, die op de gekste plaatsen lagen gedrapeerd. Het ging betoel niet en het zou betoel niet gaan met elke volgende schuit, verzekerde de djoeragan mij. Danig uit mijn hum ging ik de wal weer op, maai de pembekel, die in de pasanggrahan een praatje met me had gemaakt en het geval bekeken had, kwam naar me toe en stelde mij een oplossing voor die, hoewel verre van ideaal, practisch en uitvoerbaar was. Hij gaf mij de raad eens te gaan praten met de djoeragan van een Chinese kolen boot die daar op stoom lag en spoedig met zijn lading rottan en steenkool de reis naar Bandjar masin zou voortzetten. Hij gaf de djoeragan een wenk om te wachten en vervolgde toen: „Toean, ik heb nog een grote, overdekte prauw, en als we daar wat bultzakken en kussens van mij in stoppen, die prauw gandengen aan de kapal Tjina, dan komt U toch in Bandjermasin en krijg ik latei- alles wel weer terug. Ik vond het buitengewoon behulpzaam van hem en ook mijn vrouw zag in dat toegeslagen moest worden. Ik bedankte de pembekel uit de grond van mijn hart en vroeg hem of hij nog een on misbaar voorwerp kon afstaan: een pot de chambre voor de kinderen. De brave man lachte en hielp ons ook daarmee. De kinderen vonden e.e.a. uiteraard hevig romantisch, maar elke ro mantiek heeft ook zijn moeilijke kanten. De prauw, geheel afgesloten met gedèk, had aan weerszijden een raam, met klamboe bespannen voor de muskieten die in dit rawa-achtige gebied bij millioenen tegelijk opereerden. Verder geen enkele ventilatie. De zon blakerde op de over dekte prauw en weldra lagen we bewegingloos te stomen in een zelfs voor de tropen ondraag lijke hitte. Ruimte om wat heen en weer te wan delen was er niet. Een dek om wat koelte te vangen evenmin. Wel viel spoedig de avond, maar het bleef broeien. Het uitzicht op de eentonig bruin blijvende rivier en de eentonig groen blij vende oevers was al even hopeloos. Het ongerief strekte zich ook uit tot de beperkte mogelijkheden van de pot de chambre en het uit het raam zitten was overdag onuitstaanbaar vanwege mogelijke toeschouwers en 's nachts vanwege muskieten. Voor slapen was het te benauwd. Het werd in derdaad een onvergeeflijk romantische reis. In de loop van de volgende dag kwamen we op de Barito en naderden Bandjermasin. Het schoot me te binnen dat mijn vrouw jarig was en we feliciteerden haar lachend, liggend en hurkend. Een onvergeetlijke verjaardag inderdaad. We passeerden nu meer dorpen en moesten een sarong voor de raampjes hangen, omdat we intussen ook aan omkleden moesten denken. Maar in elk geval bereikten we ons doel in goede orde en in nog redelijk goed humeur. Ja, dat had je in die dagen altijd wel nodig! E. A. Nix. IK EN BENTIET Op een dag ik zie Si Bentiet. Op het muurtje van zijn huis. Miring hij zit. Ik zeg: „Hallo ntiet!" Hij zegt: „Hallo ntoet!" Ik zeg: „Ah soedah laat maar. Lekker jij?" Hij zeg: „Lekker waarom?" Ik zeg: „Zitten lui. Zitten miring." Hij zeg: „Je dèng maar! Pijn-é mijn bil. Ik zeg: „Waarom pijn jou bil?" Hij zeg: „Gefileer door mijn moeder." Ik zeg: „Waarom gefileer?" Hij zeg: „Ik haat nog baaien." Ik zeg: „Masa baaien die fileren. Juis hoet. Altijt vies." Hij zeg: „Daarom juis.' Ik zeg: „Lo!" Hij zeg: „Ja, ik haat baaien in de bak met mijn broertje." Ik zeg: „Si Kembrot?" Hij zeg: „leja. Wie anders! Njang die ene mijn sus toh?" Ik zeg: „leja. Njang betoel Si Kembrot. En toen? Hij zeg: „Wij haan noh worstelen onder-bofen- onder-bofen. Wij hep lol seh. En toen mijn Ma sij wor waaker. En toen sij kom druit, uit de bed. En toen sij hoor die loetjoe in de badkamer. En toen sij pak mattenklopper. En toen sij besluipen wij. En toen hebeuk wij. En toen draaien wij. Als ik bofen, kena mattenklopper, draaien tot on der, Si Kembrot kena maar ik ferdrink, Si Kem brot pijn hij draaien naar onder tot ferdrink, ik bofen die-lèl. Tot onder weer, water drin, tot bofen die fileer, tot onder. En Si Kembrot om die beur. Adoeh, ik dèng ik haat doot. Doot van de beukerij of fan de fersuipen!" Ik zeg: „En toen hoe niet doot? Hij zeg: „Mijn moeder sij wor moe. En toen sij scheit uit. En toen wij lollos van de tjoengkir- balik. En toen wij fluhten." Ik zeg: „En toen?" Hij zeg: „En toen door maar pijn. En daarom sitten miring. Maar niet door de lekkercheit!" Ik zeg: „Masa foor een beetje baaien in de bak al hebeuk!'' Hij zeg: „Ja, ouwelui, sij snap nul! Ik zeg: „leja." En toen al. Tjalie Robinson. HANTEM TEROESü Van één onzer lezers kregen wij een briefkaartje met adressen van twee nieuw-aangebrachte abon- né's en een kort: „Hantem teroes!" Sapperloot, wat een spirit. Niet veel zaniken over ik hoop dit en ik hoop dat en ik leef met je mee en geef de moed niet op, maar twee abonné's „sec". Nogmaals: als AL onze abonné's dat EEN KEER deden, waren we Nil AL uit de brand. Met de spirit van één keer één actie wordt Tong- Tong van niets Iets. Stel je eens voor dat alle Indische Nederlanders in Nederland (een kwart miljoen!) één keer één actie ondernamen. Het resultaat zou ontzaglijk zijn! Mijnheer Wijtman, dank voor Uw „hantem te- roes!" Men wordt we! wakker hier in Nederland, maar zo lang het nog niet zo ver is, wilt U tienmaal achtereen „hantem terces" voor groeps genoten die nog slapen? BORRELS EN TONG-TONG „Zeg Ruud, ik zie tot m'n grote verbazing dat je nog niet op de abonnélijst staat van Tong-Tong! Heb je wat tegen me?" „Nee, maar wél tegen het blad." „Hoezo, is het niks?" „Precies." „Maar het kan toch wat worden? We hebben wel es meer iets gemaakt van niets." „Dat weer wel." „Nou, dan! Wie weet hebben we later nog een baan voor je als het niks wordt met Drees-pen- sioen!" „Ha-ha-ha! Maar goed. Zo beroerd ben ik ook weer niet. Hoe doe je dat, abonné worden?" „Stuur een postkaart met je adres en naast de gewone postzegel één extra-postzegel van een gul den. Dan heb je vier maanden Tong-Tong!" „Een gulden! Dat is maar even wat! Kan ik twee borrels voor krijgen!" „Wat zijn nou twee borrels. Niks toch voor jou? Jij komt pas op dreef na acht!" „Verrék! Maar ik kan je geen ongelijk geven!" „Nou twee borrels van niks voor een blad van niks! Geen roegie toch?! En er IS een kans dat Tong-Tong wat wordt. Een lot uit de loterij man!" „Okay. Jij krijgt je postkaart en ik blijf nuch ter!" „Thanks a lot!" „Succes met je twee-borrel-krant!" T. R. MISVERSTAAAN! Je ziet hier vaak mensen rijden met de lamp van de fiets of bromfiets aan bij klaarlichte dag. Ik kan nooit nalaten ze er even op te wijzen in het passeren, maar ik heb ervaren dat het niet veel helpt. Voorbeeld 1. Indische meneer op bromfiets rijdt voorbij, ziet me een moment uit zijn ooghoek. Ik brul: „Lamp!" Hij brult terug: „Hallo!" (Denkt: misschien kenalan). Voorbeeld 2. Jongeman op fiets. Ik wijs op de lamp en roep: „Lamp aan!" Hij verstaat me niet, volgt de richting van mijn wijsvinger langs zich heen naar overkant van de straat waar een dot van een meisje passeert. Hij kijkt terug naar mij, knipoogt en steekt zijn duim op. Voorbeeld 3. Meisje op bromfiets passeert. Ik wijs naar de lamp en roep: „Lamp brandt! Ze verstaat het niet, kijkt gechoqueerd en strijkt haar rok naar beneden. Verlehen, Peh! T. R. HOGE WAS Whim's vader had een mooie kalender met kunst foto's. Zaterdags mocht Wim altijd het blad eraf trekken en kwam er dan weer een nieuwe plaat tevoorschijn. Deze week was het een foto van een lijn met wasgoed, wapperend in de wind, met als achtergrond een blauwe hemel met witte wol ken. Daar de foto van onderen af was genomen zag Wim er slechts de lucht op en de waslijn met enorme hemden en lange onderbroeken. Na enige tijd gekeken te hebben had hij zijn conclusie ge maakt: „Papa, is dat de was van God?" TAALMOEILIJKHEDEN. Een Nederlandse dame, net in Indië, nog Maleis lerend uit een woordenboekje, wandelde op straat, toen een sado passeerde, waarvan de koetsier zó kunstig de zweep hanteerde dat hij mevrou .vs kuiten raakte. Mevrouw, boos: „Koetsier, tida poc- koel troebock saja!' Een totok had een kooi met duiven gekocht, maar merkte opeens dat één der vogels ontsnapt was en op het erf rondtippelde. Gauw waarschuwde hij de kebon: „Salim! Lekas panggang itoe boeroeng! De kebon deed niet wat hem gevraagd werd, maar borg met een glimlach de duif weer op. (Ingez. door K. J. v. Hemert.)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 5