VOOR VROUWEN ALLEEN „'Allo-'allo!' De Indische Nederlander NU in Nederland. Hoe stelt hij (zij) zich in op de nieuwe maatschappij? Is er alleen maar wat te halen van het nieuwe land of toch ook nogr veel K" artikelen (tot lering, vermaak, stimulering en critiek) schrijft L1ESBETH in TONG-TON O de gedachten neer van een Indische huisvrouw in Nederland. Met een terugblik op Het Land van Herkomst en een wijde blik rondom in Europa. Dit eerste stuk schijnt voor de vrouw alleen geschreven, maar menige boedjang kan er ook het een en ander uit opsteken, en manlief krijgt een beetje idee van wat een werk een huisvrouw alzo UESBETH is niet alleen huisvrouw, zij heeft veel gelezen, veel gereisd en veel gestudeerd, zoals uit andere artikelen blijken zal. Wie wat te vragen heeft; met zorgen of problemen zit, kan haat om raad vragen via de redactie van dit blad. De Hollandse hu'shouding is wel wat bewerkelij ker dan de Indische. Niet alleen omdat men hier minder hulp heeft dan in Indië. Maar ook vooral door de inrichting en aankleding van het huis. Overgordijnen, vitrages, karpetten, vaste kleden, deurmatjes, trap- en ganglopers, wollen tafel-, dressoir- en wandkleden, beklede stoelen en kus sens. in Indië wordt gestofd, geveegd, de vloer gedweild en je bent klaar. Maar hier! Al die ver schillende soorten bekleding in huis, allemaal te reinigen: wol, cocos, moquette, bouclé, pluche en hoe het nog meer mag heten. Het is wel lekker warm in de winter en ook wel knus en gezellig, maar al dat stof dat erin gaat zitten en dat je maar niet even met een natte doek weghaalt! Na twaalf jaar Hollandse huishouding ben ik er ook nog steeds niet helemaal achter hoe je op de beste manier een Hollandse kamer stofvrij houdt en fris. Misschien kon het ook wel niet; in ieder geval gaat mijn dochter volgende maand naar de huishoudschool en dan zal ik het, hoop ik, ver nemen. Maar in ieder geval is het een heleboel werk, daar twijfel ik niet aan, als ik de Hollandse vrouw dagelijks bezig zie. Ze stoffen, wrijven, vegen, boenen, zuigen, kloppen, borstelen, schuie ren zoveel en zolang, dat ze soms geen tijd voor zichzelf over schijnen te hebben. En daar wilde ik nu juist naar toe. Een van de dingen die wij uit Indië meebrengen is een pijnlijke zorg voor onze persoonlijke reinheid en frisheid, in Indië geeft iedereen graag toe dat je een beetje „ruikt" als je je ingespannen hebt en dat je daarom gauw een bad gaat nemen. Hier hoor je er nooit over maar je ruikt des te meer. In dit opzicht de cultuur van lichaamsver zorging hebben wij Holland nog wel iets te leren. Dagelijks een bad nemen op Europese ma nier, in een kuip, is hier lang niet voor iedereen mogelijk. De meeste huishoudens hebben geen bad kamers, en het zou ook veel te duur met gas en water worden. Maar de meeste nieuwe huizen heb ben een douchecel en een geiser of boiler. Wie zo gelukkig is een douchecel te bezitten kan elke dag bij het opstaan zich van top tot teen wassen en schoon goed aantrekken. Ja, dat schone goed! Een Hollander verschoont zich in principe één maal in de week, op zaterdag o£ vrijdag. Hebben wij daar genoeg aan? Ik moet zeggen dat het niet meevalt. Ik kwam indertijd uit Indië in een geheel Hollands milieu terug en ik moet zeggen, dat mijn moeder vaak het hoofd schudde over de vooral vele broe ken did wij in de was deden. Ook mijn dochtertjes van teen vier en zes jaar waren er heel vlot mee. En dan wil ik wel eens een schone handdoek er tussendoor, want als je je de hele week met de zelfde afdroogtJa, de was wordt maar een maal per week gedaan en dat valt ons nogal tegen bij vroeger, waar je elke dag om twaalf uur al je kleren van de vorige dag schoon en droog van de lijn kon halen. We hebben van alles geprobeerd; de nylon heet een reuze uitvinding te zijn, maar wordt geel in het water, wat een onfris gezicht is. Nog minder fris is de geur. die je er ook met stevig wassan en zelfs, koken niet uitkrijgt. Ik houd me maar aan het gewone en goedkope witkatoenen ondergoed, tricot, macco of interlock, dat lekker aansluit, goed vocht opneemt, gekookt en gebleekt kan worden, vrij snel droogt en dan niet gestreken hoeft te worden. Voor de onder jurken en b.h.s nemen we dan een batisten of ka toenen stof die eventueel wel gestreken wordt, maar dan niet zo vaak gewassen hoeft. Voor de schone blousjes no-iron, dat hoeft niet of zeer weinig gestreken te worden. Dat katoenen onder goed verzamelen we van een paar dagen en zetten het 's avonds in soda in de week. De volgende dag uitspoelen er komt al veel vuil van af en dan een sop maken van een of ander wasmiddel voor het witte goed. De synthetische wasmiddelen hebben het voordeel dat je maar twee inplaats van driekeer hoeft te spoelen en dat je niet eerst een sop hoeft te koken. Het goed met sop wordt in een zinken emmer op het fornuis aan de kook gemaakt. Dan wat laten afkoelen, uitwassen (alleen de vlekken) en spoe len. Bij het afgekoelde sop kunnen ook de dingen die niet heet gewassen mogen worden: wol, nylon, zijde. Ook de no-iron blouses en overhemden mo gen niet gekookt worden. Dat gaat onder het koffie-zetten door. Zo kun nen we twee of drie keer per week een emmer lijfgoed behandelen, en iedere dag toch schoon on dergoed aan. Het drogen kan op die handige staal- draad-klaprekken, die je overal aan kunt ophan gen, aan deur of raam of een paar haken aan de muur. De no-iron kledingstukken worden niet uit gewrongen, maar kletsnat in de vorm op een roest vrij hangertje gedrapeerd. Wat de persoonlijke hygiëne betreft: de Hollandse vrouwen gaan er -mede ongetwijfeld onder In dische invloed steeds meer toe over elke week hun haar te wassen, meestal ook zelfs te water golven en de lichaamsharen wat bij te scheren. Het staat zoveel netter, vooral in de zomer. Wat is er aan een onverzorgde vrouw in een ongepoetst huis? LIESBETH VERSPOOR. Door mijn werk moest ik vaak ondernemingen bezoeken en kon het gebeuren dat ik niet op tijd rliuis kon zijn om te eten. Ik probeerde dan tele fonisch contact met mijn huis te krijgen, hetgeen soms tijd, veel gezwengel en veel geschreeuw door de telefoon vereiste. Wanneer met veel moeite en pijn eindelijk aan sluiting met mijn huis tot stand was gekomen ontwikkelde zich soms het volgende gesprek: Ik: Siapa itoe? (Ik hoorde slechts enkele kreten.) Mijn huis: Saja. Ik: Siapa saja? Mijn huis: (hoogst verwondert dat ik dat niet kon zien) BABOE!! Ik: Mana nonja? Mijn huis: Di kamar ketjil. Ik weer: Baboe, saja Toewan. Mijn huis: Toewan tida ada. Ik: Verd Saja Toewan sindiri! Mijn huis: Saja-Tetapi Toewan tida ada. Ik nijdig: BoDoh-1— bitjara sama Toewan sindiri! Baboe bingoeng: Toengoe doeloe. Komt de kebon aan de telefoon die resoluut het woord neemt en zegt: Tabé Toewan! Toewan tida ada. Nonja tida ada. Tabé toewan. (Hij legt de hoorn op de haak en belt af.) T. HERMANS. OOM FRANS Een paar keer in de week klautert bij ons Oom Frans Claus de trappen op. Een eind over de tach tig ,,and still going strong". Ons hart gaat altijd weer wijd open als we hem zien. We vergeten alle eigen zorgjes en moeilijkheden, want hoe klein zijn we vergeleken bij deze veteraan, die nog moet „as simileren" op zijn 80ste jaar en het doet met die zelfde taaie, koppige zelfverzekerdheid waarmee hij zeventig jaren Indië diende. Oom Frans maakt dan zijn dagelijkse rondje en wipt regelmatig bij ons aan om weer een paar nieuwe abonné's aan te brengen. Dat doet hij altijd op een nogal grommende, barse manier, terwijl hij je vanonder zijn borstelige witte wenkbrauwen on derzoekend aankijkt. „Nou Oom Frans, u bent nog behoorlijk taai, hoor!" „Wat denk je! Ik heb goed geleefd, Tjalie! Hoe leef jij?" „Bedonderd Oom Frans, slordig. Dat kost me een paar lieve jaartjes van m'n leven en ik weet het. Dan kijkt Oom Frans me nog eens dreigend aan en opeens lacht hij zo'n ouderwetse lach vol levens kennis en levensbranie, draait zich schokschoude rend van de binnenpret om en gaat de trap weer af met een „Nou, saluut!" He's a fine, jolly good fellow indeed! IK EN BENTIET. Op een dah ik ontmoet Si Bentiet haat noh klop pen met Si Ontjom en Si Empèr. Dèse twee tehen één is feels te feel. Wattemeer die luitjes is boe- waja en studeer poekoelan en sikoe-sikoe. En Si Bentiet fatsoenlijk net als ikke. Si Ontjom ik weet niet sijn naam, maar sijn kop sproet-nja oranje kaja ontjom. En Si Empèr sijn naam so door sijn tanden, jang hroot en naar foor kaja empèr. Maar wat-si ik wil sehhen o ja, Si Bentiet in nood, dus niettelang ik attekeer. Als in de boek van Ivanhoe ik sreew „Montjoie, Saint Denisü" tot srik Si Ontjom en Si Empèr en kijk: „Lo! Fanwaar dese soeara Diding!" En dan ta' taroh met regs emper- nja van Si Empèr tot lollos één tiang. (Pas later ik siet hij bijt mijn han tot bebloet, anDjing!) en dan Si Empèr hij haat atreit en djonkok tot niet be bloet sijn bloes. En dan Si Bentiet fan foor en ik fan ahter fehen Si Ontjom tot stofwollek uit sijn tjelana monjet en „Al-al En dan Si Ontjom en Si Empèr retireer en seh: „Wah maar! Wall maar! Folnenae keer!" Maar laat maar ja. Wie dan leef, wie dan sorreh, ja of niet. En toen ik helpen Si Bentiet. Haat noli oks bon djol op sijn kop njang fet en sijn lip moentjoel kaja tapir, sampé kanniet sehhen letter B en letter P. Ik seh: „Waarom dese 'ntiet?" Hij seh: „Flédih ikke (hij bedoel blédih)!" Ik seh: „waarom." Hij seh: „Als sehhen Ventiet tehen mij, ava voleh voewat. Ventiet ja ventiet, klein. Maar hij seh: mata kentóöös! en dan En dan ik lah me rot. Ik seh: „Mata kentös lagi! Ha-ha-haaai!" En dan Si Bentiet hij beuk opeens in de flang de baas tot koerang napas ikke en dan ta' lèl truh en dan kloppen wij tot di-scheiden door toekang sedok trèm met sèrok-nja in de midden, njang sting. En dan hij seh: „Na-na-naaa. Masa anak ketjil bisa djadi moesoeh besar!" En dan ik seh: „Apa moesoeh! Boekan! Sobat bes^r kitèè!" En dan Si Bentiet en ik, wij haan weh, samen. Friendjes. En dan Si Bentiet hij smaal. Hi) seh: „Moesoeh lagi! Stomme fèn." Ik seh: „Natierlijk stom, Toekang sodok trèm si!" En toen al. TJALIE ROBINSON. SALAH SAMBOENG In Soerabaja had ik in Zuid hetzelfde telefoon nummer als de ladingchef van het station Semcet ir Noord. Vaak werd ik 's nachts om drie uur uit mijn bed gebeld om een slaperige stem te horen vragen of de „barang soedah boleh moeat". Het hielp niet of ik donderde en vloekte, er werd altijd even lijzig ge-„maafd" met de uitlegging „salah samboeng" tot ik er genoeg van kreeg en op een nacht de orde gaf: „Djangan moeat. Tahan sampé djam toedjoe!" Ik weet niet welke kolos sale stagnatie deze order veroorzaakt heeft, ma-:r ik werd nooit meer opgebeld. V. M. MET EEN KWARTJE DE WERELD ROND! Als dat zo goed blijft lopen met TONG-TONG, dan gaan we binnenkort met ons kwartje voor TONG-TONG werkelijk de wereld rond, want abonné's winnen wij overal, in elk werelddeel. En als ze straks ook nog gaan schrijven, dan we ten we hoe Indische Nederlanders overal in den vreemde niet alleen het hoofd boven water hou den, maar zelfs snel carrière maken! Lezers met familie elders op de wereld, por ze eens extra aan voor een lidmaatschap en copy. „Rimboe Jim" gaat nooit verloren!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 7