De Indische Integratie in het Nederlandse Bedrijf aantal "versleten" werkgevers in £root bedryf in klein bedryr door BOY LAWSON (II) KWALITEIT n TEMPO z i2 m n i Wat de Indische Nederlander in het oude Indië en het nieuwe Nederland lelijk ontbroken heeft is een GEDEGEN kennis van de maatschappij, waarin hij leeft. Er werd en wordt veel te beslist gepraat op veel te vage (en vaak onjuiste) kennisen daarom is veel van wat wij zeggen waardeloos. Hoeveel onzin wordt er b.v. niet verkondigd over de inschakeling van de Indische Nederlander in het Nederlandse arbeidsproces! Daarom doet het ons extra veel genoegen hier een artikelen-serie te publiceren, gebaseerd op een langdurig en nauwgezet onderzoek, ingesteld door de student Boy Lawson naar „De Indische Integratie in het Nederlandse Bedrijf", en o.m. omvattend een 1400 interviews. Uiteraard zijn de bevindingen van deze studie niet alleen van interesse voor ons, maar van groot NUT voor de Nederlandse werkgever, die graag wil bestuderen wat voor vlees hij aan ons in de kuip heeft. Zo zal op elk ander gebied de mening van de Indische Nederlander pas dan waardevol worden als hij ophoudt met kletsen, maar daadwerkelijk en systematisch onderzoekt. In het eerste artikel qaf Boij Lawson enkele interviews weer met een aantal Nederlandse werk- chefs van Indische Nederlanders. Uit die interviews en nog andere waren ondervolgende conclusies te trekken. Boy Lawson werd geboren in Buitenzorg op 8 november 1925 (moeder een Von Ban- nissethvader van de Lawsons van Che- ribon/Tegal). Vader PTT-man. Na lagere scholen in Solo, Amsterdam, Batavia (bij Pa' Lontjong) naar de KW IIIonder broken door de oorlog. Daarna HBS afge maakt, school voor res.-officieren, opleiding voor vlieger-waarnemer. Terug naar de burgermaatschappij. Sinds 1955 assistent op afd. pers. zaken vliegtuigenfabriek. Volgt in de avond colleges in sociale paedagogiek (Gem. Universiteit, A'dam). Heeft tot richt lijn in werk en studie het devies van zijn verre voorouders: „Aanvaard je verant woordelijkheid". In het algemeen waren de verwachtingen ten aan zien van de capaciteiten en de te leveren presta ties niet al te hoog gespannen. Men veronderstelde, dat de Indo met zijn „Indische" ervaring niet tegen de Hollander op zou kunnen. Dat is een van de redenen geweest, dat de Indo's niet met open armen ontvangen werden en als de con junctuur niet zo gunstig was geweest, had het er lelijk uitgezien met de arbeidsinpassing. De oorzaak hiervan ligt natuurlijk in het beeld dat de Hollander van de Indische werknemer heeft. Een beeld, dat zowel uit vooronderstellingen als uit waarneming gevormd werd. Of dit voor za kelijke doeleinden wel voldoende was zal blijken uit andere gegevens. Bij het nagaan van de be oordelingsrapporten, geschreven over elke werk nemer afzonderlijk werden diverse kwaliteiten in beschouwing genomen. Er werd een vergelijking gemaakt tussen Hollanders en Indischen. Van de 1300 personen die onderzocht werden waren er 84 Indische Nederlanders. De gemiddelde diensttijd voor de Hollanders was vijf jaar en vier maanden en de gemiddelde diensttijd voor Indischen twee jaar en drie maanden, dus veel korter. De werknemers werden verdeeld in vijf groepen. Groep één de technische besten en groep vijf de zeer slechten en daartussen de diverse gradaties. 5 O AO 30 2 O 10 O De harde streeplijn representeert de Indische werk nemers en de stiplijn geeft de Hollandse werkne mers weer. In de grafiek voor ARBEIDSTEMPO blijkt dus, dat het tempo der Indischen vrijwel gelijk loopt aan dat van de Hollanders. Het be gint iets minder laag en eindigt iets minder hoog. In de grafiek voor de KWALITEIT) van het werk blijkt, dat de stijging van de kwaliteit bij de In dischen veel gelijkmatiger is dan bij de Hollan ders. Maar het belangrijkste is, dat het verschil lussen de overeenkomstige klassen van Hollanders en Indischen nauwelijks enkele procenten uit elkaar ligt. Deze ontdekking is bijzonder belangrijk. Het is na melijk duidelijk geworden, dat stereotypen als „In disch traag" en „Indisch gepruts" definitief naar het rijk der fabelen verwezen moeten worden. Soortgelijke grafieken werden opgesteld voor IN TELLIGENTIE. TECHNISCH INZICHT, BIN- DNG met het werk en HANDVAARDIGHEID en overal bleken de lijnen voortdurend gelijk op en af te gaan, met inachtneming van een klein ver schil. Hierbij kan nog aangetekend worden dat de onderzoekingen gedaan werden bij de Fokkerfa brieken, waar 3000 man personeel werkt en bij een groot aantal kleine bedrijven. Er bestaat ontegenzeggelijk verschil. De kwaliteiten van de Indische werker liggen in derdaad iets, zij het nauwelijks, lager dan die van de Hollander. Men moet daarbij echter een aantal factoren in aanmerking nemen. In de eerste plaats ligt de gemiddelde diensttijd van de Indische werker nog niet half zo hoog als van de Hollander. Daarbij komt, dat de Hollanders werken in hun eigen omgeving, terwijl de Indische werkers leven in de Hollandse omgeving. In de sport zou men zeggen: De Hollanders in een thuiswedstrijd en de Indischen in een uit-wedstrijd. Bovendien moet in aanmerking genomen dat vele van de Indischen een sumiere omscholing hadden gehad en dus eigenlijk werk deden dat hun vreemd was. De onderzoekingen werden gedaan in de industrie. Want juist daar komen thans de integratieproble men voor. De repatriatie heeft vele Indischen ge dwongen uit te zien naar een geheel, nieuwe werk omgeving. Als boer zou hij natuurlijk niet gaan werken. De Indischman is behoudens een klein aantal uitzonderingen nooit boer geweest. En dat 50 30 20 I waren een bijdrage te leveren aan de huishoudkas, hetgeen wegens het ontbreken van een normale arbeidsmarkt, intensieve deelname aan de zwarte markt tengevolge had. Uit dit alles blijkt, dat de Indischman een langere aanlooptijd nodig heeft, dan hij in normale om standigheden gehad zou moeten hebben. En fei telijk wordt hij gedwongen het in minder tijd te doen. De integratieproblemen eisen het uiterste van het aanpassingsvermogen. Behalve de formele bedrijfs structuur leeft in elk bedrijf sterk een informele met alle daarin aanwezige sociale stromingen en spanningen. Op de lange weg naar een eigen er varingswereld ondervindt de Indo geen „coaching" omdat de meeste bedrijfsleidingen geen ervaring hebben met Indische mensen. Het is daarom niet te verwonderen, dat vele Indische mensen mislukken, vooral bij de kleine bedrijven. Werkt een Indo bijvoorbeeld in groepstarief en haalt hij het tempo van de groep niet, dan ligt hij er dadelijk uit. Werkt hij te hard dan is hij een „Streber", die de tarieven vermoordt. En niemand die hem inlicht over de informele gang van zaken. Dit blijkt wel uit het feit, dat in de kleine be drijven, waar de Indo vaak als enige Indischman werkt, het verloop veel groter is, dan in de grote bedrijven. hij in Holland zijn verdere carrière zou maken met de schop in de hand, werk dat hoorde in de levens sfeer van de tani, is nauwelijks voorstelbaar. Op de kantoren wa- de vraag naar persone»! r.iet groot en het aanbod daarentegen buitengewoon groot, want vele Indischen komen van kantoren. De kleinere boengs moesten dus uitzien naar iets geheel nieuws en de industrie was de aangewezen weg, omdat daar veel mensen gevraagd werden. Het betekende tevens een omscholing, waarmee men bij de beschouwing van de statistieken dus ernstig rekening dient te houden. Maar er is nóg een factor. Veel van de jonge Indischen, die in Holland werk zochten, zijn men sen, die een zeer grote achterstand in hun vor ming hadden. De jeugd immers heeft nauwelijks meer gekend, dan een aaneenschakeling van chao tische toestanden. De oorlog, de Japanse bezet ting, de kampen, de bersiaptijd en de republikeinse tijd. En in al die stadia, die de gordel van smaragd doorliep kreeg de Indische jeugd geen of onvol doende onderwijs. Daarbij komt dat de meesten van hen reeds op zeer jeugdige leeftijd gedwongen Onderzoek in deze rienting gaf bijgaande verge lijking. Het blijkt wel, dat het verloop in de grote bedrij ven veel geringer is. De oorzaak hiervan bleek te liggen in de collectie ve assimilatiemogelijkheden. In een groot bedrijf, waar veel Indischen werken, trekken zij zich aan elkaar op Wisselen ervarin gen uit en werken nieuwkomers snel in. In de kleine bedrijven kan de Indische werknemer dat niet en dus zwerft hij er als een blinde rond, op zoek naar een aanpassing van zijn waardenstelsel aan die van de omgeving. Dat leidt natuurlijk tot vele conflictsituaties en dus tot veelvuldige ver andering van werkkring. Maar het leert tevens iets anders. Er blijkt een bepaalde collectieve assimilatie te bestaan. De vraag is: In welk stadium en op welke wijze. Daarover het volgende artikel. I J c

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 3