HADJI ISMAIL Dit verhaal is het beste dat we in tijden onder ogen kregen. Verteld met grote eenvoud en eerlijk heid tekent het een Indische jongen voor ons van ruim een halve eeuw terug, levend in primitieve omstandigheden als een Tom Sawyer of als een Remy uit „Alleen op de Wereld", een leven vol onzekerheden en gevaren, maar met duizend maal meer menselijkheid dan in deze moderne stenen beschaving! De vakantie mocht ik bij mijn ouders doorbrengen, diep in het binnenland van het Krawangse. Voor de aanleg van de spoorlijn Bandoeng-Poer- wakarta, leidde vader als opzichter een ambulant leven. Van de ene dessa trokken mijn ouders na enkele weken of maanden naar een volgende des- sa. Van de laatste etappe werd vader naar Poer- wakarta overgeplaatst, doch het duurde nog wel eventjes voor we konden vertrekken. Ik amuseerde mij met in de kali te vissen, opsporen van koffiebonen, die door de loewak, dikwijls hoog in een boom waren verstopt, ontdaan van de schil (zijn voedsel). B.v. op het kruispunt van twee of drie takken, dan wel op een ietwat uitgeholde dode tak. De koffie uit deze bonen getrokken moet extra heerlijk smaken, zo wil het dessageloof. Maar ook mijn ouders vonden die koffie verrukkelijk! Of heel vroeg kwamen enkele katjoengs mij ophalen met de vraag ,,Neng, joeh oerang morro badjieng!" (Spruiten van notabelen of van Adel, spreekt men met Neng aan. Gaan we op badjiengs jagen?) Ge wapend met soempiets (bamboe-blaasroeren) togen we eerst naar de niet ver van ;ons huisje gelegen karbouwenkraal. Met een houten voorhamer werden de schuifbo- men uit de deurposten geslagen. Door de ontstane opening dringen de dieren naar buiten. Een hoe der heeft het toezicht over 5 a 6 karbouwen. Met de linkervoet op de achterknie van in de regel ouds.e buffel, hijst het hoedertje zich aan de staart van het dier op diens rug. Deze manoeuvre had ik mij vrij spoedig eigen gemaakt. De andere dieren behorende tot dezelfde groep en hoeder volgen hun leider en het was me opgevallen, dat deze domme dieren zich nimmer in hun groep ver gissen. Een der hoeders met de soeling (bamboe fluit), doet gedurende de rit naar de tegallan (weide) melancholieke deuntjes horen, terwijl en kele makkers hem neuriënd bijvallen. Te bestemder plaatse gearriveerd, springen de hoeders, als op commando van de logge beesten en haasten zich het bos in. Terwijl de jongens hun pijl en soempiets gereed houden, volgt er één gewapend met een houten kraalhamer. Als de opgejaagde badjing uit angst zich heel stil op een tak houdt, bijna onzichtbaar voor zijn achtervolgers en beschermd door de tak. waarop hij uitgestrekt ligt voor de langs hem voorbij vliegende pijlen, komt de hamer van pas. Onder de slagen met de grote houten hamer trilt de stam en de trillingen nopen het angstige diertje een sprong in het struikgewas te wagen Hierop wachten zijn belagers om met te omsinge len en met arits, stokken of pijl het dodelijk te treffen. De verdeling van de buit geschiedde heel simpel. Het eerste slachtoffer wordt verdeeld onder 2 a 3 hoeders, het volgende onder de andere. Een aandeeltje bestond dan uit iets meer dan een ba- djinghoutje. De hoeders verzekerden mij, dat ba- djinvlees heel smakelijk is. Ter afwisseling gingen we op de terugweg langs sinakong-tuinen en prompt volgt de uitnodiging: „Neng, oerang meuleum singkong!De singkong smakelijk poffen, kan alleen de Soendanees. De knol wordt van de schil ontdaan en bedolven onder hete as gepoft. Het smaakt fantastisch! Een bam boekokertje was gauw gevonden en even snel gevuld met halfrijpe boeni (woeni) een stukje gcela aren een takje om te stampen en de roed- jak is klaar. Of: Neng, mangga neang moentjang. (Laat ons kemiri zoeken.) Aan alles komt een eind, dus ook aan de prettige vakantiedagen. Een aanval van malaria-tropica wierp mijn vader op het ziekbed. De ziekte nam zo snel in hevigheid toe, dat een onmiddellijke op name in het ziekenhuis geboden was. Ziekenhuis en dokter waren tientallen kilometers van de dessa verwijderd. In een geïmproviseerde draagstoel moest vader plm. 20 tot 25 km door 4 man wor den gedragen, waarna hij verder per sado naar Poerwakarta kon worden vervoerd. Ma besliste ons hebben en houden voor enkele dagen achter te laten. Ma en ik vergezelden de zieke te voet tot Plèrèd. Nog dezelfde middag zou ik terugkeren en moeders terugkomst binnen 24 uren afwachten. Laat in de middag aanvaardde ik alleen de terug reis met als sangoe f 2,en een broodje. Toen ik in Plered uit de sado stapte was de duis ternis reeds ingevallen. Na een uur of langer ge lopen te hebben, had ik moeite de l)-2 m brede binnenweg te onderscheiden. Stil en verlaten was de lange weg. Slechts af en toe opgeschrikt door een klientjie, die de weg oversprong, terwijl het gesjirp van de djangkriks de stilte verbrak. Q kunt u voorstellen, dat het hart van deze 12-jarige wandelaar tot in zijn keel klopte bij het minste ge ritsel. Het was omstreeks half acht 's avonds, dat ik de eerste dessa passeerde, toen ik stemmen hoorde. Voor mij uit kon ik 2 menselijke gedaanten onderscheiden. Het bleken 2 mandoers te zijn, die juist de koelies hun lonen hadden uitbetaald. Ver wonderd deden zij mij de vraag: „Badé angkat ka- mana, Neng?" (Waar gaat u heen?). U kunt uw woning van avond niet meer bereiken, daartoe is het te laat en te ver. Gaat u met ons een eindje terug. De nacht kunt u bij ons doorbrengen. Al leen kunt u niet verder, het is te gevaarlijk. Besih aja maoeng! (U zou een tijger kunnen ontmoeten.) Dit natuurlijk om me angst aan te jagen. Een slaap- plaatsje op een samak (tiker) en een bordje rijst kunnen we u wel aanbieden. Ik liet me overhalen, want de vermoeienissen van de lange afgelegde wandelingen begonnen een woordje mee ie spreken. Vermoedelijk door over vermoeidheid en zenuwen kon ik de slaap moeilijk pakken. Het papier, waarin mijn broodje gewik keld was spreidde ik op het kussen uit, dat zwart van de olie was en een minder aangename geur maakte mij bijna onpasselijk. Toch had ik enkele uren rust kunnen nemen De volgende morgen waren mijn neusgaten zwart van de walm van de sentir (petroleum-nachtpitje) Vol moed wandelde ik huiswaarts vergezeld van mijn redders van de vorige avond. Ma verwachtte ik volgens afspraak die middag. Na een wandeling van ongeveer 2J^ uur, kwam ik in mijn woning aan, met dankbaarheid in het hart nam ik van de 2 mandoers afscheid. Zodra het bekend werd, dat ik geheel alleen terug was, liep ons voorerf vol met belangstellende dessa- genoten, oud en jong. Ik werd met vragen over stelpt. De vrouw van een zekere hadji Ismail, die ik niet eerder gezien heb, bracht mij een bord dampende rijst en een stukje ikan kering. De sambel maak te zij van overrijpe lomboks, die zij in onze keu ken vond. Deze zwart gevlekte lomboks werden even op de aarden oven verwarmd met zout, en trasi in de tjobèk en het oeleken kon beginnen. De smaak? Prima! Zo heerlijk heb ik nog nooit ge geten en zo simpel. Probeert u het maar eens. lezeressen! Anderen brachten vruchten, thee enz., de ronda beloofde extra-bewaking door vaker met de Tong- Tong langs mijn paleis te komen. De asthmati- sche djaga van de kraal verraste mij met een juist de avond tevoren gevallen rijpe doerian. Gewoon lijk bracht hij ons de boomrijpe doerians als tegen prestatie voor een pakje van Nelle's tabak en sigarettenpapier. In een bamboekoker boven het vuurtje gehangen, kookte ik het water voor de thee, alle potten en pannen waren reeds verpakt. Om 6 uur brachten de buurvrouwen het middag maal: rijst en sambel. Zo lekker als toen het ik nimmer meer gegeten. Reeds enige dagen tuurde ik van uit een boompje, dat laag over de weg boog naar Ma; helaas vergeefs! De derde dag na terugkomst, barstte een hevige onweer en storm los, gepaard met een hagelbui (de eerste, die ik toen meemaakte). Binnenshuis durfde ik niet blijven, want links en rechts werden bomen ontworteld en knapten bamboes als grashal men af. Dakpannen slingerde de storm de lucht in. Met de grootste krachtsinspanning kon ik de ingangsdeur, staande in de voorgalerij aan de hon denketting gesloten houden, doch bij een rukwind werd ik half naar binnen getrokken. Maar wie zag ik daar op de ondergelopen weg, slechts be schut door een half geopende zwart-katoenen pa jong, zich een weg banen door hagelbui, storm en over kris en kras liggende bamboestammen? Hij maakte zich bekend als hadji Ismail. „Neng, ver laat het huis onmiddellijk en kom bij ons thuis de storm afwachten. Mijn huis is van steen en zal niet licht tegen de grond geslagen worden als dit bamboehuisje. Er kunnen ongelukken gebeuren." Ik weigerde met hem mee te gaan. „Banjak trima kasih, Pah hadji, maar de storm begint nu in kracht af te nemen en ook de oedjan batoe is opgehouden. Mocht het weer erg worden, dan kom ik zeker Pah hadji!" Teleurgesteld is de oude man weggegaan, doch niet voordat hij een bede tot de Almachtige heeft gepreveld, om voor Neng diéns bescherming af te smeken De volgende dag schreef ik Ma om zo spoedig mogelijk over te komen (de reeds verpakte matras fungeerde als schrijftafel). Een normale postver binding hadden we toen nog niet en de brief ging per extra-bode naar de Vendumeester van Poer wakarta, waar Ma tijdelijk onderdak heeft gekre gen. Later bleek, dat Ma met moeilijkheden bij de opname van vader te kampen had gehad. Haar aanwezigheid was voor enige dagen nog «■ge wenst. Eerst de 4e dag na mijn noodkreet kon Ma naar me toe. Ze dacht, dat mijn zwager uit Bandoeng, als afgesproken, de dag na het wegbrengen van vader, mij was komen halen. Nadat ik Ma mijn wederwaardigheden van de af gelopen week verteld had, was Ma zichtbaar aan gedaan. Zoveel medeleven had Ma van deze een voudige dessamensen nooit verwacht. Dat ik het bordje rijst van de Hadji's vrouw had geaccep teerd gaf Ma geen rust. Vooral Hadji s haten ons. Immers in hun oog zijn wij Kafirs! Zou die hadji ook niet wat in zijn schild voeren? Zijn voorstel dat je bij hem thuis moest schuilen, voorspelde niet veel goeds! Maar Ma, Hadji Ismail kent ons hele maal niet, hij deed het voorstel uit menslievend heid. Niets wees er op, dat hij kwade bedoelingen met mij voorhad. Na mijn weigering om reden de storm was geluwd, had hij niet verder bij mij aan redrongen. En node doch zeker diep teleurgesteld, is hij van mij weggegaan. En heeft niet dezelfde Hadji vóór hij mij verliet, hoewel ik niets van zijn gebed verstond, Allah's zegen voor uw zoon af gesmeekt? In zulk geval is een moeder moeilijk van haar wantrouwen te over uigen. Dan wordt zij voor zichtig! Wie uwer kan mij verzekeren, dat deze dwaling thans bij de westerling totaal heeft afgedaan? N. A. P. Dit is geen wreed verhaal. Men bedenke dat a. badjings een verschrikkelijke plaag zijn voor de arme desa-tuinen, b. het vlees schaars was in die streken, c. de kinderen nu eenmaal „experimen teren met levenswaarden De dames in Holland „die met zoete stem tele fonisch kalfstong en zuiglamsvlees bij de slager bestellen richten op een andere wijze „kwaad" aan Red. T.T.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 3