8
IK EN BENTIET
Op een dah ik ontmoet Si Bentiet bij 't fuilnis-
hoop bij 't kapotte bruh bij Manggarai. Haat noh
pantjing. Alleen chengel-nja klein, kaja arko fan
flieher, wattemeer benang-nja Tjap Ranté, nommer
1006, wattemeer chaak-nja hewone spel bèngkok.
Melotot natierlijk mijn ohen.
Ik seh: „Als so, alleen djoeloeng-djoeloeng jij fang!"
(spotten)
Hij seh: „Itoe diejè!"
Ik seh: „Njang hroot-hroot jij wil niet!"
Hij seh: „Niet."
Ik seh: „Njang klein-klein fóór wat?"
Hij seh: „Foor kwamaroem."
Ik seh: „Foor wat?"
Hij seh: „Foor waramoeki."
Ik seh „So-euven jij seh anders."
Hij seh: „Ha-a. Muuleke woort dese. Laat maar
dese woort, alsmaar ding-nja hoet."
Ik seh: „Wat foor ding, dese ding. Lekker?"
Hij seh: „Masa, lekker. Als jij, denken freten door
maar-door jij."
Ik seh: „En dan wat!"
Hij seh: „Straks kijken! bij mijn chijs, dese wawari-
kie."
Ik seh: „Aseesee."
En dan door hij fang njang klein-klein, t'l, t'l, t'l.
En dan hij doet in selei-pot met watter. En soms
ister njang lollos van spel.
Ik seh: „Waarom niet met chaak?"
Hij seh: „Als met chaak, kepot bek-nja. Moet le-
fendih en niet doot, dese fis. Als met kwarimoewa
fis-nja hij moet mooi-mooi."
En dan hij fang fis één stuks njang te hroot foor
selei-pot. En dan hij seh: „Tjoba Lie, soeken blik
of pot of watmaar, njang ken drin dese fis." En
dan ik soek bij fuilnishoop en dan ik finden pot
njang foor stilletjes, maar botjor hat-nja ister twee
stuks. Laat maar. Ik haat tètèl met klei fan de
kali. En dan Si Bentiet hij kijk; hij seh: „Dese om
te sien, fies, sèh. Maar laatmaar, alsmaar ken. drin
deze fis." En dan haat door tètèl met de klei.
En dan ik seh tehen Si Bentiet: „Jij weet Adam
froeher, hij wor hemaak so!" Sehhen Si Bentiet:
„Masa ister pot in de paradijs!" Heloof je! Stom-
stiebel Si Bentiet. Ik schudden mijn kop, laatmaar.
En dan ik doet watter in de pot en dan Si Bentiet
doet fis-nja allemaal drin. En dan hij seh: „Al he-
noeh. Jo, naar chijs jo!"
En dan wij haat naar sijn chijs. Pot-nja wij doet
met pisangblad foor niet verlehen. Dese is drie uur.
Dus ouwelui Si Bentiet haat noh slapen. Nieuws-
gierih ikke. Dese gekke ding van Si Bentiet wat,
ja? En dan ik siet aquarium.
Ik seh: „Ja-illah! Soiets maar. Ik weet wel! Aqua
rium dese!"
Hij seh: „En dan, ik seh wat!" En dan hij schenk
watter-nja met fis in de aquarium. Djoeoeoer.
Ik seh: „Jij seh wakarmoea of koewawari of wat
maar!"
Hij seh: „En njang hoet hoe."
Ik seh: „Awaa quara aquawi
Hij seh „Laat maar dèh."
En dan ik ben boos en dan ik seh: „Jij si, maken
roewet mijn kop! Altijt stom!" En dan Si Bentiet
wor boos en hij lel mijn kop met pot. Taöööng! Tot
tètèlan flieh druit tehen de muur: pok pok! En
dan juist moeder-nja Si Bentiet hij kom druit en
dan sij blèèèr: „Ooo! Ooo! Fies-fies-fies fiese
peuk!" Wan sij dèng anoe, tierlijk. En dan sij pak
mattenklopper en dan niettelang ik smeer. En toen
al
Tjalie Robinson.
Antwoor foor Miss Achter an: „Als netjies-netjies
ik weet. Moet éérs Bentiet en dan pas ikke. Dus
Bentiet en lk. Fan froeher al mijn fader dóór hij
seh en meneer fan school en wie maar. Maar door-
maardoor ik ferheet. Tot nou. Dus laat maar „lk
en BentietDewelke is doende
w.g.
Onleesbaar
ROEPIAH
We praten nog vaak over roepiah. Wist u dat dit
woord (en ook „rupee in India) afkomstig is
uit Perzië? Het Perzische woord „roepyah" bete
kent oorspronkelijk „schoonheid", later „bewerkt
zilver en nog later „zilveren munt'
.En nog later werd het een papieren munt, die
je netjes in tweeën kon knippen. Vandaar het
woord „roegi-ah".
HA RAM
Op een zondag waren wij in Banjoebiroe (bij Pa-
soeroean) om te zwemmen. De jongens waren te
middernacht vertrokken en waren er om acht uur
's morgens. De meisjes kwamen later per dogcar.
Maar helaas waren anderen ons toch reeds voor.
Een tiental Arabieren spartelde in het blauwe nat
en maakte geen aanstalten' om op te breken. Reeds
waren de meisjes in driedubbele zwempakken ge
stoken. Hoe lang zouden we nog moeten wachten?
Tjoh ging aan de overkant bij de Arabieren:
verveeld een boterham eten. Aan de rand van de
bak. Hij at zó slordig dat er een stukje opsnit in
de bak viel. Even later braken de Arabieren plot
seling op. Waarom opeens zo vlug? Pas toen we
onze eerste duik genomen hadden zagen we, wat
de Arabieren veel eerder hadden gezien: een sneetje
ham!
OLLY.
OUDE NAAM-ASSIMILATIES
Het hoofd van de Afdelingsbank te Ponorogo heet
te destijds (pl.m. 1920) Toussaint. Deze naam,
door de bevolking uitgesproken „Toengsèn" werd
al gauw verbasterd tot „Teloengsèn" (drie cent).
Te Salatiga was de naam Hamar de la Bretho-
nière zeer bekend. Brieven, waarop slechts naam
en plaatsnaam, dus geen nader adres vermeld wa
ren, werden steeds keurig netjes door de post be
zorgd.
Het gebeurde echter dat er een nieuwe postbode
deze naam niet kende, en aan de chef vroeg: „waar
moet deze brief bezorgd worden?" De chef las
hardop: „Hamar de la Brethonière" en vroeg toen
verbaasd: „Weet je dat niet eens? Die woont
Hij schreef de straatnaam op het adres, zonder
vermelding van het huisnummer.
Toen de postbode, in die straat aangekomen merk
te, dat er geen huisnummer op het adres was gezet,
schoot een dame aan en vroeg: „Njonnja, di mana
roemah-nja toean Amar-di-labrak-monjet?" (Amar
die pakslaag van aap kreeg.)
EM1L1E INT VELD
MET EEN KWARTJE DE WERELD ROND!
Als dat zo goed blijft lopen met TONG-TONG,
dan gaan we binnenkort met ons kwartje voor
TONG-TONG werkelijk de wereld rond, want
abonné's winnen wij overal, in elk werelddeel.
En als ze straks ook nog gaan schrijven, dan we
ten we hoe Indische Nederlanders overal in den
vreemde niet alleen het hoofd boven water hou
den, maar zelfs snel carrière maken! Lezers met
familie elders op de wereld, por ze eens extra aan
voor een lidmaatschap en copy. „Rimboe Jim"
gaat nooit verloren!
BRAM BLAAST RAT.
Omstreeks de eeuwwisseling kon men op een gou
vernementskantoor geplaatst worden, als men maar
het Klein Ambtenaars Examen had afgelegd. Veel
oudere jongens, die op verafgelegen plaatsen woon
den en nooit school hadden gegaan, studeerden
ijverig voor dat examen, dat ongeveer gelijk stond
met dat van eind Lagere School. Nochtans waren
vele examinandi in het trotse bezit van een for
midabele Kaiser Wilhelmknevel. Eén ervan was
Bram L„ die de bijnaam droeg „Toekang Soempit",
omdat hij een blekok met zijn soempiet in de vlucht
kon neerhalen. Die jongelui met blaasroer en buks
lieten zich niet zo gauw uit het veld slaan en
toen Bram gevraagd werd, wat het verschil was
tussen rad en rat, antwoordde hij vaardig: „Mak
kelek die nir. Als de rad met d njang zo nir (maakt
met de hand een draaiende beweging). Als rat
met t nir, njang zo (laat z'n vingers over de tafel
kruipenEn het strekt tot eer aan de examinato
ren van die tijd: Bram slaagde.
BOONG INDRI.
OMAATJE.
Sprekend van zichzelf: Sweet seventy en nog niet
gekist." Is het geen juweel van een Omaatje?
Ven zegt wel eens: „Leven als een God in Frank
rijk maar als je zo dit plaatje bekijkt dan was
er tóch nog wel iets beters op de wereld: „Leven
als een ambtenaar in Indië!" Nou moet de Hol
lander vooral niet denken dat het een leventje was
van niets doen, want mijnheer de bestuursambte
naar rechts op het plaatje kan net van een inspec
tie terug zijn. En dat was soms in een bestuurs
gebied dat stak Holland s grootste provincie met
gemak in z n zak! En geen dienstreis met auto's
elektrische treinen, maar met prauwen, te paard,
in tandoe's en te voet! Maar telkens kom je toch
weer thuis. En thuis is niet een dichtgemetseld
hok, maar een stukje van de vrije open wereld.
Kan je in de tuin zitten in een krossie males, in
tjelana sarong en kebaja. Met de „trommol" naast
je om rustig te bekijken hoe het er in Europa
uitzag pakweg drie maanden geleden.
Kaka Djakoep is natuurlijk present en de boeroeng
taoen Fritsje (de neushoornvogel). Niemand en
niets zit er in een kooi daar! Te gast is Moeder
van Aart (achtergrond), een merkwaardige, inte
ressante dame in het Ambon van omstreeks de
eeuwwisseling: eigenares van een hotel, verzame
laarster van antiek, een enorm tippelaarster (die
ook alle pittoresque plekjes om te zwemmen wist
en er gebruik van maakte!), eigenares van de
kebon „Katé-katé Al liep ze altijd in sarong en
kebaja, het was een vrouw van grote gaven van
hart en geest. Haar tot vriendin te mogen rekenen,
was een voorrecht.
Voor het comfort bij dit gezellig buiten zitten
zorgden baboe Marianne (2e v. links) en de „anak
piara Domingos Mairuhu (achter, rechts), ter
wijl voor het gehele arrangement van huiselijke
tevredenheid zorgde de dame links, de echtgenote
van bestuursambtenaar rechts. Wie dat was? G.
L. Tichelman, nog steeds één van onze ijverigste
lezers en medewerkers, die nu de geest van Indië
(TONG-TONG) groot helpt maken zoals hij des
tijds Indië zelf groot hielp maken.