E.C.A.
10
Mémoires
van
Oma Soesman
VIII
De Madoerees
mmi
Op ons land werkten allerlei rassen en volksgroe
pen, maar vooral veel Madoerezen. Om het bijzon
dere karakter der Madoerees te leren kennen diene
het volgende.
Op ons land hadden we een vaste postbode, 2 x
per week. Eens per maand haalde hij werkkapitaal
van de Bank te Djember. Soms vijf, ook wel acht
tot negenhonderd gulden. Prompt was hij altijd op
tijd op het land. Te paard, beladen met diverse
proviand en het kistje zilvergeld voor de dagelijkse
betalingen voor het werkvolk. Hij vergat zelden
deze of gene kleinigheid voor onze kinderen. Hij
was getrouwd, had één kind, een jongen van 5
jaar, zijn vrouw was de 2de wachtende. Op ze
kere dag moest mijn man voor enige dagen weg
en liet mij en de kinderen achter onder goede
bewaking.
Op een nacht schrok ik om - - 2 uur wakker van
het geluid der tong-tong (signaal gevende van
diefstaldus onderzocht ik wat er gaande was.
Eén der wakers bleef gewapend op zijn post,
de anderen gingen er op uit, de kampong in Alle
huizen waren door de bewoners prima afgesloten
uit angst voor tijgers. Plotseling merkte één der
wakers, dat de deur van een huis niet goed gesloten
was, dat gaf te denken natuurlijk! Hij schoof de
deur open en zag een slapende man en kind. De
zaak niet vertrouwende ondervroeg hij de bewoner
waarom zijn deur zo op een kier stond. Het ant
woord wekte argwaan, de man was hypernerveus,
wist geen raad. Eén der bewakers kwam op het
idee eens het huis te doorzoeken en jawel, de buit,
bestaande uit een la met zilverwerk, kleren, enz.
werd onder het bed gevonden, waarbij een antieke,
mooie, grote klok uit onze open galerij.
Geboeid werd de man naar ons huis gebracht en
opgesloten onder strenge bewaking tot mijn man
van de reis terug kwam. Toen mijn man de dader
te zien kreeg en zag dat onze betrouwbare post
bode de dief was, was hij buiten zichzelf van
woede. Hij vroeg hem wie zijn medehelper was
geweest, hem dreigende met een pak slaag. De
dief ontkende iemand bij zich gehad te hebben, tot
34 maal toe. Aangezien een dief er zelden alleen
op uit gaat geloofde mijn man hem niet, raakte
zo buiten zichzelf, dat hij hem een flink pak slaag
toediende, waardoor de rug van zijn jas gescheurd
was. De volgende dag werd hij met politiegeleide
naar het dorpshoofd gebracht. Deze had niet veel
op met mijn man, omdat hij zich niet met om
koperij bezig hield, zoals in die tijd veel gebeurde
op het gebied van erfpacht, grondbezit, enz.
Het dorpshoofd was al ingelicht, dat mijn man de
dief een fiks pak slaag had toegediend, zag de
gehavende jas en dwong de dief om te zeggen, dat
mijn man hem geslagen had. Tot grote woede van
het dorpshoofd ontkende hij door mijn man ge
slagen te zijn, voorgevende gevochten te hebben
met een Madurees. Wij hoorden in onze kampong,
dat de man voor zes maanden veroordeeld was.
Maanden gingen voorbij tot wij vernamen, dat
zijn vrouw bij de bevalling elders overleden was.
Op een ochtend zaten mijn man en ik zoals ge
woonlijk een kopje koffie te drinken op de open
voorgalerij. In de verte zagen wij een man het
voorerf opkomen, gebogen hoofd met vuurrode
hoofddoek, zoals alleen onze oude postbode (n.l.
de dief) altijd droeg.
Mijn man en ik beiden dachten aan wraakgevoe
lens, maar het tegendeel was waar; kruipende,
smekende, kwam hij om vergeving vragen. Ont
roerd vroeg mijn man waarom hij gestolen had,
hij, die duizenden elke maand voor ons transpor
teerde. Bevende, snikkende, bekende hij zijn schuld,
n.l. toen hij de diefstal pleegde lag zijn vijfjarig
zoontje ernstig ziek. Vader had gedroomd, dat
het ventje genezen zou zijn als hij een paardje
zou krijgen. Verlegen om voorschot te vragen had
Herinneringen aan onze onvolprezen bondsleider
Dicky de Hoog
„Vooruit jongens, zet voor, val aan Kees!"
Met een heldere, hoge stem werden deze comman
do's, nu een halve eeuw geleden, op de hobbelige
grasmatten der voetbalterreinen om Passar Toerrie
en Missigit gegeven.
Wat waren wij njo's van 1012 jaar altijd vol
bewondering voor de captain en centervoor van
E.C.A. de voetbalclub van Indo's uit de „boeaja"-
buurten Krembangan, Kalongan en Missigit te
Soerabaia. Zwarte broek en zwart shirt met een
brede vuurrode band rondom borst en rug; wij
knepen onze vuistjes hard dicht, zodra onze helden
het houten clubhuisje uitsprongen, om zich op te
stellen voor de wedstrijd.
Wat kon Dickie de Hoog in die voetbalmatches
zijn jongens tot een laaiende geestdrift en vechtlust
brengen! De kleine, pittige Kees Lufting, rechts
half, voortdurend op een grassprietje kauwend;
als een zwarte terrier kon hij zijn tegenstander op
de huid zitten. Voor de lange blonde back Schroder
hadden de jeugdige aanhangers een heilig respect;
die kon knalhard trappen; er werd van hem ver
teld (of het waar was weet ik niet), dat hij eens
een bal zo hard en precies raakte, dat die over
de toren van de nabijgelegen misdjit heen in de
daarachter gelegen kampong terecht kwam!
Dan was er een Vardon (de bekende wagenver
huurder), de goochelende, lenige rechtsbuiten;
Keeper de Wolff, veel bravour, de bal bijna nooit
vangend, maar direct wegstompend; eens liet hij
de bal opzettelijk langs hem heen schieten, om de
midvoor van Thor een vuistslag op de borst te
verkopen, penalty!
Wat een gedrang was het daar op het Missigit-
veld als E.C.A. tegen THOR (twee gelijkwaardige
rivalen) moest spelen; wel tienduizend toeschouwers
zaten op het gras, want tribunes waren er nog niet.
En hard ging het dan toe! En werd door de
scheidsrechters toen niet zo nauw gekeken op hard
en ruw spel, en menigmaal kon je de botsingen
tussen 2 spelers duidelijk over het veld horen;
sommige spelers gebruikten daarom voor de vei
ligheid beenbeschermers!
Een andere geduchte tegenstander was R.A., een
club van recherche-ambtenaren, waarin ook uit
sluitend Indo's speelden; o.a. de roemruchte Klaas
Lecerff, die ook als „sawah-speler" een pracht-
nummertje kon weggeven!
Onze grote Boeng Dick de Hoog voerde in die
tijd zijn E.C.A. dikwijls ter overwinning; hij gaf
als energieke, kundige en geliefde voetbal-captain
toen reeds het bewijs van zijn grote leidersgaven.
EVEDé.
Voor dit artikeltje zijn we zeer dankbaar. Op de
eerste plaats omdat MET TROTS gesproken
wordt over Krembangan. Ik heb er zelf ook ge
woond (in 1930) en er ook mijn kloppartijtjes ge
had. Maar ik heb in de „fatsoenlijke" wereld niet
minder slechte mensen gekend (al hadden die vaak
een keurig spraakje en keurige maniertjes). Jon-
hij het besluit genomen om in te breken, de gevol
gen scheen hij onderschat te hebben. Weemoedig
vertelde hij, dat zijn vrouw en baby van één dag
overleden waren tijdens zijn gevangenschap. Hem
bleef dus het zoontje van 5J^ jaar slechts over.
Met tranen in de ogen bood hij ons dit joch aan,
zeggende: „Mevrouw en Mijnheer, neem dit offer
van me aan en neem mij weer als postbode". Hij
voldeed tot het laatste toe weer voor 100%. Het
jongetje was heel veel bij ons, speelde met onze
kinderen tot wij het land verlieten. Hij vergat ons
niet, want zolang wij in Besoeki woonden, waren
ze met Nieuwjaar present met fruit, enz. Natuurlijk
ging de hele toedracht van mond tot mond. De
Toean Besar werd Goesti-Allah genoemd, waarbij
ik de naam kreeg van Mboek Poetih n 1. Witte
Moeder.
gens van Krembangan hadden alleen maar gauwer
hun vuisten klaar en wat is er verkeerd aan een
paar stevige knuisten? Er is veel meer leed gedaan
op de wereld met een kwetsende tong dan met een
harde vuist. Ook zijn er uit Krembangan (evenals
uit Kemajoran) grote intellectuelen, vakmensen en
kunstenaars voortgekomen.
De TONG-TONG is voor jongens van Krem
bangan en Kemajoran ook altijd een oproep voor
„aksie" geweest. Als de tong-tong geslagen werd
voor rampok of moord, bleven nette mensen meest
al angstig thuis zitten met gesloten deuren. Maar
wie renden er de straat op met buks, knuppel of
zo maar de blote vuist? De jongens van Krem
bangan en Kemajoran! Met de herinnering aan die
tijd: TONG-TONG vergeet deze jongens niet en
verloochent ze niet. En als ze wérkelijk niets an
ders dan „petjo" spreken, „laat maar, Peh, blijf
vriendjes!"
T. R.
NIEUW PETJO
Nu er zoveel Indische kindertjes in Holland ge
boren worden en opgroeien, ontstaat er een „nieuw
petjo". Ik heb bruine kindertjes Mokums horen
praten, Amsterdams, Zaans, Brabants en Limburgs.
Dit vindt niemand erg. Integendeel, men vindt het
„enig"! Toch betekent dit; ook doodgewoon „taal
eigen" overnemen van zijn omgeving (sociologisch
een middel tot zelfbehoud!). Is het taaleigen van
de Javaan, Soendanees, Madoerees dan minder
waardig? M.a.w. zijn dit minderwaardige mensen?
Waren onze „voormoeders" dus lagere wezens?
En is men als Hollandse boer dus van hogere
menselijke kwaliteit dan een Indonesische tani? Of
moet het petjo worden „afgeschaft" omdat dit
dialect „archaïsch" wordt? Maar TONG-TONG
schrijft over het verleden en als zodanig: is het dus
gerechtvaardigd. Ook bepaalt elk stukje de plaats
van het petjo zéér zorgvuldig en mevr. X hoeft
niet genegeerd te roepen: „Maar zo spreek IK
niet!" als ze uit een ander milieu komt. Net zo
min als een deftig Hagenaar gekwetst hoeft te
gillen: „Maar zo spreek IK n.'et!" als hij een Spa
rendammer hoort praten. O o, wat kunnen Indi
sche mensen (die zo grof mopperen op Hollandse
bekrompenheid!) toch zelf bekrompen zijn! En zo-
al.'t er veel Hollanders zijn, die er TROTS op zijn
dialecten te spreken NAAST het standaard Ne
derlands, zo zijn er gelukkig ook nog genoeg Indi
sche Nederlanders (veelal in de beste kringen), die
er TROTS op zijn menig Indische dialectje direct
te herkennen en zelfs te kunnen spreken. De in
stelling van dit soort Nederlanders bepaalt de ge
dragswijze van TONG-TONG.