TROUWE SAMSOE
Gelukkig was ik weer behoorlijk opgekikkerd na
de kampmisère enik had weer een baan.
De B.B.-ers van de z.g, „oude categorie" (waar
toe ik behoorde), werden niet geschikt geacht,
zich aan de gewijzigde omstandigheden aan te
passen" en werden dus niet in Bestuursdienst her
plaatst.
Na drie maanden ziekteverlof om weer op krach
ten te komen en nog enige maanden op wachtgeld,
was het me tóch gelukt, toen ik reeds op het punt
stond „in 's hemels naam maar naar Holland
terug te gaan", daar de kans op werk verkeken
leek, door hulp van goede collega's-Bestuursamb
tenaren, te Makassar als Administrateur bij een
andere Gouvernementsdienst gedetacheerd te wor
den.
We zaten de tijdsomstandigheden in aanmerking
genomen in een goed hotel, waar ik een pavil
joen op de kop had weten te tikken en kenden
onze weelde niet, weer in een beschaafde omge
ving, een prettig onderdak gevonden te hebben,
al was het geen vooroorlogse Bestuurswoning, en
maandelijks weer activiteitstractement te kun
nen toucheren enmijn 25 dienstjaren, nodig
voor maximum-pensioen, te kunnen vol-maken.
Op een mooie namiddag zaten we op onze voor
galerij, in makkelijke stoelen, onder onze voeten
weer een keurig tapijt en genoten van een smake
lijke kop thee uit voor-die-tijd weer aardig thee
servies en de krantweer een heuse krant, al
was het er een van bescheiden omvang.
„Daar heb je Samsoe", zei mijn vrouw plotseling.
Ik keek op enja,, daar in de zonbeschenen-
tuin met de palmen en de bloeiende Bougainville s
en de bruidstranen kwam een keurig, in vooroor
logse chauffeurs-uniform geklede Makassaar met
een boengkoesan in de hand op ons paviljoen af:
Samsoe, mijn goeie, oude chauffeur-van-toen
uit die heerlijke tijd, dat we nog „buitenzaten,
eerst aan de kust en later in het Toradja-bergland.
Toen hij bemerkte, dat we hem zagen, versnelde
hij zijn pas, kwam, met de hand aan het hoofd met
de zwarte, fluwelen koepiah en buigende op ons
af en, onder tranenSalamat! Salamat! Pa-
doeka Toean dan Njonja!"
We waren naar buiten gelopen, schudden hem de
hand .klopten hem op de schouder en terwijl we
moeite hadden, onze emotie te onderdrukken, huilde
de brave er lustig op-los. „Hamba bagitoe te-
koet sesoedah Padoeka Toean dan Njonja menje-
rahken diri kepada Nipon!" En verder: „Hij
had steeds aan ons gedacht, had vernomen, dat
een mijner beste vrienden met zijn vrouw vermoord
waren in het bergland van Sindjai, dat velen mij
ner collega's en vrienden in het kamp, aan de ge
volgen van de geleden ontberingen, overleden wa
ren.
Ik nam hem mee naar binnen en, toen hij vóór de
trap van de voorgalerij zijn sloffen wilde uittrek
ken om op blote voeten binnen te gaan, volgens
het voor-oorlogse Inheems gebruik, beduidde ik
hem, dat dat niet nodig was. Doch daar was hij
niet voor te vinden. „Tidak! Padoeka Toean. Le-
bih baoik toeroet atoeran dahoeloe!Toen ik
hem noodde, op een stoel te gaan zitten, was hij
daarvoor niet te vinden en dankte zeggende, dat
het beter was „hier" te gaan zitten en dok neer
op het tapijt, tussen onze stoelen.
Op ons belangstellend vragen, hoe het hem en zijn
vrouw vergaan was gedurende de Japanse bezet
ting, vertelde hij, dat 2/3 van de opbrengst van
zijn sawahs jaarlijks door de Jappen gerequireerd
was, zonder betaling, doch „Itoe tidak apa!"
Hij en zijn vrouw waren er betrek.elijk gezond, of
schoon ook wel met tekort aan voedsel en kleren,
doorgekomen enhij was de eerste geweest,
die in de kampong het portret van Seri Baginda
Maharadja Wilhelmina weer op zijn voorgale
rijtje had hangen en de Nederlandse vlag had uit
gestoken na de capitulatie.
En zijn „pakaian dienes" had hij nog, toonde hij
trots, wijzend op het pak, dat hij, keurig gesteven
en gestreken, droeg.
„Maar, Samsoe' ze ik, „ik heb gehoord, dat de
tvroeti •jelui me: de docd bedreigden als ze nog
portretten van de Koningin of een Nederlandse
vlag bij jelui vonden."
Hij lachte listigjes: „Ja, meneer, dat is ook zo,
maar ik had mijn portret van de Koningin hele
maal onder de padi in mijn loemboeng en de vlag
tussen de nokbalken van mijn huis verborgen."
En toep greep hij naar de boengkoesan, die hij
naast zich gezet had en bood die mijn vrouw aan,
zeggende: „Ini hambapoenja bini kirim boeat Pa
doeka Njonja". Toen de kraakheldere doek was
losgeknoopt, kwam er een koëe wadjik te voor
schijn, (zijn vrouw had immers steeds op verzoek
van de Njonja deze koek voor haar toebereid,
toen ze nog bij ons thuis waren).
Ik had Samsoe inmiddels een kop koffie laten bren
gen en hem een pakje sigaretten gegeven en mijn
vrouw voerde hem koekjes. En spoedig was de
oude, goede relatie weer hersteld, die relatie met
een der vele trouwen ten opzichte van welke „een
wijs Regeringsbeleid" de maatregel had menen te
moeten nemen, mij en soortgenoten, „die van het
oudere regiem" als Bestuursambtenaren te moeten
uitschakelen.
En toen gebeurde er iets, wat in het na-oorlogse
Indië een der vele bewijzen werd van de hechte
trouw en aanhankelijkheid van de brave, eenvou
dige Inlander, die men steeds fatsoenlijk, eerlijk
en dus menswaardig heeft trachten te behandelen.
Op een moment haalde Samsoe een dompet uit
zijn zak en bracht daaruit iets te voorschijn. Het
waseen vooroorlogse, zilveren rijksdaalder.
Hij toonde ons de munt met een zekere piëteit, zeg
gende: „Deze rijksdaalder heeft mijnheer mij, de
laatste maal, dat ik vóór de oorlog mijn gadji ont
ving, uitbetaald. En toen Meneer en Mevrouw
vertrokken waren om zich bij de Japanners te
melden, heb ik tot mijn vrouw gezegd: „Deze
Rijksdaalder zullen we niet uitgeven, vóórdat Me
neer en Mevrouw weer gezond en wel bij ons
terug zijn.' Die trouwe Samsoe!
We waren ontroerd en sprakeloos, want tijdens
de bezetting was een zilveren Rijksdaalder min
stens vijf en twintig gulden waard,
Samsoe was altijd een goed chauffeur en een
ijverig werker geweest. Zijn auto en zijn paarden
waren zijn trots,
Toen we nog op onze voor-oorlogse standplaats
zaten, kwam hij dagelijks 's avonds om een uur
of zes vragen of ik „morgen de auto of een der
paarden wilde gebruiken", die hij altijd baadde
en verzorgde. En de toevoeging was altijd: „Ka-
lau tidak, besok pagi hamba maoe tjoetji ham
bapoenja auto" (of „mandikan hambapoenja koe-
da").
Nu, zijn auto en zijn paarden waren er niet meer
en ik moest hem dan ook teleurstellen, toen hij
vroeg of hij weer bij mij mocht werken. Immers ik
had voor mijn tegenwoordige dienst een dienst
auto ter beschikking uit de centraalbeheerde pool,
gevormd door het bijeenbrengen van alle na de
capitulatie teruggevonden auto's, die nog in bruik
bare staat waren, aangevuld met Australische
jeeps. Die wagens werden, volgens behoefte, aan
de verschillende Gouvernements- en Handelsin-
stantie's, medici enz. ter beschikking gesteld.
Omdat ik wist, welk een toegewijd werker en
betrouwbaar chauffeur hij was, bracht ik Samsoe
bij de directeur van de M(otor- T(echnische-
D(ienst), de boven-beschreven auto-pool, waar het
mij gelukte, hem onderdak te brengen en zo een
goed-betaalde chauffeursbetrekking te bezorgen.
Wat had ik voor deze trouwe ziel nog graag veel
meer gedaan!
Zeist, november 1954,
LODEWYK.
Overgenomen uit „WIJ GEDENKEN Ge
denkboek van de Vereniging van Ambtenaren b.h.
Binnenlands Besttuur in Nederlands Indië.
HUMOR VAN DE STAANPLAATSEN.
Bij één van de bokswedstrijden in het Deca Park
werden de boksers op de gebruikelijke wijze aan 't
publiek voorgesteld, terwijl persfotografen hen met
camera en flashlight „beschoten". De referee schal
de op een gegeven moment: en aan mijn lin
kerhand Louis Blanco! De Robert Taylor van de
Philipijnen!" Trjet-tjrot-tjrat gingen de blitzlights,
toen opeens een stem van de achterste plaatsen
weerklonk: ,.Eéé! Mij kieken-éé! Robert Taylor
van Gang Ketapangü"
Ingez. door B. T.
Het aardige stukje ,,Awas Matakao!" van de Hr.
van Hout werd door velen zeer op prijs gesteld,
in het bijzonder door de heer G. L. Tichelman,
die er nog bij aantekent dat „matakao" ook staat
voor „matakau" zz „mata aku" (mijn oog). En
dan stuurt hij er nog een foto bij van zo'n Ma
takao. die er inderdaad „eng" uitziet. Zou het
Oranje-elftal zo'n matakao niet kunnen gebruiken
als mascotte? Ljkt ons een fenomenale „radja
boia!"
IN DE HAARLEMSE BUS,
Ik stapte in Haarlem op de bus en keek rond naar
een zitplaatsje toen ik een Indischman me zag
wenken, wijzend op een vacant plaatsje naast hem.
Ik kende hem niet en hij mij niet, maar ik ging
toch naast hem zitten. „Ja toch zei hij, „soort
bij soort. Sain-sam!Leuke ouweheer. Hij stelde
zich voor (hoe Indisch is dat! „Mag ik me even
voorstellen?") als „Belle." „Belle? zei ik, „familie
van de vioolbouwer? Van de voetballer? „van
allebei giinikte hij trots. Man, wat voelde hij zich
senang door een wildvreemde herkend te worden
als de MENS Belle, niet als zo maar een bruine
meneer met een naam die herinnert aan „drie maal
belle", gevolgd door „wat mot U
Tong-Tong hoopt alle Indische namen weer levend
te maken Omdat ze het verdienen. Belle is een
naam met muziek en met sport-dash. Zo heb je na
men met kruitdamp, met rubber-veerkracht, met
koffie-aroma, met dodol-geur. Namen die opeens
Banda voor de geest roepen. Of Saparoea of Ta-
nimbar of Djember. Copy van Tong-Tong, dat is
voor ons poezie!
T.R.
SPEKKOEK BAKKEN.
Spekkoeken bak je niet met mooie kookboeken,
maar met twee pannen beslag, een lepel en een
„pan bakaran" met areng onder en boven. En
dan. door-maar-door-maar-door lepelen. Telkens
één dun laagje, maar „wahten-wahten wor vét!"
Typisch Indische koek, die spekkoek.
TONG-TONG maak je niet met brieven vol
schone adviezen, maar met 1. abonné's werven
2. copy insturen.
Er is een dametje in Den Haag, dat ELKE DAG
opbelt om minstens één nieuwe abonné op te ge
ven. Die dame i 3 vast een prima spekkoekbakster,
maar in elk geval heeft ze die typisch Indische
mélange van SABAR en DOEN, die Indië groot
gemaakt heeft. .Madame, je vous adore!"
En heren der schepping, sterk geslacht, weet U
dat het de Indische VROUWEN zijn. tegen wie
we straks dankjewel kunnen zeggen, als TONG
TONG eindelijk staat? De redactie doet het al bij
voorbaat!