DE DOEKOEN
RIJST
Op een dag was mijn gouden horloge met ketting
van de wastafel verdwenen. Wat doet men m zon
geval na ondervraging van de bedienden die soeng-
goe mati van niets weten?
Ik wendde mij in arren moede tot de heilige He -
mandad, in casu de Patih-wedono. Dadelijk kwam
er te mijnen huize een mantri-politie om de zaaK
te onderzoeken. Na mijn verslag ondervroeg ook
hij de bedienden, eveneens zonder enig resultaat.
Na een viertallig spreekkoor van „soenggoe ma 1
en „Koela boten semerap" (Hoog-Javaans: ik weet
het niet) nam de mantri-politie mijn huisjongen
mee naar 't „kantor". Even later werd ik door de
Patih-wedono opgebeld, dat mijn huisjongen bij de
politie in een zeer slechte reuk stond. Hij had al
een paar perkara's achter de rug en werd door
spreker als de vermoedelijke dader van de diefstal
beschouwd. Hoe ik een djongos met zo'n ongun
stig uiterlijk in dienst had kunnen nemen! Wel, we
waren als baroes net in Indië aangekomen en ver
keerden nog in het stadium dat we inlandse ge
zichten niet uit elkaar konden houden.
Dus die djongos werd de hele dag op het kantoor
vastgehouden, zonder dat ook de politie een stap
verder kwam in het vinden van ketrangan (bewij
zen) en 's avonds omtrent etenstijd had men hem
weer los moeten laten en bediende hij ons als ge
woonlijk aan tafel. Een week ging er voorbij, zon
der dat de politie, ondanks het controleren van
pandhuizen in de omtrek, ook maar iets ont
dekte. T
Toen kreeg ik het luminieuze idee, er een Ja
vaanse doekoen in te mengen. De schijver van de
Reqentschapsbank, die mij twee keer per week
Javaanse les gaf, wist er wel een. Hij zou er de
voloende middag mee aankomen.
Aldus geschiedde. Hij meldde zich op de afge
sproken tijd, vergezeld van een oud mannetje met
diepgegroefd gelaat, dat zeer trots bleek te zijn op
zijn grijze baardje, bestaande uit een vijftal lange,
uit een wrat op zijn kin ontspruitende haren (In
donesiërs hebben praktisch geen baardgroei) en
dit onder het spreken plechtig door zijn vingers
liet glijden (althans wanneer hij met mijn klerk
sprak). Hij maakte een beleefde „sembah en
vroeg permissie op de vóórgalerij plaats te nemen.
Nadat hij gezeten was en hem op verzoek een
brandende angelo was gegeven, strooide hij hierop
welriekende kruiden en na de damp opgesnoven
te hebben, veel onverstaanbare woorden in een
soort trance gepreveld te hebben, kwam hij weer
tot zichzelf en verzekerde me plechtig, dat het
horloge gestolen was. Ik had moeite om mezelf
ernstig te houden bij deze als de hoogste wijsheid
verkondigde mededeling, die vergezeld ging van
,een blik van „wat zeg je me daar wel van.
Maar gelukkig was de man niet uitgesproken Lr
volgde nog een mededeling, n.l. dat het horloge
nog niet ten gelde was gemaakt, maar zich nog in
handen van de dief bevond. Dat had hij duidelijk m
de dampen boven het vuur gezien!
En de\ dader was in huis! (Nou worden we warm,
dacht ik.)
Maar zo gauw waren we er nog niet. De seance
had mij een blanke ringgit gekost, en als de toe-
wan besar nu nóg zon blanke ringgit er voor over
had, dan zou de doekoen de volgende dag weer
terugkomen om de dader aan te wijzen. Want
daar-voor had hij de tussenkomst nodig van een
onmondig kind, d.w.z. een kind zó jong, dat het
nog geen benul had van diefstal of anderszins. Om
nu vooral uit te doen komen, hoe knap en won
derlijk begaafd hij wel was, mocht de toewan besar
-zélf zo'n kind aanwijzen!
Voor dat kind verzocht ik mijn magang te wi len
zorgen en de volgende dag kwam hij met de kakeh
terug en zijn driejarig broertje, een allerleukst
bruin jochie, met een gezellig rijstbuikje en, op
een enkel lokje op het voorhoofd na (om een hou
vast aan Toewan Allah te geven, wanneer het
zijn tijd was), kaalgeschoren hoofdje.
Weer het toneel van de vorige dag: angelo-wie-
rook-prevelen-trance, nu in het bijzijn van de be-
diendenschaar, die met angstige gezichten (a en
je dan onschuldig, je kunt nooit weten, wat opge
roepen geesten kunnen uitspoken) de wonderlijke
verrichtingen volgden.
De doekoen vroeg nu om een schoteltje, en na dit
ontvangen te hebben, deed hij een greep in zijn
buikband en gooide daarop iets m het houtskool
vuur Dit begon subiet te sputteren, hevig te
walmen en afschuwelijk te stinken, Wie weet wat
de man er in gegooid had!
Het schoteltje hield hij vervolgens in die walm,
waardoor het spoedig met een roetzwarte vettige
laag bedekt was. De doekoen riep nu het knaapje
tot zich, nam voorzichtig zijn handje vast en
wreef de rechterduim onderlangs het schoteltje,
waardoor de nagel met de zwarte substantie be
dekt werd.
„Kijk nu naar je duim!" zei de doekoen „wiens
gezicht zie je daar?" Het kind begreep echter zijn
bedoeling niet en pas nadat zijn broer zich over
hem heengebogen had en hem een en ander nog
eens duidelijk uitgelegd had, bekeek het kind zijn
duim. En wonderlijk hij scheen er iets aan te
zien, want een vleug van opwellend begrip ging
over zijn gezichtje.
In ons blad staan wel ingezonden graoies
van ,,Olly". Denk nu niet dat Olly een
badoet is. Integendeel. In het volgenhe num
mer komt een serieus en knap artikel van
zijn hand over „Rijst" als in betekenis steeds
toenemend wereldvoedsel. Wij lezers van
TONG-TONG en eters van vele pikoels
rijst (nu nog steeds) mogen er ook best
meer van weten!
En misschien komt er ook nog eens een
artikel van één van onze kentang-assimi-
lanten over zijn nieuwe spijs!
STOTTERAARS
Gek, vroeger had je veel meer stotteraars dan nu.
Hoe zou dat komen? Ik zat eens in een klas met
drie stotteraars en toen we een nieuwe leraar kre-
qen, gebeurde het wonder. Eerst kreeg Tjoh een
beurt. Tjoh was een tjoet-tjoet-tjoet-stotteraar,
d.w.z. hij begon elke zin en halve zin met een aan
loopje dat ongeveer „tjoet-tjoet-tjoet klonk met
ingehouden ademstootjes. De nieuwe meneer kreeg
er gauw genoeg van en schakelde over op, Louis.
Dat was een ah-ah-ah-stotteraar, die veel! woorden
begon met a-a-a-a. Meneer kreeg argwaan en
zocht in zijn naamlijstje naar een volgend slacht
offer. Laat hem nu Hendrik een beurt geven! De
sterkste stotteraar! Hendrik hield ontzet zijn mond.
„Wie is dat?" vroeg meneer v. d. B. Hendrik
'stak zijn vinger op en meneer v. d. B. begaf zich
dreigend in Hendriks richting met de uitdaging:
„Nou, begin dan es! Hendrik stond ijlings uit zijn
bank op en retireerde: „N-n-n-niet m-m-meneer,
ik st-st-stotter o-o-k. O-o-o-op mijn w-w-w-woord.
De hele klas rolde uit de bank van het lachen en
gelukkig bleek meneer v. d. B. een leuke vent te
zijn, die hartelijk mee kon lachen.
„Tijang", mompelde het kind. Ja, het beeld van
een mens, zei de doekoen. „Zie je die mens hier
ook'" vroeg hij daarop. Het kind keek opnieuw
naar zijn duimpje, dat hij nog steeds als een reh-
quie plechtig omhoog hield. Daarop gleed zijn blik
beurtelings langs onze gezichten, eerst over die
van mijn vrouw en mij, toen over die van onze
bedienden.
Baboe en Kokki waren al gepasseerd. Nu was hij
aan de djongos toe. Diens gezicht vertrok geen
spier In Oosterse onbewogenheid staarde hij voor
zich uit. „Nu komt het", dacht ik. Maar neen, ook
hier gleed de kinderblik zonder teken van herken-
ning langs. Nu was hij aan de laatste van de rij
toe, onze kebón.
„Menika" (die is het), kraaide het kind triomfan
telijk. De ogen puilden de kebon uit het hoofd en
een vloed van onschuldbetuigingen kwam over zijn
We zullen wel verder zien, zei toen de doekoen.
De dag daarop zou hij nog eens terugkomen (weer
voor een ringgit!). Hij zou dan betoverd water
meebrengen, dat alle bedienden moesten drinken.
De dief zou hiervan ellendige gevolgen onder
vinden. Door setans zou hij belaagd worden, de
onschuldigen zouden er niets kwaads van onder
vinden.
Die avond lag ik op mijn krossi males op de
voorgalerij onder de suizende benzinelamp te ge
nieten van de leestrommel en het gezellige spel van
de tjitjaks aan het plafond en de muren, toen het
grint kraakte en kebóri fiaderbij kwam - volgens
de gewoonte destijds van de inlanders in de bin
nenlanden, al hurkend en sembah makend —- om
mij opnieuw te verzekeren, dat hij nooit mijn hor
loge had gezien en volmaakt onschuldig was,
soenggoe mati!
Nu, zei ik, gelukkig maar, dan behoef je. ook niets
van het drankje te vrezen, misschien purgeert het
zelfs wel! Troosteloos ging daarop kebon weei
naar de bijgebouwen.
De volgende ochtend bracht de huisjongen me op
't kantoor een briefje van mijn vrouw, berichtende,
dat ik ineens het horloge met ketting in een van
mijn sokken gestopt, op de wastafel had gevon-
den
De doekoen kon ik dus afbestellen. Ik liet hem
roepen en gaf hem in plaats van de gedorven
ringgit een briefje van f 10,—-.
Mij bleek toen, dat zowel het wegnemen als het
terugleggen van het horloge was geschied door
het open raam en wij herinnerden ons, dat kebon
die morgen van mijn vertrek vóór het slaapkamer
raam enige pisangs had geplant. Hij had mij dus
het horloge zien neerleggen en meteen de kans
gezien het weg te pakken.
Ik ontsloeg hem bij thuiskomst meteen. De dief
stal van het horloge kon ik, juridisch beschouwd,
niet als motief gebruiken. Maar die morgen had
mijn vrouw me verteld, dat kebon toch zó fijnge
voelig was. Hij kon n.l. geen bloed zien en vroeg
haar telkens een dubbeltje als hij van haar op
dracht kreeg een kip te slachten, om dit in de
kampong te laten doen. O zalige onwetendheid
van een totok-huisvrouw, om zoiets te geloven.
Welnu, het motief was er. Zo'n dure kebon, die
de kosten van een kip (toentertijd een kwartje) met
bijna de helft verhoogde, kon ik onmogelijk hand
haven zonder mijzelf te ruïneren. Of hij dat be
greep? „Noewoen inggih, ndoro" (Met uw ver
lof, jawel, heer). UMBGROVE.
Sembah hoofdse buiging met tegen elkaar ge
houden handen.
Anglo aarden komfoortje met houtskoolvuur.
Magang schrijver.
Setan duivel.
Kebon tuinman.
Perkara zaak.