8 ZO WAS HET Dringend Kantoorruimte gezocht door TOI\G-TOj\G Liefst omgeving Beeklaan In deze poulaire beschouwing ziet D. F. Bauwens de geschiedenis van zijn familie tegen de achter- grond _^an c'c algemene historie. Het verhaal heeft zijn tekorten en gebreken, maar is als doorsnee goed. En het steekt zo erg gunstig af tegen de vele snoeverige verhalen, waarin Indische Nederlan ders hun gemengdbloedigheid „excuseren door zich te laten afstammen van Javaanse prinsessen of hun kleur door „voormoeders van Egyptische of Italiaanse oorsprong. In een democratische cultuur als de West-Europese dienen wij wat eenvoudiger en eerlijker te zijn. Het was heel lang geleden ik was toen nog niet geboren dat jonge krachtige Hollanders hun vaderland verlieten en zich inscheepten voor de reis naar Ned. Indië, het eilandenrijk zich slin gerend rond de evenaar als een gordel van smaragd, aldus Multatulie in zijn „Max Havelaar". Onder deze Hollanders bevond zich ook mijn grootvader van moederskant, een rasechte Fries, die zijn spo ren had verdiend als brigade-commandant in Atjeh. Deze jongelieden werden aangeworven en te kenden een dienstverband van 6 jaren voor het koloniale leger, waarvoor zij handgeld ontvingen. Enerzijds trachtten zij daar als militair een toe komst te verwerven, maar anderzijds was de drang bij hun opgekomen om meer avonturen, te beleven in het land met zijn machtige bergen, bossen, ri vieren en uitgestrekte sawah-velden om niet te spreken van de vele plantages, de trots van Ne derlands cultuur. Zij kregen als soldaat een soldij van f 0,85 om de vijf dagen en konden zich van zelfsprekend niet de weelde veroorloven een vrouw mee te nemen, dus vertrokken zij als boedjangs (vrijgezellen) naar het land van hun dromen. Na debarkatie werden zij ondergebracht in verschil lende bataljons op Java en de buitengewesten en ontvingen daar als recruut hun militaire paraat- landse troebelen. Het koloniale leger bestond niet heid om straks ingezet te worden tegen binnen- alleen uit Hollanders, maar ook vreemdelingen als Duitsers, Zwitsers en Belgen mochten aangewor ven worden voor dit leger. Er waren ook detache menten van Indische Nederlanders, Ambonezen, Menadonezen, Javanen en Soedanezen etc. die blijk hadden gegeven van hun gevechtskracht. Het was dus een leger van blank en bruin, aangevoerd door hoofdofficieren, officieren en vooral niet te ver geten onder-officieren (brigade-commandanten). Om de pacificatie normaal te kunnen doorvoeren, moest een goed leger gevormd worden zulks in verband met de omstandigheid, dat het Indisch Gouvernement in die tijd gedurig in conflict kwam met vrijheidslievende inlandse vorsten en poten taten, vandaar de vele expedities die ondernomen moesten worden om de orde en rust te handhaven. Opstanden waren bovendien schering en inslag en moesten zo nodig met de wapenen onderdrukt wor den. Immers de voornaamste taak van het Opper bestuur in Ned. Indië was altijd de grondgedachte geweest: de inheems bevolking te beschermen tegen onderdrukking en afpersing binnen hun grondge bied en de welvaart van land en volkt te bevor deren, zoals het Regeringsreglement het toen voor schreef. Voor een gebied als Ned. Indië, bestuurd door ambtenaren van het Binnenlands Bestuur in samenwerking met het leger, en welhaast zo groot als Europa, was het koloniale leger van toen nog niet zo volmaakt als ze in latere jaren was met zijn moderne bewapening, reden waarom dan ook ge regelde aanvoer van manschappen uit Nederland moest komen, die inmiddels wervingsbureaux tot stand kwam. De expedidities die in die jaren on dernomen werden, waren: Lombok, Atjeh, Bali, Celebes, Flores, Boné, Bataklanden, Korintji, Soem- ba, Timor, Soembawa, Ceram, Palembang, de Gajo- Ianden, Borneo enz. Pioniers van Groter Nederland. Terecht kunnen deze kolonialen beschouwd worden als de pioniers van „Groter Nederland De over geblevenen, waarvan velen zijn gehuisvest in Bron beek te Arnhem, verdienen zeer zeker onze eerbied en sympathie. Teen mijn grootvader vd. als brigade-commandant te Serang (Bantam) overleed, het hij zijn Javaanse huisvrouw en twee minderjarige kinderen achter n.l. een meisje van 4 jaren en een jongen van nauwelijks 5 maanden oud. Zijn oudste zoon was vroeg in de militaire dienst gekomen en bevond zich toen in Atjeh. Vóór zijn dood had mijn groot vader wel aangifte gedaan bij de Burgerlijke Stand en hen als zijn wettige kinderen erkend. Het ver wekken var. kinderen bij inheemse vrouwen was :r. die t:"d een alledaags verschijnsel en helemaal niet vreemd Door de vroegtijdige dood van mijn groot vader, kwam mijn inheemse grootmoeder uiteraard voor grote moeilijkheden te staan en moest als eenvoudige Javaanse vrouw han delend optreden. Haar grote zorgen betroffen in hoofdzaak de opvoeding van haar beide kinderen en inkomsten genoot zij niet meer. Bovendien wilde zij in geen geval haar kin deren laten opgroeien in de kampong, waar zij nog familieleden had. Uiteindelijk nam mijn inheemse grootmoeder, die een vooruit strevende vrouw was, een kloek besluit. Zij verkocht alles wat zij nog bezat en vertrok met haar beide kinderen naar haar geboorte plaats Semarang. Hier liet zij haar kinderen achter in het Protestants Weeshuis voor hun verdere opvoeding, waarna zij met een bloe dend hart naar Atjeh vertrok om daar met haar zoon, die in middels de rang van ser geant had bereikt, verder lief en leed te delen. Na de dood van haar zoon als Schout te Bandanera hij was als onderofficier naar de Politie over gegaan vertrok mijn inheemse grootmoeder naar Semarang en kon weder herenigd worden met haar beide kinderen, die intussen na jaren van schei ding volwassen kinderen waren geworden. In 1876 werd het huwelijk van haar dochter gesloten met mijn vader, die toen 2e commies was bij de Ned. Ind. Spoorweg Mij (N.I.S.). Ook haar zoon, groot gebracht in het weeshuis, had een positie weten te veroveren bij genoemde Maatschappij en werd later geplaatst als Hoofdstationschef te Batavia. Mijn grootvader van vaderskant was ook als ko loniaal uit België (Gent) en zijn huisvrouw een Javaanse vrouw, die ik echter niet gekend heb. Dit was de geschiedenis van een veel bewogen leven, ontleend aan de verhalen van wijlen mijn grootmoeder. (Wordt vervolgd) OMAATJE. „Al rèpot radio» tambah lagi rèpot telepisije. Adoeoeoeh! Hou maar alles, als ik maar krijg éééén tjitjak voor mijn chuis." GEEN KACHELS AANMAKEN! Kachels aanmaken doen we in de winter. Nu is het zomer. Maar afgezien van alle jaargetijden en alle echte kachels, lezers, bespaar Tong-Tong in dit groei-stadium althans de discussie (en zéker het gekatjau!) over allerlei „niet begrepen" en „on- recht"-stukjes. En ook: verwacht niet van de re dactie, dat zij die schrijft. Onze eerste taak is het maken van een door heel Nederland gelezen blad. En als dat blad straks een paar jaar gelezen wordt, zal de Nederlander ons veel beter begrijpen en zal er veel en veel minder stof zijn om te twisten. „Tout comprendre, c'esf tout pardonner!" Overal waar u meent dat onrecht geschiedt of on recht gesproken wordt, treed zelf handelend op. Kom tussenbeide, corrigeer, schrijf een ingezonden stuk in uw blad. Kruip niet weg, wees trots. Ver geet niet dat wij een staat gediend hebben, waar van de Koningin „Ratoe Adil" genoemd werd. Vergeet ook niet dat wij een NEDERLANDSE krant willen zijn, staand NAAST andere Neder landse bladen, NIET een sectarisch vijandig groeps- orgaan. Maak eerst Tong-Tong groot en groots. En intussen: speak softly and carry a big stick! Straks maken wij de kachel aan. Straks maken wij de kachel aan met alle bewuste leugens en alle on waarheden-door-onwetendheid. Maar om dat te kunnen doen, moeten wij eerst de BEWIJZEN overleggen hoe we dan wel geleefd hebben. Schrijf dus, getuig, getuig, getuig. Indische Nederlanders, word wakker! En weet U, WIJ zijn er van overtuigd dat als Tong-Tong wijd gelezen wordt, er helemaal geen kachels meer aangemaakt HOEVEN te worden! GOU-3-AAN EN HORNINGE. Wie weet waar wij deze twee personen kunnen vinden om ze te inviteren óók voor Tong-Tong te schrijven? Zij en alle andere jagers, die des tijds schreven voor „De Indische Jager", zij mogen ook nu niet ontbreken. Het verhaal van Indië is zonder het jachtverhaal incompleet! SOESAH-PEE. Wij vroegen onze huisbaas Sech Djafar waarom hij eigenlijk verhuisd was, terwijl hij toch in zo'n leuk paviljoentje woonde met zo'n groot erf. „Ban jak soesah, banjak marah, njoo!" was zijn bescheid, „orang selamanja ketawa, kaloh saja bilang sa- poenja adres amfat foeloe omfat faffiljoen!"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 8