ÜHHHHI PEKALONGAN (EN FIAT) 1914. PRESKEDOR Het ondervolgende is een op waarheid berustende anecdote. Mijn Vader zaliger had vanwege een fietsongeluk een gebrek aan zijn been en bracht de tijd hoofd zakelijk door met op de open voorgalerij te zitten, welke slechts door een balustrade van de straat was gescheiden. Zo gebeurde het op een dag, dat hij de passerende verkopers van vruchten e.d. die kwamen van Tanah-Abang richting Pasar Senen om hun koop waar van de hand te doen, eens observeerde en uit louter vermaak toen een „toekang boeah aan riep. Hoe mijn Vader op dat moment aan het woord „preskedor" kwam is me tot op heden nog een raadsel. Doch een feit is, dat hij deze „toekang boeah" vroeg: Vader: „Zeg kun je mij niet vóór vanmiddag als je van Pasar Senen terugkomt die „boeah preske dor", bezorgen? Ik betaal je er goed voor: zoek het dus!" Toekang boeah: „Baik Toean Besar, nanti saja tjari". De Fiat is gearriveerd (een gehuurde automobiel van Van Riel). Nu moet eerst de fotograaf komen. De hele familie Stegenga wordt verzameld: Dominee, mevrouw en zes kinderen. De bedienden er bij. Chauffeur met geklede zwarte toetoepjas, want chaufferen is een hoogaangeschreven kunst en kornet (voor de auto). De kebon achter het sierlijke voertuig en de kinderen er in. De Dominee (pose a la Bismarck) met echtgenote er naast. Gehurkt de baboe tjoetji en de kokki en de baboe anak daarachter. Zij was het hoofd van de be- diendenschaar, want zij sprak Hollands: „Mepro, si-Tommie basah; gepies." Het duurt wel even voordat al het kroost gedwee naar de kiekkast kijkt, maar het lukt ten lange leste toch. En dan kunnen de voorbereidingen getroffen worden voor een vakantie- rit naar de Goenoeng Kali Bakoeng. Het ivas het eerste jaar in Indie van de familie uit het Indische huis aan Bremie. Het beginjaar van een goed en rijk leven. Helemaal nieuw in een vreemd land, vol vreemde mensen met vreemde normen, die noodzaakten tot schepping van een nieuwe levensvorm: het Indische leven van „toen vroeger". DE ZEEUWEN EN WIJ. De Nieuwe Haagse Courant van 13 juni meldt: Zeelandia heeft thans 500 leden. Zeelandia hield gisterenavond in „De Kroon" haar vergadering. De voor zitter zette het streven van Zeelandia uiteen: liet verenigen van in Den Haag wonende Zeeuwen. Op deze avond werden Zeeuwse voordrachten ge houden en Zeeuwse liederen gezongen en er werd in tal van Zeeuwse dialectjes gesproken. Niemand was bang zich „minder Hollands' te voelen. Ieder was er trots op behalve „neutraal Hollander" ook positief Zeeuw te zijn. Ander voorbeeld: toen er op het Binnenhof gepro testeerd werd tegen de Zeeuwse veren, waren een paar duizend Zeeuwen naar Den Haag opge marcheerd. Hier ook géén angst voor „on-Hol- lands" zijn, maar welbewust en energiek opkomen voor groepsbelangen. Nog een voorbeeld: Zondagavond in een bar in Amsterdam veel voetballiefhebbers bijeen om een grote wedstrijd te bepraten. Aan de bar een extra druktemaker, ouwe heer al met een gek accent. Iemand uit de zaal roept: „Komt ge van Den Bosch?" „Jawel!" En dan beginnen die twee in hun smeuïge Bossche taaltje te converseren dwars door de zaal, worden „aangevallen" door Mokum- mers en Rotterdammers. Er ontstaat de huiselijkste, gezelligste, eerlijkste stemming die men zich denken kan. Ik, Tjalie Robinson uit Indië, verstond van heel wat woorden en zinsdelen geen lor, maar voelde toch onmiddellijk aan: dit is Holland op zijn best. Maar nu de Indischman, die niet alleen verlegen is voor zijn lichte accent, maar zelfs officieel het bestaan ervant ontkent. En bovendien in eigen kring nog scherpe verschillen maakt tussen Totok en Indo en tussen ex-Menteng chique en Kema- joran-boeaja, ja zelfs tussen referendarisstand en derde-commies-niveau. Hoe kleinzielig, hoe be schamend. Hoe on-Nederlands en on-Europees bo vendien! Hoe uitermate SCHADELIJK is dit tenslotte voor de Indische groep (die op sociaal-cultureel niveau geen spat presteert) en voor het Nederlandse volk dat zo nooit wat van ons opsteekt. DIT WIL TONG-TONG! Daarbij wil ik U nog een bekentenis doen. Ik ben n.l. een gewone hollandse jongen die nooit in Indonesië is geweest. Toch lees 'k erg graag Uiv blaadje Tong-Tong. Ik ga na melijk nu al een jaar of acht met ver schillende Indische families om zodat ik de malaise uitdrukkingen in Uw blaadje goed kan verstaan, o.a. Si Bentiet wat ik erg leuk vind. Verder vind ik het doel van het blaadje zo mooi d.at ik gao.rne lid zou willen blijven. Met vriendelijke groeten en de meeste hoog achting. A. GARDENIER, Oude Heselaan 125, Nijmegen. Brieven als deze krijgt de redactie van TONG TONG wel meer en gesprekken in deze geest voert de redactie vele. Daarom zetten wij ook door, want wij hebben WERKELIJK wat te ver tellen aan Nederland en er IS Nederlandse be langstelling voor ons leven vroeger en ons leven nu. Waarom zouden wij Tong-Tong dan een jammer- en mopperblaadje maken van langtenige Indo'tjes? Nooit! Er wordt aan onze groep al ge noeg bedorven door verkeerde individuen. TONG TONG doet een beroep op de mensen van goeden wille om in dit blad zoveel mogelijk onze goede zijden te laten zien. Tegen de middag kwam deze toekang boeah terug Toekang boeah: „Toean Besar, saja tjarik seten- gah mati itoe boeah „preskador", tida ada sama met de mededeling: sekali, Katanja di Pasar Senen. Dia bilang kalau „peroet kempès, kolor kendor", ada! Nu mijn Vader kon zelfs zijn ingehouden lach niet meer bedwingen. Maar dit verhaal is nog niet uit. Vader wilde de toekang boeah toch belonen en ging naar binnen, deed wat bedak op zijn hand en kwam er mee naar de vruchtenman. Vader: „Saja semboer doeloe, soepaja besok pen- djoewalan semoea lakoe!" En wie kwam de volgende middag met lege man den dankbaar aan de balustrade staan? De be- wunste toekan boeah en zei: Toekang boeah: „Toean Besar, saja bilang banjak trima Kasih; ini hari barang betoel lekas lakoe!" E. L. V.-Br. „presque d'or", misschien? Bijna van goud! Red. T.T. BABOES EN NAMEN Onze baboes die zo vaak boodschappen moesten doen bij bevriende families hadden altijd zo hun eigen uitspraak van al die namen. Zo werd Casem- broot „kesemprot", Cochlovius „Loepioes", Char pentier „sekarpatjé", de Carrière „dari kalèr" en Keasberry „kebiri", Sommige namen kregen een gemoedelijk tintje, zoals Doorschodt „dojot" of Schreuders „tjeuttjeuk" de combinatie rsch of schr is té moeilijk) of Lorié „lontjèr. Een andere meneer, die ook een onuitsprekelijke naam had, maar op zijn naambord als voorletters voer de A. W. W. werd Toean „Awèwè (Soend. voor vrouw) genoemd. (Ingez.) NOG EEN GOEDE! In uw laatste blad las ik de verbastering van de naam Bruin Kops tot Bengkok. Ik weet er nog één: in de tijd dat de gouverneur Pijnacker Hordijk in Buitenzorg resideerde, sprak mijn djongos altijd van goebernoer „Pranakan Oedik", tot grote hilari teit van het hele gezin. E. Earle Purvis. GEEN BEULSWERK! Uit een brief van Ania, een formidabele Tong- Tong-propagandiste: Om 10 uur diezelfde avond kon ik de 14e abonné opgeven. Een volkomen vreemde voor mij. Het is als volgt gegaan: een vriendin gaf me een naam op en zei: - Bel die dame en zeg haar maar dat ze MOET! Ik heb het pre cies zo overgebracht en ze deed het. Zo gaat dat, lui, Je moet er natuurlijk wel „iets" voor doen, maar het is geen beulswerk. Betoel nda! ANIA

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 7