„AANH. V.P.TX." KREOLERKIND 3 Jij had allicht nooit sneeuw gezien, jij had nooit gedwaald door een korenveld; jij hebt alleen de rode mier gezien en de boskever die zijn vrucht voortsleept jij hebt de hoge groet van de kokosboom gezien terwijl je voeten brandden op het hete zand van dit regenseizoen, jij hebt de cirkelvlucht van de sperwers gezien boven de grijze rook van de broussebrand naast het dorp; Toen heb je gegild en je handen wuifden een onbeholpen groet naar de kroko op de oever naar de witte mier aan je voet naar de kokosnoot in de top naar de stippel van de sperwer in de hete lucht waar je je ogen aan schroeide waar je in dwaalde als een geluksdronken kind als een kind van dit licht van die zon van dit land. Walter Geerts. Patrouille door gids in hinderlaag gelokt STEMMEN UIT TROPISCH-AFRIKA TONG-TONG doet af en toe een greep in het Aanhangsel van het VPTL, het „leerboekje van het KNIL", opdat wij niet vergeten zuilen de jongens in blauwe attila (en later in grijsgroen) die de kastanjes uit het vuur haalden voor de burgerij in Indië en in Holland Hier volgen drie lesies om te leren oppassen voor hinderlagen, Van de gordel van kreool-culturen die zich langs de evenaar uitstrekt, weet men hier in Nederland naar verhouding het minst af van die welke in Afrika zijn ontstaan. Vreemd, omdat in Tropisch- Afrika een zich in steeds sterkere mate zelfs van onze eigen taal bedienende samenleving aan het ontstaan is: Belgisch-Kongo. Het licht op de weg van een blad als Tong-Tong om zoveel als mogelijk met tropische culturen elders in de wereld contacten te onderhouden en uit dien hoofde zou er alles voor te zeggen zijn wanneer de redactie ook met Belgisch-Kongo op enigerlei wijze tot een uitwisseling zou kunnen geraken. Want hoezeer we hier te maken hebben met een aan Indische toestanden „verwante" samenleving moge blijken uit het werk van de jonge dichter Walter Geerts, een als medicus in Leopoldstad werkzame „kreool" (in de Kongo: een aan de evenaar geboren en getogen „totok") die redac teur is van het literaire tijdschrift „Zuiderkruis" en van wie wij de bundel „Wonga" Angst) onder ogen kregen. In volgende nummers van Tong-tong hopen wij nog nader terug te komen op de (niet geringe) literaire kwaliteiten van deze bundel en het letterkundige en culturele leven in het algemeen in een samenleving als de Kongo lese. Hier moge alleen even worden gewezen op de treffende parallellen die er te trekken zijn tus sen land en sfeer in Aequatoriaal-Afrika en zoals wij die zelf kenden in de groene archipel aan de evenaar. Behoeft men in een passage als de volgende niet slechts het woord .maniok" door „padi" te ver vangen om de schildering van een avondlijke thuiskomst in de Preanger te krijgen; Zie; dit is het uur waarop de zon weer met paarse waardigheid op het zwaard der woudskimmen wordt geofferd. En wie thans huiswaarts keert langs de heuvelkammen hij ziet de eerste vuren voor de hutten branden, hij hoort het bonzen van de stamper in maniokkelken. En wie heeft niet in een blakerend middaguur wel eens kamponggladakkers als de hier volgende ver koeling zien zoeken onder de kolong: Er lopen honden bruine basenji-honden langs de rand van de middagzon, De honden schuiven lui onder de dakrand op de grens van de schaduw de kin in het zand. Zo'n loom makende middag wanneer je tussen de spleten der neergelaten krees in de zengende hitte van het uitgestorven erf een enkele kadal ziet wegschuivelen: Het vreemd en durend trillen van de zon op het verblindend zand. Het trippelen van de geel-en-groene hagedis die sporen sleept door het zand, of stil te kopwiegen staat en plots weer voortrent in een schicht van metaalglans. Het zijn stemmingen als deze die ons ook zo sterk aanspreken in een nevenstaand gedicht als „Kreo- lerkind". Zie in de sperwer boven de brousse onze boeroeng elang, cirkelend boven een alang-alang- veld, en er rijzen in dit gedicht beelden voor ons op, die ieder van ons, „Indische jongen" of „totok", mits geboren en getogen in het land van daarginds, onmiddellijk zullen treffen en entroeren. W. A. Braasem. No. 57. In 1905 rukte een patrouille van 40 man uit van het bivak Panton Laboe op een bericht, dat zich een talrijke bende in de bako-bako zou bevinden. Na op een keudé (pasar) uren lang te hebben gewacht op een prauw, werd hiermede de bako-bako ingevaren langs een diepe vaargeul. Dat wachten op een keudé verminderde uiteraard de kans op succes. Ook had deze sterke patrouille niet van één prauw gebruik mogen maken. Verder schijnt verzuimd te zijn om vóór het afvaren de prauw grondig te inspecteren. Toen de prauw een diep gedeelte van de vaargeul had bereikt, trok de gids een prop uit den bodem, waarop de prauw snel zonk. Aan de kanten, waarheen de inzittenden zich zwemmend trachtten te redden, lag een bende in hinderlaag, die erin slaagde vrij wel de gehele patrouille af te maken. No. 58. Een ander geval deed zich voor bij een patrouille uit Lho Soekon (Paseh) in 1906, welke 's nachts op een bericht zou worden geleid. In het modderige gedeelte van een verlaten kampong verdwijnt plotseling de gids; de patrouille word'; beschoten, ziet en hoort enige menschen loopen, wil attaqueeren, doch struikelt, doordat rondom de plaats, waar men staat, rottannetten zijn ge spannen. Op dat ogenblik vielen de djahats met de klewang aan. No. 59. In diezelfde tijd werd een patrouille 's nachts door een bosch geleid om naar een ladang te gaan, die bij het aanbreken van den dag om singeld zou worden. Plotseling verdwijnt de gids in het donker en de patrouille kan niet anders doen dan ter plaatse het dag worden afwachten. Toen bleek, dat eenige meters verder een rotan gespannen was, die bij doorkappen een aantal val- boomen op de patrouille had moeten doen neer storten. In de gevallen genoemd in de laatste voorbeelden schijnt de gids niet gebonden te zijn geweest. Valbomen en netten, roentjings en rentjongs, don derbussen en klewangs, ajo maar! Zulke dingen gebeurden in Indië een halve eeuw geleden dage lijks en er stond nooit een letter van in de krant. Maar als hier een juffrouw van de fiets viel en haar stuitbeentie bezeerde, stond het wèl in de krant. Dat alles onder het motto „het hemd is nader dan de rok" of zoals een studentenblad in Amsterdam onlangs oergeestig zei: „het hemd is nader dan de kebaia". De heren in het culturele, fatsoenlijke, brave landje vergeten alleen dat wie de rok verwaarloost, er eens in z'n hemd bij loopt. Daar begint het overigens al aardig op te lijken de laatste tijd! Daarom flikt Tong-Tong af en toe wat aan die rok. Niet voor de koloniale, maar voor de NEDERLANDSE historie!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 3