DE INDO UP AND DOWN AND UP Nog niet zo iang geleden zat ik in de trein, rich ting Den Haag, tegenover een Indo. „Niets onge woons!" hoor ik u al zeggen. Inderdaad is zoiets tegenwoordig geen toeval meer, maar toch kan ik het niet nalaten, om steeds weer aan diezeltde Indo te denken. Wij zaten heel knusjes, echt op z'n Hollands, zon der ons aan elkaar voor te stellen, in het restau ratierijtuig. Via het gebruikelijke „Mooi weertje hè?" „Naouwü" belandde ons gesprek op Nieuw Guinea. Ik vertelde hem over mijn mislukte pogin gen om er terug te keren en het enige wat hij daarop wist te zeggen, was: „Naar Nieuw Gui nea???!" (alsof hij er de hel mee bedoelde!) „wat moet u daar in hemelsnaam doen! Dit antwoord, geachte lezer, heeft hem in mijn ogen onvergetelijk gemaakt. Och, met hem er nog zoveel „onvergetelijke Indo s, die niets dan ar- keuring voor Nieuw Guinea hebben laten blijken. „Politiek onzeker; één en al rimboe; bah, grieze lige Papoea's; niets te beleven! allemaal uit spraken van Indo's, die nooit één voet op Nieuw Guinea's bodem hebben gezet en nu in Holland een huis, t v., radio, wasmachine, kortom alle com fort genieten. Mijn gedachten gaan terug naar december 1949, toen de K.P.M.-stomer „Reael" heel vroeg in de morgen langzaam de Doré-baai binnenvoer. Drie machtige fluitstoten, door de omliggende bergen honderdvoudig weerkaatst, moesten voor het nog sluimerende Manokwari het sein voor „werk" be tekenen. Grappige vlerkprauwen en bootjes met buitenboordmotoren maakten zich van de kade los en stevenden op de „Reael af. Dit was het eerste beeld, dat ik van Manokwari te zien kreeg. Flinke, jonge kolonisten in blote bast, met Australische junglehoeden op, juichten ons vanuit hun wiebelende bootjesi toe. Groeten en blijken van herkenning werden over en weer ge schreeuwd. Wég was de angstige spanning aan boord, wég de misère van achtervolging, moord en vijandigheid van de bersiap-tijd. Met groot enthou siasme gingen wij, nieuwbakken pioniers, van boord, boordevol gedachten en boordevol moed. Wij voelden ons als opgejaagde Joden, die einde lijk, na talloze omzwervingen en ontberingen, voet op eigen bodem konden zetten. Op het strand lagen opgestapelde kisten, bedekt met roestige zinkplaten, en bij nadere beschouwing voelden wij de eerste teleurstelling in ons opko men. Hier, in deze chaos, woonden Indische fami lies, terwijl een oude gammele loods, zonder enige bewanding, huisvesting verschafte aan een acht tal kolonistengezinnen, mannen, vrouwen en kin deren, alles bij elkaar! De „vertrekken" waren gemarkeerd door dekens, terwijl stukken oud zeil de slagregens en winden buiten moesten houden. Huilende kinderen, sussende moeders en verma nende oudjes completeerden een weergave van „perlidoengkampen" in de Bersiaptijd! ik had die nacht, de eerste nacht, geen oog dicht gedaan. Moesten wij hier een nieuw leven beginnen, zon der hulp en zonder enige ontferming van regerings zijde?!! Manokwari, januari 1954 Mijnheer Van Hien, eigenaar van een ijsshop aan de Fanindiweg rookte genoeglijk zijn shagje achter de primitieve tap van zijn bierkistjessalon. „En, mijnheer", begroette ik hem, „hoe gaan de zaken? „O, bolehlah, rustig aan", antwoordde hij. Een typisch antwoord van een bescheiden, hardwerken de man. Van een oude Japanse dieselmotor, zo vers uit de „boesh-boesh" gehaald, wist hij een perfe. lopende ijsmachine te bouwen. Een einde verder ontmoette ik mijnheer Heine, de gelukkige bezitter van een goed florerende bar biershop (met een heuse barbierstoel, grote spiegel en botol semprot). „En, ouwe heer, hoe deze?" „Goed njo, nog even wachten, dan bouw ik een groter huis met cement en eterniet. Moe van de wandeling wipte ik bij restaurant Bierlee binnen. „Wat wil je njo?", vraagt me vrouw. „Ijs shanghai, pisang goreng, cake of ge woon roti met iets d'r op?" Over het genot van een glas stroop soesoe dacht ik aan de, mensen uit die haveloze loods aan het strand, dezelfde men sen, die nu in echte huisjes wonen met nette keboe- nans, een fokkerij, een houtzagerij, een bakkerij, sommige zelfs met zelf in elkaar geflanste vracht auto's uit afgedankt Japans oorlogsmateriaal. Onwillekeurig dacht ik dan ook aan meneer Bor- neman uit Wosi. All-round als die was, enta meerde hij de gekste jobs om zijn ideaal, in de vorm van een solied huisje (een bungalowtje) verwe zenlijkt te zien. Het huisje staat er nu, half van cement en voor de rest uit stevige schaaldelen Trots vertelt Borneman aan eenieder, die het horen wil: „Dit huis hebben wijzelf, mijn vrouw, twee dochters en Nono mijn zoon gebouwd. Nu geen last meer van botjoran". „En als Nederland dit zaakje overgeeft?' vraag ik hem. Wat! dan knal ik die ploppers dr' uit", antwoordde hij met vlam mende ogen. Eens zaten Indische gezinnen met een doffe blik in de ogen bij elkaar onder een dekkend dak aan het strand. De doffe berusting is nu verdwenen en heeft plaats gemaakt voor de wil om hun zelf standig bestaantje te verdedigen, desnoods „met jachtgeweer" desnoods zonder hulp van de rege ring. BENNY L. (Wij plaatsen dit stukje onverkort dus ook met de vlammende uitspraak op het eind! om de lezer (en vooral de Hollandse lezer) duidelijk te maken hoeveel leed het doet afstand te doen van wat men moeizaam opgebouwd heeft. Zo voelden wij ons allemaal toen wij van „ons" Indië weg moesten. Maar hoe kan een mens dat begrijpen, die nooit van zijn grond en zijn bouwwerk afscheid heeft hoeven te nemen? Ach ja, straks wordt de reis voor ons geregeld (op voorschot en ons huis hier gemeubileerd (op voorschot) en gaat men met de pet rond en zo. Er wordt er weer aangedrongen om te emigreren naar Amerika of Australië of zo. Of wordt er kortaf gesommeerd om te „assimileren Ja, ja, het klopt wel. het klopt wel ergens. Maar ergens anders is er toch iets hopeloos verkeerd met zulke begrippen als trouw en eer en verplichting Red. T.T.) IK EN BENTIET Op een dag ik ontmoet Bentiet in de gang naas de sloot achter Gang Boentoe. Als lopen hier on- gestoor. Isterniet oto of familie njang streng. En ook isterfecl plaatsjes njang gemaak door ons van koboi en wajang en oto en refolfer en feel njang ferlehen als je siet Si Bentiet hij teken met areng op de muur. Ik zeg: „Na loe! Wat jij teken chier!" Hij zeg „Lo, als ik, niet, seh. Dese al lang." Ik zeg" „Fuile lui, seh; als wij, niet so ja 'ntiet?' Hij zeg. „Ha-a." Ik zeg: „Jij maak wat?' Hij zeg: Harry Carey." Ik zeg: „Als klaar, wat?" Hij zeg: „Als klaar, William S. Hart ik maak." Ik zeg „Als klaar, wat?" Hij zeg: „Als klaar, Eddie Polo ik maak." Ik zeg. „Als klaar, wat?" Hij zeg: „Als klaar, ta' beuk jou foor maken mij bentji! Als klaar wat als klaar wat als klaar wat!" En dan ik ben stil en ik kijk naar zijn Harry Carey en ik kijk naar de kepala botak van Si Bentiet. En dan ik neem areng en ik wrijf tot fijntjes. En dan ik strooit op zijn kop stilletjes. En Si Bentiet hij weet niet. En ik heb lol. Als de Eddie Polo klaar, wij gaan lopen naar waar maar. En de mensen sij haan lahen als sij siet kop nja van Si Centiet. En ik, ik seh maar niks. En dan wij ko men langs de de-pot-ès. En ister juis een hrote stuk op de kis. En dan ik pak en dan wij smeer. En dan Ntjèk hij kom druit en hij sreew fuile woord. Laat maar. En dan wij lik de ijs. En dan Si Bentiet hij maak hoet van zakdoek. En hij doet op syn kop met ijs-nja een stuk dronder. Lekker kout. En dan de .ijs smèl en druip sijn kop met swart van de areng. Hij wrijf; hij seh lekker kout. En dan ik seh: „Saluut 'ntiet!" En hij seh: „Sa luut!" En dan ik loop weh en ik lah mij kripoet. En dan opeens ik hoor ketepok-ketepok-ketepok in de ferte. En dan ik draai om en ik siet: Si Bentiet afhterfolhen mij, kaja Zwarte Mustang sijn kop. En oentoeng ikke dich bij de huis van Tante Chris- tien. En drin. Ik zeg: „Dag Tante!" Zij zeg: „Dag Charles! Wat kom je hier doen?" Ik zeg: „Zo maar, Tante." Zij zeg: „O! Nou, speel maar rustig hier." Ik zeg: „Ja Tante." En dan ik loer opzij uit mijn oog. En ik siet Si Bentiet bij de fuilnisbak. Affehen sijn kop met ouwe kran. En ik blijf maar stil. En Si Bentiet hij posteer. Ik deng: „Laat maar posteer tot kakèh. En toen al. TJALIE ROBINSON. SNOEK SNOEK Schrijver tweede klas Hendriks wordt op het stoep je geroepen bij de resident omdat zijr. varken de hond van de secretaris gebeten heeft. „Waarom doet uw varken dat?" „Tjoba meneer de Residen, u ben de varken. Chon-nja hij kom, hij ruik snoek- snoek van ahter. U doet wat?!" Klacht afgewezen. OLLY. In de V.N. praat men van het ontwikkelen der achtergebleven gebieden. Maar praten over bes having brengen is nog wat anders dan doen. Deze Indische kolonisten in Nieuw Guinea zijn werkelijke beschaving brengers. Geen jenever of buskruit, maar doodgewoon corned beef en beras. L>e rechter foto toont de vestiging van een kolonist. Hij heeft het buitenkansje gehad een Quonsethu te kunnen kopen. Maar de meesten moesten het bouwen met wat de rimboe bood, sammenbalen, bamboe en atap.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 8