RAMPOK MATJAN GEEN „OMONG KOSSONG 3 K AMPOENGBRAND OP EXPO Nooit zal ik mijn kinder- en jongemeisjesjaren ver geten, in het voormalige Ned.-Indië. Een primi tieve, maar boeiende tijd. Zeden en gewoonten van het volk waren vreemd voor de Nederlander; bij geloof speelde bij het volk een hoofdrol. Gondoeroe- woehs, potianaks, sètan goendoel, heilige dieren, heilige graven, heilige waringins vulden de verbeel ding van de Inlander. Wij (ook ouderen) smulden van de dongèngan van de oude baboes. Gretige kinderoren werden gevuld met de ongelooflijkste verhalen. Schichtig werd er dan omgekeken en overal zagen wij spoken. Op vrijdagavond werd er doepah gebrand ter verdrijving van boze gees ten, en om hen te verzoenen, als hun toorn op de een of andere wijze werd opgewekt. „Djangan na kal, nantie di gondol gondoeroewoeh!" was wel de meest gevreesde straf. De tijger was een gevreesd en gehaat dier; toch durfden ze hem het hele jaar door niet te doden. Ongestoord konden de tijgers jacht maken op mensen en hun bezittingen: paarden, koeien en geiten. Maar eens in het jaar mochten ze die dieren wèl doden, ja, het was zelfs een heilige plicht. Het was een soort wraak en, tevens een zoenoffer. De manier, waarop dit gebeurde, was wreed, maar voor de primitief-denkende mensen van die tijd was het een heilige daad. Elk Javaans Nieuwjaar had de rampok-matjan plaats. De aloen aloen was de arena. Deze aloen aloen was omzoomd met heilige waringins. In het midden stond ook zo n heilige boom, waar omheen een laag muurtje. Om dat muurtje stonden op de rampokdag enige kooien, waarin tijgers wa ren opgesloten. Het vangen van deze dieren ge schiedde op een zeer primitieve wijze. Weken, soms maanden van te voren, werden er smalle, maar diepe kuilen gegraven aan de rand van het oerwoud aan de zijde van de kampong. Over deze kuilen werden dunne bamboelatten naast el kaar gelegd en daarbovenop veel bladeren, zodat de kuil niet zichtbaar was. Als de tijger dan 's nachts kwam aangeslopen op de reuk van een hond, die aan de overzijde werd gebonden, kwam hij in de kuil terecht. Zelf eruit kruipen kon hij niet, daarvoor was de kuil te smal en te diep. Zijn ontzettend gebrul vervulde de hele nacht de omtrek. De volgende morgen kwamen mannen met pieken en andere wapens op het gebrul af. Met sterke touwen en andere hulpmiddelen werd de tijger uit de kuil opgetrokken en meteen in sterke kooien opgesloten. Op deze manier werden er enigd tijgers gevangen, om op de dag van de leba- ran ten offer te vallen aan de wraak van de Javaan. Dagen van te voren werden er voorbereidende maatregelen getroffen voor het grote feest. Aan de zijde van de kaboepatên werden tribunes opgesla gen, de grootste voor de Regent, zijn gezin en genodigden. Onder de tribune van de Regent was de gamelan opgesteld; om de gehele aloen-aloen stonden en hurkten duizenden mannen met pieken gewapend, waarvan sommige punten in vergift waren gedoopt, in gespannen afwachting van het wrede spel, dat straks zou beginnen. De toeschou wers op de tribunes zaten onrustig en bespraken de komende gebeurtenissen, die ze wreed vonden terwijl ze er toch nieuwsgierig naar waren. De mensen houdt nu eenmaal van sensatie. Vóór dit sensationele gebeuren was er eerst de senènan, een soort tournooi. Mannen in een soort van gala-kledij, gezeten op koeda katjang's, gewapend met namaak pieken, waaraan lange repen goed in de Nederlandse kleu ren waren bevestigd, reden op elkaar in, en tracht ten hun tegenstander uit het zadel te lichten. De gamelan speelde een oorverdovende fanfare. Ook ringsteken en andere behendigheidsspelen werden vertoond. En dan óp naar de aloen aloen. Daar was alles reeds in gereedheid gebracht. De Regent, gevolgd door de hoogwaardigheidsbekle ders en de notabelen, beklom de tribune. Op een teken van het hoofd werd aan een touw getrok ken, bevestigd aan de kooien. De eerste kooi viel Rampok matian, het jaarlijkse evenement in de kleine Indische steden. Deze [oto werd gemaakt op de aloon aloon van Blitar, vlak voordat de zwaar gewonde tijger dood neerviel. Tijgers waren een plaag, maar zij mochten niet gedood worden daar zij heilig zjn. Slechts eenmaal per jaar MOEST liet, tijdens de Javaanse Nieuwjaarsvieringen. De toeschouwers zaten op de daken van de huizen en in de wiegende toppen van de klapperbomen. uiteen en de tijger kwam er uit. Met zijn markante kop en majestueuze houding keek hij om zich heen naar al die mensen. De honger knaagde sterk, zijn instinct waarschuwde hem voorzichtig te zijn Daar hoorde hij honden geblaf. Het was met zijn rust gedaan; met één sprong rende hij op het geluid af in de richting van de mensenmenigte. Hij werd opgevangen met de pieken. Brullend van pijn en teleurstelling deed hij een tweede en een derde sprong, maar werd teruggeslagen en doorstoken Zijn ogen schoten vuur van een dodelijke verach ting voor de lafheid van duizenden mannen tegen 1 tijger. Zo werden ook de andere tijgers gedood, de één na de andere. Soms gebeurde het, dat zo n dier over de hoofden van de menigte heen sprong zijn vrijheid tegemoet. „Matjan böböl!" schreeuw den de mensen in doodsangst. Op zon losgebroken beest immers mag niet ver der jacht gemaakt worden, het stond dan onder bescherming van de geesten. Ongestoord kon h:j terug naar het oerwoud, na eerst zijn honger ge stild te hebben met loslopende dieren. De gedode tijgers werden weggesleept, met hun oloed wasten de mannen hun handen, omdat dat bloed heilig was. Ze mochten eens in het jaar dat bloed doen vloeien, maar heilig bleef het. Dit jaarlijks gebeuren werd later door een der G.G.'s, ik geloof Van Heutsz, voorgoed ver boden. LIZY HOPE Woensdagavond 27 augustus is op de wereldten toonstelling in Brussel het zogenaamde „Hawaiian village"1 in brand gevlogen. Het was met recht een kampoengbrand, want wat er stond was bamboe, Dilik en riet. Er was niet hawaiiaans bij. Er werk ten West Indische dames, Ambonese jongelui en Indische jongens en meisjes. Deze laatste groep bestond onder meer uit de dansgoep van gecom bineerde Indische dansscholen in Holland. Sterren van het veld waren Arie en Sjaantje de Bock, die enkele jaren terug in Amsterdam op een grote VIN- fuif de titel Prins en Prinses van de Jive in de wacht sleepten. Eigenlijk was „Hawaiian village" dus een Indische attractie, maar het is de vraag maar of er om valt te juichen dat Indischen een aandeel hebben in de Expo-kermis. Zeker. Arie en Sjaantje kunnen verbazend goed dansen. Zij zijn veel meer waard dan de versleten „Tarian Piring" die daar opgevoerd werd Maar het is nu allemaal voorbij. De hele boel is afgebrand. Schade f 75.000,Dat is een lelijke streep door de toch al niet rooskleurige rekening van deze, volgens zakenkringen gebrekkig geleide, Expo-onderneming. Nog veel te veel staat de Indischman (net als vroeger in Indië) NAAST de maatschappij waarin hij werkt. Hij onderzoekt haast niets grondig en zijn oordeel over veel toestanden en zaken is vaag en „omong kossong". Het doet ons daarom buitengewoon veel plezier in ons volqend nummer te kunnen starten met een serie artikelen van Boy Lawson over DE AANPASSING VAN DE INDISCHE NEDERLANDER IN HET NEDERLANDSE BEDRIJFSLEVEN. De studie is gebaseerd op een groot aantal onderzoekingen en inter views „on the spot" en geven een duidelijk EN BETROUWBAAR beeld van de kijk op de Indische arbeider, zijn waarde en zijn rol in dat bedrijfsleven. Uiteraard heeft de schrijver zijn studie slechts kunnen uitstrekken tot enkele van de duizenden bedrijven in Nederland, maar hoe dan ook: dit is een wel kleine, maar solide kern. Er moet toch eens een eind komen aan dat „men zegt" en „iedereen weet". We hopen dat Boy's voorbeeld door meerdere gevolgd zal worden.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 3