Si „Asoe Tjèlèng, Asoe Tjèlèng! PICK-UP Opgroeien tussen Rovers en Moordenaars 1889* Wij woonden toen in Madioen, dichtbij het siation. Ponorogo. het land der ketjoes, lag ten Zuiden van Madioen. De ketjoes waren in hun wreedste periode van moorden en brandstichten. Eerst schreven ze brandbrief, dat ze op die of die avond zouden komen. De heren waakten dan met hun velen: vrouwen en Kinderen werden zoveel mogelijk bij elkaar ge bracht en de mannen zaten stilzwijgend in het donker de dingen af te wachten. Maar op die avond kwamen ze niet, ook niet op de volgende a"onden. Als de mannen doodop waren van ver moeienis en zenuwen en de wacht begon te ver slappen kwamen de ketjoes met hun twintigen of dertigen. Ze hadden hun lange haren over het hoofd getrokken, dat ze gebogen hielden en riepen op eentonige wijze: „asoe tjèlèng, asoe tjèlèng! Meteen sloegen ze met korte en lange messen om zich heen, zoveel mogelijk slachtoffers makend. Mijn vader, die deze truc reeds meermalen had meegemaakt, had van te voren een pruik van het uitgevallen haar van mijn moeder gemaakt. Op die bewuste nacht sloeg hij evenals de ketjoes de haren van de pruik over zijn hoofd, dat hij ook gebogen had en riep op even eentonige wijze: „asoe tjèlèng, asoe tjèlèng!" Hij had een sarong aan, opgebonden ter hoogte van zijn buik. Hij had benen, armen en nek bruin gemaakt, want hij was erg blank. Al roepende, stak hij enige ketjoes in hun gebogen nek. De lafaards (ze waren laf aards. die nooit alleen iets durfden te ondernemen, altijd in groepsverband) zagen hun makkers val len en een bijgelovige vrees beving hen. Achteruit gaande, kwamen ze bij de deur en liepen als hazen weg. De ochtend afwachtend ging een der heren naar de schout, die met zijn oppassers onmiddellijk mee ging. Ze vonden 4 ketjoes, in een gesloten kamer in hun bloed badend, dood liggen De mannen hadden hen voor de vrouwen en kinderen verbor gen gehouden. Mijn vader kreeg voor moed en beleid een bintang. 1890. Er was hongersnood in het land door mis lukte oogst. Wij woonden toen op Blitar; de ket joes waren nog niet opgerold. Wij moesten ons voeden met djagoeng, ketella en oebie. Wij kin deren vonden het lekker: ook kregen wij tjeleng- vlees te eten. Mijn vader was een echte jager en schoot dikwijls zo'n wild zwijn. Mijn moeder maakte veel dengdeng tjèlèng, waar wij dol op waren. Onze oude baboe zei altijd: „djangan makan banjak tjèlèng, nanti djadi ketjoe!" Op een keer, al lopende naar school met een hon gerige maag, zagen wij een troep ongure indivi duen op ons afkomen, die ons met glodoks dreig den, als wij niet vertelden, waar geld te halen was. In onze angst wezen wij maar ergens heen en zeiden: ,.Di sitoe ada banjak wang Toevallig was het het huis van de schout. Ze liepen er heen, meteen in de armen van de gewapende oppassers, die van ver zagen, wat er doende was. Het was een sombere tijd, rovers en bandieten hadden nog vrij spel Gelukkig zjjn de ketjoes geheel uitgeroeid. Mijn vader werkte in de cultures, waar tijgers en wilde zwijnen nog braaf huishielden. In de nacht hoorde je het gebrul, het gehuil en het geroep van de wilde beesten: ook het gekrijs van pauwen, die door hun roep de komst van de tijgers aankon digden. Achter deze vogels aan kwamen de tijgers, die blijkbaar verzot waren op pauwenvlees. Ook wij hielden ervan; mijn vader bracht menige pauw thuis; het vlees was mals en zoetig. 1898. Prinses Wilhelmina werd gekroond. Soera- baja was in feesttooi, een week lang werd er gefuifd. Overal stonden tentjes en kraampjes met allerlei eetwaren: Hollandse, Chinese en inlandse gerechten en snoep, en allerlei attracties. De fuif jes van die tijd waren heel anders dan tegenwoor dig. Er werd overal langs de straten gedanst en gehost. Er waren toen nog geen auto s; de straten waren veilig voor de dansende en hossende me nigte. Op Oedjoeng verrees op een grote opper vlakte de Wilhelminatoren van 30 m hoog. Om die toren werd er gedanst en de toren werd beklommen. De tentjes en kraampjes om de toren boden van allerlei: weegtenten, strijatenten, trouw- tenten etc. Ook een gedèkhuisje met het opschrift: „vijf minuten in de hel". In de weegtenten kon je je gewicht horen: dames van een respectabele om vang wogen b.v. 3 kilo; een ander mager dametje woog eventjes 200 pond. In de strijdtenten kon je Lombok zien vóór en na de strijd. Je kreeg een mooie gave lombok te zien: „Lombok vóór de strijd". Na de lombok in tweeën gebroken te heb ben, kreeg je te horen: „Lombok na de strijd In de trouwtenten hingen verschillende bootjes aan sterke touwen. Voor 5 centen kon je in een bootje klauteren met een metgezel. Na enige schommelin gen en het horen van: „Lang zullen ze leven!" kon je weer uitstappen, getrouwd en wel. In het gedèk huisje, waar je ook 5 cent moest offeren moest je je hoofd door een loketje steken, waarna een luikje om je nek viel, waardoor je je hoofd niet zo maar kon terugtrekken. Het huiske was van binnen met zwart goed behangen; je kon dus geen hand voor ogen zien. Iets streek langs je neus enige keren achter elkaar. Met je handen, die bui ten bleven, kon je het ontstane gekriebel niet be reiken. In het licht zagen wij er allen even gek uit: onze neuzen waren zwart. Het gekriebel werd veroorzaakt door met een zwart gemaakt kurkje de neus te bestrijken. Een week lang duurde de kroningsfeesten. Schout en oppassers hadden het druk met dronken men sen, joelende en schreeuwende - kinderen en de draaiorgels op de hoeken van de straten, die een oorverdovend lawaai maakten. Dat was in de negentiger jaren, toen de vroede vaderen voeders waren van de jeugd. Dat was Indië in zijn glorietijd. Onvergetelijk land van wil de natuur, van gastvrijheid en ongedwongenheid! Vaarwel, schoon Insulinde, vaar voor eeuwig wel! Dierbare herinneringen, geliefde doden, die daar dc eeuwige slaap slapen, jullie worden meegeno men in hoofd en hart! LIZY HOPE. CALL OF THE JUNGLE'. Zoveel „echelons" van de garde van pioniers uit het oude Indië heeft TONG-TONG nog niet be reikt! En als wij ze bereikt hebben, weet je het nog niet. Het Boswezen bij voorbeeld, daar heeft in TONG-TONG nog geen letter over gestaan en wat valt daar niet veel van te vertellen. Maar nu kregen wij dan toch eindelijk de eerste brief, een soort „call of the jungle" en in dit geval „het schateren van een lachvogel Luister maar: Waarde Tjalie, Hierbij een paar authentieke verbasteringen bij het Boswezen (R.I.P. zegt de anonieme schrij ver. Om de dooie dood niet, zeggen wij. Wacht maar, de „big story" van het Boswezen komt nog wel los!) Maak er zelf maar een franje bij, dit is jou best toevertrouwd. Nee nee geen fran je, humor „droog" is de beste humor!). Inspecteur Plasschaert in de wandeling Toe- wan Plas Ajer. Inspecteur van Deventer' (woont nog in Baarn): Toewan Pandé Pienter. Houtvester de Wit Toewan Doewit (maar dit is onbehoorlijk, dus: Toewan Arta (hoog javaans). 't Aandoenlijkst is echter Dr. Camper Titsingh: Toewan Kamprèt Giesing. In de polikliniek van mijn vriend de dokter kwa men wel eens Javanen om kastrolie vragen (Blora Blonten, dus hoog-javaans) dus: „Koela njo- woen dipoen kastronten! Ouwe „baardige" verbasteringen zijn heel bekend: Mispelblom Meyer Missie blom bajar. Op de Pasar Malam: montagne russe moen- tahnja teroes. Verder een historisch mopje: mijn opzichter rap porteerde dat tijdens een drijfjacht één der drijvers in zijn „schamele delen" was geschoten! Je kon in die tijd toch nog wel eens lachen! Tot zover deze eerste brief, waarvan wij hopen dat zij nog door vele gevolgd zal worden! E. P.-TJE VAN BELLONI. Hier, in de kolommen van Tong Tong maken wij met veel vreugd, en ook een beetje trots melding van het feit, dat Fred Belloni zijn eerste plaat op de markt heeft. Het was tijdens het cabaret Tong Tong, dat deze Indische Maestro weer voor het voetlicht gehaald werd en succes oogstte. Het 45 toeren plaatje (een EP-single van 3,50) bevat „Kembang Ramping" en „Tanah lahir-koe". Het zijn twee fijne stukjes, waarin Belloni direct herkenbaar is. Belloni's dochter en schoonzoon zingen de nummertjes in de Maleise taal, die bijge slepen is tot een operette-timbre, waar sommige In dische oren nog aan moeten wennen. Het begelei dend orkest onder leiding van hotviolist Frans Poptie doet het uitstekend. Nog fijner en beter uitgewogen dan tijdens de cabaretavonden, toen men nauwelijks gelegenheid had tot repetitie. Dit Fontana-plaatje mag eigenlijk in geen enkele In dische discotheek ontbreken. Wij komen hier nog nader op terug. OP ZOEK NAAR FAMILIE EN KONTJO'S. Veel oude familie- en vriendenkringen zijn na de oorlog verstrooid geraakt en kunnen elkaar zelfs in het kleine Holland niet meer vinden. Ook al omdat officiële instanties niet bijster hard mee werken. TONG-TONG heeft al heel wat con tacten herstel en gaat hiermee met vreugde door. Vanzelfsprekend geven wij echter GEEN ADRES SEN DOOR. Wij noteren alleen naar en adres van de zoeker (zoekster) en laten het contact zichzelf dan wel vinden. Hier gaat er weer één: Mevr. K. Becking, Haven 23, Geertuidenberg, N.B nam graag weer contact op met fam. Donkers (vóór de oorlog Krikilan, O.J.), fam. Rudolf ft laatst van Palembang n. Soefabaja), fam. Rade maker ('t laatst te Bogör of Batavia), de hr. De Rooy v. Zuydewijn ft laatst te Palembang). Helaas is ons blad nog maar klein. Help het groot te maken en alle verlangde contacten komen van zelf tot stand'.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 7