Moeilijkheden met „petjo"
Opa
Samson
vertelt
VII
Het is logisch dat in een Indisch blad de kwestie van het „petjo" actueel is en blijft. Deze aan
gelegenheid negeren is niet alleen schadelijke struisvogelpolitiek, het maakt dat wij ons niet goed
genoeg bewust worden van ALLE aspecten van de Indische geest, het Indische karakter en de speci-
f'eke Indische mogelijkheden. O.i. is petjo in Indische gedachtenvorming even onmisbaar als trassie
in goede sambal: te veel schaadt, ontbreken vernietigt kwaliteit. Hier volgt een discussie:
Bij het schrijven van mijn artikelen-serie is he
niet om verhaaltjes te vertellen, om te gaan „don-
gèng" net als toen ik nog een kleine jongen was,
„tjang" dat zo goed kon. Griezelige verhalen over
..poentianak" en „sètan kitjiek" in haar kleine
kamertje, haar bezige handen „toemboek sirih
onder de petroleumlamp en de schaduwbeelden
spookgestalten kregen. Wij schoven dan dicht naar
elkaar toe, doch wilden niettemin geen woord
missen.
Zoals ik ook in mijn begeleidend schrijven aan
de Redactie van Tong-Tong schreef of mijn ar
tikelen daarin konden worden opgenomen, was het
mij te doen om bepaalde figuren van tempo-
doeloe even naar voren te schuiven. Om b.v. in
het licht te stellen het verschil in Politie- en be
stuursbeleid tussen TOEN en NU.
Toen werd de „daad" gesteld boven „gepraat
Onmiddellijke reacties naar de omstandigheden van
het ogenblik, handelend zonder ruggespraak op
eigen verantwoordelijkheid.
Nu is het telkens zich afvragen: „Wat zegt artikel
zoveel?" of „Wat zegt mijn Partij?"
Als je leest in de Haagse Post van 12 april, dat
de burgemeester van Delft tijdens een conferentie
van de Morele Herbewapening in Bagio-City op
de Filippijnen in zijn vakantie daarheen gereisd
aan Indonesiërs (Soemarmono) vergiffenis had ge
vraagd voor wat de Hollanders in het verleden en
in het heden tegen Indonesië hebben gedaan!
De eenvoudige PET van toen en de deftige
AMBTSKETEN van nu. Die „mintah-ampoen"-
houding steekt wel af vind ik!
SALAH WESEL
Op een examen voor het le gedeelte van het
Groot-notariaat (in Indië kende men ook het klein-
notaris examen voor B.B.-ambtenaren) werd aan
een candidaat de vraag gesteld over het Handels
recht:
„Wat is een wissel?"
De candidaat antwoordde doodernstig: „Een wissel
is een stel spoorstaven om de trein van het ene
spoor op het andere te brengen
De examen-commissie keek verbaasd en de exami
nator vroeg de examinandus of deze de boel voor
de gek hield.
„Pardon mijnheer" antwoordde de candidaat, „U
had de vraag anders moeten stellen. U bedoelde
zeker te zeggen: Wat is een wisselbrief!"
Hoewel in het nauw gedreven slaagde de candi
daat met glans.
Als ik mij niet vergis was die candidaat Berthus
Stock. Van Stock weet ik zeker, dat hij de 3 delen
van het Groot-notaris examen tegelijk in één keer
met succes had afgelegd. Bij mijn weten heeft na
hem dat geleverd Sie Kwhan Djioe momenteel
notaris te Djakarta broer van notaris Sie Khwan
Hoo te Soerabaja.
Op nog geen dertigjarige leeftijd had Stock bij het
Hoofdbureau van de S S. als ongegradueerd ambte
naar reeds een salaris van f 800, Hij ging met
studie-opdracht naar Nederland. Was daarna over
gegaan naar het notariaat. Het laatst notaris te
Djember. Is kort geleden hier in Nederland over
leden.
Nu moet men dat examen niet geringer schatten
dan hetzelfde examen hier in Nederland. Daar in
Indië met de Agrarische Wetten, de Inlandse Be
zitsrechten, desa gemeenschap, verschillend adat-
recht, de suikercontracten toentertijd. Een acte
mocht geen hiaten vertonen omdat een advocaat
altijd probeerde die uit te rafelen, als de tegen
partij zich aan de overeenkomst trachtte te ont
trekken.
Men is geneigd de Indische examens lager te stel-
Mijnheer de Redacteur,
Naar aanleiding van het artikel „Ons kleurig dia
lect" in no 18 van Tong-Tong verzoek ik Uw
aandacht voor de volgende opmerkingen:
Bij de taalstudie zal blijken, dat dit „Indisch taaltje
dat ook „petjo" wordt genoemd, geen Nederlands
aalect is, maar vertaald Maleis. En dit is dan ook
m.i de reden, waarom dit petjo als iets minder
waardigs wordt beschouwd.
„Indisch" en „Indisch" is twee: er bestaat wel dege
lijk verschil in „Indisch" praten en „petjo'„In
disch" is b.v. het gebruik van Maleise of Javaanse
woorden, uitdrukkingen, uitroepen, enz. in overi
gens goed-Nederlandse zinnen. Maar „petjo is
beslist slecht Nederlands, n.l. letterlijk uit het Ma
leis vertaald. Om een paar voorbeelden te noemen:
Nederl./Indisch: „Waar is Oma?' „Heb je al ge
geten?" „Ja".
Petjo: „Oma waar?" „Jij al gegeten?" „Al
Maleis: „Oma di mana?" „Loe(kowé) soeda ma-
kan?" „Soeda".
Het is natuurlijk altijd fout om op 't petjo neer te
kijken, omdat het nu eenmaal altijd fout is om je
medemensen te minachten. Zij, die petjo praten,
kunnen er immers niets aan doen. Immers zij ko
men meestal uit een omgeving, waar meer Maleis
dan Nederlands wordt gesproken, zodat ze meer
in 't Maleis dan in 't Nederlands denken. Het is
dus zeer logisch, dat zij de Nederlandse woorden
rangschikken volgens de Maleise taalregels.
Dat het petjo langzamerhand in Nederland zal uit
sterven, zal een logisch gevolg hiervan zijn. Want
als Indische kinderen opgroeien tussen Hollandse
kinderen en uitsluitend Nederlands horen spreken
en nooit meer Maleis, zullen ze ook niet meer in
't Maleis denken, dus zal ook de petjo-zinsbouw
verdwijnen. Maarhet „Indisch zal nooit ver
dwijnen, want woorden als „soedah ajo, kassian,
awas, bangsat, adoe, astaga, soesah, pikiran, enz.
zijn zó met ons vastgegroeid, dat we ze nooit zul
len loslaten of kwijtraken.
Wat betreft „diverse Indische dialecten": ik zou
dit liever „accenten" willen noemen. Want de taal
op zich zelf is niet anders, doch de uitspraak, de
klemtoon van de inheemse bevolking. Het Maleis
van de Bataviaan is zangerig, met een uithaaltje,
het Javaans van Midden-Java is stotend, met zeer
harde d's, zodat we daar kunnen spreken van
„kanonnentaal" (met veel dar-doer). De Indischen,
die uit Djocja of Solo, enz. komen zijn hieraan te
herkennen, dat ze ook de Nederlandse woorden
met heel harde d s uitspreken. Maar is dit nu
dialect?
Verschillende kennissen van me willen zich niet
op Tong-Tong abonneren, omdat ze t blad „niet
aardig" vinden. Natuurlijk vanwege het petjo dat
er gepropageerd wordt. Anderen vinden het petjo
niet aardig, omdat ze zichzelf daardoor bespot en
gekleineerd vinden. Toch blijf ik propaganda maken
voor Tong-Tong, en daarom vraag ik U om nog
vier exemplaren van No 18 te sturen, waarvoor
inliggend 4 postzegels van 25 ct.
Met vriendelijke dank en groeten,
E. VAN HOUT-INTVELD.
Dit woord is voor rekening van de schrijver.
Red.
Een andere brief; nu van een Marine-man die
scherp oplet, een vrij en geschoold!oordeel heeft
en reëel over zijn ervaringen schrijft:
Hoe is de onderlinge verhouding bij de Marine?
Totaal geen verschil tussen blank en alle schake
ring van bruin, van hoog tot laag. Tjoba, laat
die bange meneer (meneer, die bang is voor slechte
Indische invloeden op Nederland. Red. T-T.infor
meren, wie de commandant is van de Karei Door
man. Ik heb in die drie jaar Indo s als leerlingen
len dan die van hier. Vooral de technische examens
van de K.E.S, en K.W S. zijn hier nagenoeg
waardeloos.
Wij zwijgen!
Samson.
gehad, afkomstig uit alle streken. Er waren hoogst
ontwikkelde lui bij, maar ook echte Krembangan
en Kemajoranboeaja's. Onderling was de geest
altijd uitstekend. Vaak werden doldriftige Indo's
door hun Hollandse kontjo's terechtgewezen. Hoe
dikwijls heb ik niet meegemaakt dat Hollandse
jongens er trots op waren, diverse (nette) bahasa-
woorden te hebben geleerd van onze bangsa en
die deze kennis heus niet alleen maar in de tangsi
luchtten. Ik noem hier met name de adjudant De
Moor, zelf een volbloed (bah, wat een woord)
die bij voorkomende gelegenheden direct bezorgd
vraagt: en mijn Indische jongentjes dan? Die vaak
genoeg aan mij heeft gevraagd om op Indische
wijze enkele driftkoppen te kalmeren, alles terwille
van de goede gang van zaken? Moet je eens de
lui horen, die net uit Nieuw Guinea terugkomen.
Hoe meer passermaleis, hoe beter, en zo ontstaat
er toch OOK een apart „Marine-petjo?" En de
jonge broekjes vragen het altijd aan ons, wat die
woorden betekenen en reken maar, dat ze die thuis
of in andere kringen verbreiden, zodat er op die
manier ongewild taalschatverrijking plaats grijpt.
Opmerkingen van Nieuwediepers (helemaal niet
hatelijk): „Moet je 's kijke, de hele Marine wordt
op het laatst Indisch!" Niemand vindt het erg.
Traditiegetrouw eet men bij de Marine op woen-
dagmiddag „nasi". Ja, natuurlijk is het geen
ECHTE, maar de jongens eten zich te pletter, hoe
meer sambal, hoe beter. Moet je ze meemaken op
woensdagmiddag. Dan liggen ze je met dezelfde
glazige ogen aan te staren onder de les, tot je
zelf slaap krijgt.
Even een taalkundig uitstapje. Er zijn in de loop
van de eeuwen enkele woorden in het Marine
vocabulaire gekomen, die er nooit zullen uitgaan.
Iedere timmerman heet Kajoe, iedere schrijver
Toelis, iedere schoenmaker Spatoe. Een onder
broek heet Pendek, je slaapplaats is je Tampat.
Loop een kalitje (keertje) door, zeggen ze. Om de
zoveel tijd is het katje (gadji) halen. Staat iets je
niet erg aan, dan zeg je: krijg de klere (koléra).
Ze vragen beleefd: magge we een strootje roken,
meneer? Soms zitten ze in de „taai", en dan willen
ze er graag met een ander over „katjouwen".
V. M. N.
Beide inzenders bedankt voor hun ernstige (en
eindelijk eens „wetenschappelijker") aandacht
voor het probleem. Geen taal is van „vreemde
smetten" vrij zegt de zeurpiet. Elke taal wordt
door vreemde talen „verrijkt", zegt de ruimer den
kende mens. De redactie profeteert niet, maar
vermeldt dat binnen afzienbare tijd de Nederlandse
taalstudie zich serieus zal bezig houden met dit
levende cultuurverschijnsel, dat velen ten onrechte
beschouwen als denigrerende taalverbastering.
Red. Tong-Tong.
ES KLIENTIENG.
Komen 3 jongetjes uit school.
Zegt si Tjiet: „Waddoeh, wat kom daar?"
Si Goendoel: „Wah seh, toekang es".
Si Tèkor: „Jammer, seh, heen held ik en zo warm".
Beide anderen: „Ik ook niet, seh, pajah deze".
„Weet je wat", zegt si Tjiet. „Wij haan eers
lekker smullen, en dan als moet betalen, ik zeg:
„one, two three" en dan wij bandang".
Zo gezegd, zo gedaan.
Als hun buikjes vol zijn van elk twee glaasjes
ijs met stroop en tiao en sago, zegt si Tjiet: „one,
two, three" en dan rennen de jongetjes weg. De
verblufte en bedrogen ijsverkoper heeft het na
kijken.
Enige weken later hetzelfde stelletje op straat,
zien weer een ijsverkoper. Er volgt dezelfde af
spraak, eerst smullen en dan weer Maar mis
hoor.
„Naah, naah, djangan „wan wan", nanti „trie trie"
lantas bandang lagi. Ajo bajar."
Waarop natuurlijk beteuterde gezichten en een
pak slaag thuis.