Herinneringen aan onze Mamah-tjang NIEUW GUINEA! Ons abonné-aantal in Nieuw Guinea stijgt fan tastisch en verhoudingsgewijs zijn onze pioniers broeders en zusters aan de equator ons ver vooruit. En het zijn actieve abbonneé s, staan niet alleen direct klaar met de portemonnaie, maar schrijven ook en sturen copy in. NOOIT klachten, NOOIT aanmerkingen, maar ineens inzicht in de spirit en de goede richting. ZI] REKENEN OP ONS. Het is waar: zij zitten van zoveel verstoken (naast wij rijkaards in Holland met onze tijdschriften, bioscopen, televisie, amusement, enz., enz.), dus zo n TONG-TONG is altijd wel meegenomen. Maar dat is niet helemaal juist. Want even gemakkelijk kunnen deze mensen zich abonneren op De Lach, Uitkijk, noem maar op. Maar daar zit onze spirit NIET in. DUS nemen zij TONG-TONG. En als we ons dan realiseren dat hier, in ons Holland, in botte onwetendheid of gewetenloze onverschilligheid maar telkens weer gekletst wordt over: ,,Geef Nieuw Guinea maar weg - doetter- nietoe aan wie!'' Als we dan denken aan al die enorme overzeese gebiedsdelen die de heren achter de groene tafel hier in de loop der eeuwen telkens maar weer weggegeven of verkwanseld hebben (van Manhattan af tot Indië toe telkens met een mooi smoesje, daar niet van) en als we met de herinnering aan ons eigen verdriet denken aan het verdriet dat al die eeuwen door is we dervaren aan overzeese Nederlanders elders, en aan het leed dat misschien weer komen gaat naar Nieuw Guinea, dan realiseren we dés te meer de grote betekenis van Tong-Tong: Maak een STEM die verdedigt, Maak een HAND die beschermt, Maak een paar SCHOUDERS die dragen, Maak een OOG vooruit in een zelfbepaalde toe- komst. Want zijn wij onzer broeders hoeder, bruine en gebruinde lezers van TONG-TONG? Ja, JA, JAAAÜ BRIEF UIT NIEUW GUINEA De stemming onder de kolonisten hier in 1952 was wel wanhopig en onverschilligvanwege in die tijd de tegenwerking van alle kansen en blokkering van de meegebrachte gelden uit Indonesië. Vele kleine boertjes zijn thans gelukkig werkzaam in de verschillende takken van arbeidz.a. in kan- toren van de K.P.M., N1GEMIJ. Scheepswerf. Stichting Houtbedrijf, werkplaatsen, enz. Hierdoor kunnen wij dan ook zeggen, dat Mano- kwari niet meer een kampong is van ontevrede nen, vanwege het betere bestaan. De volhouders in de tuinbouw hebben dan ook momenteel weer kansen daarin. Geslaagden hebben thans zelfs motorische krachten en hun kebons werken en het wordt thans beter door de losgekomen kredieten van de Landbouw Voorlichtings Dienst (L.V.D.) voor de cacao- aanplant. Laten wij hopen dat dit mag slagen. Er zijn natuurlijk boongs met vette geldbuidel en energie, die thans een zagerij exploiteren of een houtaankap, annex vruchten- en groentenkweek. Ook de kippenfok mag er wezen. In de laatste tijd geen Australische of Hollandse eierenimport meer. Aan bloemen wordt ook veel gedaan. Sajang al leen dat die Hollandse rozen zo duur komen te staan. Per lant komt zon rozenstek of occulatie te staan op kira 2 f 12,50 tot f 15,Dat is een beetje te berat. Uitzonderingen zijn er altijd, maar die bevestigen de regel kata-nja! Maar betocl boong, momenteel is T.T, de band met jullie in het moederland en daarom ,.djan- gan sampe poetoes", en graag zelfs wat strakker aangehaald. ..Djaoe di mata. di hati djangan Oom Dop. Oom Dop, djangan takoet, wij vergeten U niet. Noch welke andere broeder, waar ter wereld ook. Wij zijn vast voornemens hier een bolwerk te maken dat Uw belangen verdedigt, Uw pioniers werk steunt, blijft uitkijken naar nieuwe levens mogelijkheden voor onze kinderen en kindskinde ren. mochten de toestanden in Europa verslechte ren. Kijk niet alleen naar Tjalie Robinson, hij is Zij was heel oud, ietwat gebogen en was moeilijk ter been, maar haar hoofd was even goed als toen ze nog geen drie kruisjes achter de rug had. Zij had nooit iets opzienbarends gedaan, nooit van zich laten spreken, nooit zich met bizondere din gen bemoeid. Zij had alleen maar liefgehad. Daar aan de Pasarstraat te Mèstèr (Meester- Cornelis) in één van de pètakwoningen, woonde zo omstreeks 1902 moederziel alleen een oud Ja vaans vrouwtje, dat zich met niemand bemoeide en tot haar dood conservatief was gebleven. Als weduwe van een oud koloniaal had zij vele expe dities meegemaakt en aan de rimpels van haar gelaat was het haar aan te zien, dat zij een veel bewogen leven achter de rug had. Zij genoot geen pensioen van het Koloniale Leger, maar elke maand werd zij financieel gesteund door haar dochter (mijn moeder) en haar zoon, die toen werkzaam was bij de Ned. Indische Spoorweg Mij (N.I.S.) te Batavia (Betawi). Het pètakhuisje vd. had haar zoon mijn oom dus voor haar gekocht, door dat zij altijd weigerde bij haar eigen kinderen te komen wonen. Aan haar idealen was dus voldaan en zo kon dit oude vrouwtje het laatste restje van haar leven nog gelukkig zijn. Dit oude vrouwtje was niet meer of minder dan onze lieve mamah- tjang, aan wie wij, haar kleinkinderen, zoveel herinneringen hadden en nog hebben. In het Chinese kamp winkel- en woonwijk) en in de kampong Boekitdoeri stond mamah-tjang in hoog aanzien bij het volk, doordat zij bekend stond als iemand die uitstekend djamoe (Ind. kruiden) be reiden kon. Immers deze kruiden gebruikte het volk als medicijn bij ziekten, omdat er in die oude tijd nog niet veel geneesheren waren. Voor heel de omtrek van kampong Boekitdoeri kon men zegge en schrijve één dokter-djawa vinden. Het volk dat toen nog heel bescheiden was, en niet naar de „toean doktor" durfde te gaan, kwam dus naar haar toe om haar hulp in te roepen. Zo troffen wij bij mamah-tjang veelsoortige ge neeskrachtige kruiden aan in grote en kleine fles sen en in keulse potten, bestemd voor de wel bekende djamoes: sariawan, djamoe medjèn, djamoe koewat, djamoe sèhat, djamoe tjatjing voor kinde alleen de „toekang slomprèt" voorop. Er komen veel Grote Boengs achter hem aan. Wat ik doe (behalve tetteren) is ook: „adjar pas dat is helpen, discipline leren, formeren, eendracht vor men. Alle Indische Nederlanders, Oom Dop. dat is een rénténg van Scheveningen tot Almelo, enorm lang en enorm sterk. Geen enkele andere groepering in heel Nederland is zó veelzijdig be kwaam als onze groep. En onze ster is rijzende T. R. ren, djamoe panas-dingin en nog veel meer. Dan had zij nog een speciaal potje, waarin zij deze djamoes voor haar patiënten samenstelde, opkookte en hun dit te drinken gaf in een mok van klapper dop (batok). want zij stond er op, dat men meteen de djamoes opdronk. Zij had niet alleen djamoes voor ziektegevallen, maar zij had ook de bekende „djamoe pengantèn" en zodoende had mamah-tjang ook vaak gelukkige mensen op bezoek, die om haar djamboe pengantèn kwamen. Mamah-tjang was bij hen een goede bekende, want zij hielp waar geholpen moest worden en zij vroeg daarvoor geen honorarium. Men kon haar geven wat zij missen konden, want mamah-tjang was erg sociaal aangelegd. Veel patiënten kwamen na genezing altijd weer terug om haar hun dank baarheid te betonen. Dan brachten zij oleh-oleh voor haar mee zoals: beras van eigen sawah, vruchten, eieren, kippen, vis, dodol, wadjit en nog vele lekkernijen. Lapjes stof voor haar kabaja kreeg zij van haar Chinese patiënten en somswijlen ook mooie kaens. Mamah-tjang was dan ook altijd erg blij en gelukkig als zij genezen patiënten weer in haar gastvrij huisje mocht begroeten. Vandaar dat haar provisiekast altijd goed was voorzien en daar profiteerden wij, haar kleinkinderen, het meest van. Als wij een bezoek brachten aan mamah-tjang, dan kregen wij ook tegen wil en dank een mok djamoes te drinken voor de „gezondheid" heette het dan. Wel probeerden wij met een smoesje er van af te komen, maar dat lukte ons niet altijd. Dikwijls kregen wij dan te horen: „Awas ló, Njo, djangan maen flauwe kul sama mamah-tjang!" Dit betekende voor ons, dat wij zonder verdere tegenspraak de voorgehouden batok djamoe moesten leeg drinken. Op haar achter-erf had mamah-tjang een mooie mangga-golek boom staan, die zij zelf uit de pelok (pit) geplant had. Deze boom was haar trots, vooral als die vol stond met zijn prachtige grote laaghangende goleks-toelèn. Vaak keken wij, haar kleinkinderen, begerig naar die mooie vruchten, maar wij kregen niet de minste kans van mamah- tjang om een paar stiekum te jatten, want dit oudje kende haar kleine boefjes wel en deze boefjes hadden toch alle respect voor haar. Hoe blij keek dit vriendelijke oude vrouwtje als zij bij haar dochter en zoon binnen kwam stappen met een mandje, gevuld met de heerlijke goleks van de eigen boom, vooral als haar kleinkinderen (tjoe- tjoe's) op haar afstormden en haar met gejuich binnenhaalden, was het haar aan te zien, dat ze een tevreden mamah-tjang was. Op haar lebaran (nieuw-jaar) was mamah-tjang altijd netjes uitgedost in haar mooiste kaen en kabaja, en had zij mooie slofjes aan. bezet met veel kleurige kraaltjes. Dan kwamen haar klein kinderen haar met een bezoek vereren. Zo moch ten wij met mamah-tjang mee met de Ebro (wagen) naar Senen, om daar in één van die kleine Chin, eethuisjes elk een mangkok bahmi-totok te ver orberen en daarna getracteerd te worden op een glas tjendol. Dit was voor ons een waar feest. De terugweg naar Meester werd aanvaard met de bekende stoomtram (tram ballon) en mamah-tjang had de grootste schik. Bij het afscheid nemen kre gen wij prompt elk een dubbeltje voor onze spaar pot. Als mamah-tjang op haar krossi-males zat, kon zij haar kleinkinderen boeien met veel verhalen over haar belevenissen in Atjeh en daarna in Bantam en Semarang. Over haar eigen man, onze groot vader, was zij nooit uitgepraat, want mamah-tjang kon over leuke momenten vertellen uit haar leven. Wanneer ik aan dit leven van mamah-tjang denk, verbaas ik er mij over hoeveel een mens van zijn leven kan maken. Mamah-tjang was voor ons kleinkinderen altijd een goede, lieve grootmoeder geweest, voor wie wij een plaatsje in onze harten hebben bewaard. Daar op het Inl. Kerkhof in gang Kóber te Meester-Cornelis hebben wij haar ter ruste gelegd. L. F. BAUWENS. De ergste van alle rampen is, uit het getal der levenden te verdwijnen voor men sterft. Seneca

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 8