Kotjok Bahasa" in vroeger dagen
ft
ROEDJAK WÖEME
het oude „orang lama" der
Wie weet nou dat het Hollandse woord „oorlam aikomstig ïs i ai i
geroutineerde "Oostinje-vaarders? En is „bakkeleien" afkomstig van „bengklai of omgekeerd. Komt
Ükonkelen" van „kongkalikong" of is het andersom? Waar twee culturen elkaar ontmoeten, heeft
altijd een „kotjok partij" plaats van woorden en uitdrukkingen.
Deze braaf-Hollandse naam werd overigens wel
In dit licht gezien, valt het dan ook niet te ver
wonderen, dat de Indonesische talen, die de onzen
immers nog heel wat verder uit het gehoor lagen,
ook nog al eens aanleiding hebben gegeven tot
omvormingen in vaderlandse zin, die niet zelden
een hoogst curieus karakter dragen. Op de aan
gegeven en de daaropvolgende bladzijden van
zijn boek geeft Dr. De Haan een kleine bloem
lezing van deze aan het Nederlandse spraakor
gaan aangepaste Indonesische termen en namen,
zoals hij die uit oude Compagniesgeschriften, jour
nalen, reisbeschrijvingen etc. heeft bijeengezocht.
Voor de lezer, die er wellicht niet zo spoedig toe
zal komen zelf de vier lijvige delen van „Prian-
gan" te gaan doorwerken, moge hier uit Dr. De
Haan's werk. aangevuld met specimina die we nog
zelf op het spoor kwamen, een keuze volgen:
In de eerste plaats kwamen natuurlijk voor deze
verbarstering in aanmerking de geografische na
men uit de Archipel, waarmee de doorgaans wei
nig linguistisch aangelegde zeebonken der Com
pagnieschepen reeds dadelijk bij aankomst in het
eilandenrijk werden geconfronteerd.
Het ten noorden van Java liggende eiland B e-
w e a n bleek dan ook al gauw als de Baviaan
veel beter in het gehoor te liggen; de bekende
Christengemeente ten zuiden van Batavia Depok
werd alras de Bock; Djoewana (bij Sema-
rang) werd ]ohanna; de rivier de Don an ge
makshalve de Donau; het ten zuidenvan Straat
Lombok liggende eilandje P o e 1 o P e n i d a, ten
onrechte ook we) genoemd Poelo Pandita
(pandita o.m. godsdienstleraar, dominé), bleek
"bij de onzen toch nog het best bekend onder de
naam Bandieten-eiland. In hoeverre in dit laatste
wellicht de waardering ligt verdisconteerd die de
eerste Calvinistische predikanten bij het Compag-
niesvolk genoten, wil ik hier in het midden laten.
Dat de waarlijk niet vrijzinnige Coen voor be
paalde van deze geestelijke herders in een brief
aan Heren XVII (1614) intussen geen vleiender
kwalificatie wist te bedenken dan „plompe, onbe
snedene ydioten o, in het gunstigste geval, „ge
leerde lyeden van opgheblasen ende onvreedtsa-
men quaden gemoet" die bij hun Evangelieverkon
diging „niet dan quaet ende groote onraste veroor-
saekt", geeft overigens wel te denken.
Op dezelfde wijze als het evengenoemde eilandje
werd de ten zuiden van Celebes liggende eilan
dengroep der Boegeroen tot de Boezeroens,
terwijl het bij Timor liggende eiland Wetter
(ook wel W e 11 a r) zelfs door een geleerde als
Rumphius nog maar gemakshalve Etter wordt ge
noemd; het eiland Noes a Telo wordt door de
bekende Valentijn als Noorse Tel aangeduid; de
op Sumatra gelegen plaats Kota Renah wordt
tot Catharina; het in het Soerabaiase gelegen
S i d o k a r i blijkt als Soetekerry toch vertrouw
der in de oren te klinken, evenals voor K r a -
w a n g, Karrawangh in zwang raakte. Ook tot
goed-Hollandse namen nam men bij deze vervor
mingen wel zijn toevlucht: zo werd het Suma-
traanse gewest D j a m b i tot het wel zeer weinig
geografisch klinkende Jan Baay.
Dat dit weinig scrupuleuze omspringen met vreem
de geografische namen zich natuurlijk ook tot de
buurlanden van Indonesië uitstrekte, moge uit een
enkel voorbeeld blijken: de op het Aziatische vas
teland gelegen stad T utecorijn stond zo bij
voorbeeld bij de onzen algemeen als Zoete Krijn
te boek, terwijl Tirupapaliyur nooit anders
dan als Tierepopelier werd aangeduid.
Dat ook namen en titels van Indonesische gezags
dragers voor de Nederlandse oren pasklaar dien
den te worden gemaakt, zal wel zonder meer
duidelijk zijn.
In een der 17e-eeuwse journalen kunnen we zo
doende een Maleise sultan aantreffen, die naar het
gebruikelijke Maleise vorstenpraedicaat ,,J a n g
Dipertoean" („Hij die tot Heer (over ons)
is gesteld") gemakshalve maar onder de goed-
vaderlands klinkende Jan de Petoean te boek staat.
naam
meer te hulp geroepen. Z-o vinden we op de oudste
kaarten van Batavia een bepaald stuk land stee
vast aangeduid als het land van Paep Jan, naar de
„papéj an", het tolhuis van de regent van Jaca-
tra, dat daar gelegen was.
Hoezeer aan de evenaar in de verbeelding van
onze vaderen de geldbuidel immer een centrale
plaats heeft bekleed, moge blijken uit de Bantam-
se hofgrote Kjai Mas Dipaningrat, die
als Keey Maes de Penninghraedt in een zelfs bij
uitstek officieel geschrift als het Daghregister van
het Kasteel Batavia staat opgetekend. En om ook
een voorbeeld van buiten Indonesië te geven: het
meer plastische dan majesteitelijke praedicaat voor
de machtige Groot-Mogol van het vasteland van
India, Aurangzeb, luidde Orang Zeep of ook
wel Orang CheJ. Naast de benaming der lieftal
lige Japanse geisha's, „dewelke sij Keesjens
noemen", zoals een uit Decima terugkerende reizi
ger ons met gezag weet mee te delen, geef ik hier
dan nog de term waaronder in het 18e-eeuwse
Batavia de aldaar woonachtige Boeginezen
bekend stonden: de Bokjes of Bokkinezen.
Ook de gekerstende en vrijgelaten slaven die als
Mardijkers (van het nu langzamerhand wel geen
nadere verklaring meer behoevende m e r d k a)
bekend stonden, behoren tot deze categorie. De
daarbij gemaakte associatie met de inwoners van
het plaatsje Mardijk (bij Duinkerken), indertijd
een berucht zeeroversnest, kan verder nog enig
licht werpen op de mate van appreciatie die deze
lieden bij de onzen genoten.
Bij de dierennamen stuiten wij dan allereerst op
de machtige koningstijger, de matjan, die in de
wandeling als Maat Jan bekend stond; verder de
bekende k a k a p-vis die kaalkop werd genoemd
en, wederom onder gebruikmaking van de zo po
pulaire naam Jan, de krekel djangkrik
die Jan Kriek heette.
Dat pakje an voor pakéan kledingstuk(en)
en mankommetje voor mangkok kopje
vooral in soldatenmilieu's ingebrugerde termen
waren, mag intussen minder verwondering wekken
dan de curieuze mijn man voor mèmang (het
Maleise woord voor „natuurlijk").
Sanskritisten kan het wellicht interesseren, dat
hun heilige Brahmanentaal, het Sanskrit of S a m s-
krtam, in de dagen der Edele Compagnie wel
eens zonder veel omhaal als 't Zwamkerdamsch
werd aangeduid.
Fraai is ook de volgende door De Haan aange
haalde passage uit een der dichterlijke ontboeze
mingen dier dagen, waarin een lyrische beschrij
ving wordt gegeven van enige in een prauwtje
spelevarende Bataviase schonen:
„Zij gaan zeer rein, met baaitjes fijn,
Ofzij waren de bruid;
't Nagts zij in een praatje vare,
met haar aangename spel
Ietwat vreemd schijnen de als lekkernij aangebo
den lansen, zo we achter deze weinig tot toetasten
nodende versnapering niet de smakelijke 1 a n g-
s e p vruchten hebben te zoeken, overigens zelfs
door een botanicus van het formaat van een Rum
phius nog aldus aangeduid. In dezelfde categorie
hebben we de ,milie, anders Turkse terwe en in
Ternate bira casteele (bira Ternat.: „rijst
en castila „Castilliaans, Spaans") of biercas-
teelen genaemt" onder te brengen, evenals de ben
jamin of b e i z o
Meer op zich zelf staat hangmat voor a m a t
zeer, ten zeerste).
De verzamelplaats in de voorhof van een Javaan
se vorstenwoning, de. p e s b a n, heette algemeen
de passeerbaan.
In de geografische groep horen nog thuis het
Meuselaar Eiland voor het voor Sumatra's West
kust liggende eilandje Poelo Mensala; Jonck
Ceylon voor de kaap Oedjoeng Salang en
WAT ZEI U OOK WEER?
Annie was uitgezonden leerkracht op een kleine
plaats. Ze zou graag met ons meedoen en samen
met ons het avondeten op de Soos gebruiken. Daar
ze in het hotel woonde, vroeg ze me naar de krui
denier te gaan om haar bijdrage, een blik vruchten
op water, te kopen. Wij naar de Iangganan en
Annie zou daar haar Maleis spuien. Ze ging
alleen de toko binnen. Even later zag ik haar door
de Chinese bediende naar de bijgebouwen leiden.
„An!riep ik, „waar brengt hij jou!" „Ik weet het
niet. Ik vroeg hem „boeang aer" en nou moet ik
met hem mee!'
OLLY.
ïk denk nog wel eens aan die Hollandse me
vrouw, die net in Indië was en haar eerste „mang-
ga" kocht. Zo'n prachtige, grote goudgele vrucht.
In heel Holland vond je zulke peren of appels
niet. En ze zette er direct het mes in wat was
dat nou? Er zat een pit in! En niet zo'n klein
pitje als in een appel, maar een pit bijna zo groot
als een hele appel! Ze was zó kwaad! Ze voelde
zich zó bekocht. „A-bah!" zei ze tegen me, „jij
met je mangga's. Er zit zóóó'n pit in!" Later is
ze toch wel over die teleurstelling heengekomen
en werd ze zelfs een liefhebster van mangga's.
Maar het blijft natuurlijk toch wel akelig dat de
Hollandse vruchten geen maatstaf kunnen zijn voor
het beoordelen van andere vruchten
Aan diezelfde mevrouw hield ik ook een handje
vol woenie voor. Ze nam er met een achterdochtig
gezicht één van, beet er even vluchtig in en spoog
het vruchtje weer uit. „Niks an!" Ik zei: „Je moet
er ook ineens een handjevol van nemen." „Ga weg,
man!" zei ze, „eentje niks an, alles niks an! En
ik weer: „Doe niet zo gek mens! Hoe eet je dan
aalbessen? Toch ook niet één voor één?! „Ja, maar
dat is weer wat anders. Nee, drijf maar gauw door
met je Indische alebessies!" Met die woenie is het
nooit wat geworden bi) haar. Omdat ze ook nooit
van roedjak gehouden heeft.
Ergens had die mevrouw natuurlijk toch wel ge
lijk: op één woenie kan men de smaak van de
vrucht niet beoordelen evenmin de waarde van
de hele kwart miljoen repatrianten als je er maar
één kent. Maar als wij er een massa aantrekken
in TONG-TONG, mét de tjabé rawit van onze
djago's en de goela djawa van onze dametjes, dan
krijgen wij een roedjak! En we durven te wedden
dat menige nooit-weggeweeste-Hollander er óók van
zal houden. Kijk maar hoe de nasi-goreng, tjaptjai
en nasi rames hier veld winnen. Het kan allemaal
anders EN BETER worden. Als WIJ maar door
zetten.
Lekker divas voor de eilandengroep der Lak-
k a d i v e n.
Het Ternataanse geslacht Tomagola werd,
naar analogie van „de wilde Tartaren, dewelke
hedendaags Opper-Indien bezitten en die men in
't algemeen Mogollen noemt", als de Tamme Mo-
gollen aangeduid.
En om deze kleine bloemlezing tenslotte te beslui
ten: het wel bij uitstek tot de verbeelding spre
kende slokhaan voor s 1 o k a n sloot, greppel
terwijl voor de Soendanezen of Soendaërs,
die nog al eens de omstreken van Batavia onveilig
plachten te maken, een bevredigende aanduiding
werd gevonden in de term Sondaars.
Het bovenstaande moge enige indruk geven van
de aan Indonesische termen ontleende Nederland
se volksetymologieën, zoals deze in de dagen der
V.O.C. aan de evenaar het licht zagen.
W. A. BRAASEM.