f
RAMELI I INDIA
Het gouvernement van Ned. Indië had mij opge
dragen, in Brits-Indië te zoeken naar veerassen,
die voor verbetering van ons vee geschikt zouden
zijn. Ook moesten exemplaren van dat ras worden
aangekocht, om dadelijk in ons Indië de kruising
in praktijk te brengen. Een mooie opdracht met
een blanco-reisbrief door heel Brits-Indië.
Het reizen was een genot, maar om in de bin
nenlanden de veemarkten te bezoeken, daar fok-
vee aan te kopen te zorgen, dat het vandaar naar
de havenplaats gebracht en verder naar ons Indië
verscheept werd, dat was geen sinecure.
Ik had voor hulp van Java meegenomen Mas Ra-
meli, een Buitenzorger, die meer gereisd had en
heel wat had gezien en meegemaakt ook buiten
Java.
Rameli was in alles mijn hulp, mijn rechterhand.
Hij zorgde voor mijn kleren, voor mijn natje en
droogje, voor de barang, paste op de geldkist,
kortom, alles wat ik zelf niet kon doen, deed Ra
meli. Wij hadden wel eens ruzie samen, maar dat
duurde nooit lang. Eén van de zaken, die steeds
moeite gaf, was b.v. de was. Dat begon al in, Sin
gapore. Als de „dobi" 1) de kleren niet goed ge
noeg gewassen of gestreken had, kreeg hij van
Rameli een geweldig standje en als dat niet direct
hielp, een draai om zijn zwarte oren. Dat was
op zichzelf niet zo erg, maar zo n man gaat er
direct een police-man" bij halen; gezamenlijk ko
men ze dan bij de toewan met de aanklacht. „Uw
bediende heeft deze man geslagen". Met een halve
dollar voor elk is 't zaakje weer in orde, maar
op die manier werd de was wel wat duur. Rameli
was op dit gebied onverbeterlijk. Als ik weer zo n
stel aan zag komen en ik vroeg hem: „Heb je weer
geslagen, Rameli?", dan kreeg ik vast ten ant
woord: „Tida toewan, bitjara kras sedikit"2), 't
wordt ook wel lastig als je de taal niet spreekt.
Een moeillijkheid gaf het ook, als in de binnen
landen Rameli voor mij een kip moest slachten,
om bij de rijst wat vlees te hebben, De lever, waar
ook ik wel op gesteld ben, ontbrak danl altijd. Op
merkingen gaven ook weinig, want Rameli ant
woordde met een stalen gezicht: „Saja djoega
heran toewan, tapi ajam disini tida, ada dia poenja
hati"3). Als ik dan maar liet merken, dat ik hem
door had en de zaak luchtig opnam, kwam het
wel in orde en werd later de „hati eerlijk ge
deeld.
Maar hierover wilde ik eigenlijk niet praten,
't Was dan na een verblijf van een kleine maand
in de binnenlanden, dat we Madras binnenreden,
op weg naar het Hötel d'Angelis. Rameli naast
de koetsier op de bok, ik meti de barang binnen in
ion soort „Kereta plankie", zoals ze die in Sin
gapore ook wel hebben. Ineens werd er gestopt,
Ramtli valt meer van de bok dan hij springt, rukt
het portiertje open en met een verrukt gezicht doet
hij niets dan roepen: „Toewan! Bandera blanda!
bandéra blanda!"4) En ja, hoor, boven één van
de grote gebouwen woei de bekende driekleur.
Wat voor een gevoel je dan krijgt, als je maan
den in de vreemde vertoeft en ineens de bekende
vlag ziet, zal ik niet trachten te beschrijven. Een
brok in de keel is er niets bij.
Wij veranderden van koers, reden op de vlag toe
en daar vernam ik aan het Hollandse Consulaat,
hetwelk bij een Engels handelshuis was onderge
bracht, dat ons een prinsesje geboren was. De
vreugde was groot, bij Rameli niet minder dan bij
mij en mijn uitnodiging, om 's avonds op de ka
mer in 't hotel dit heugelijk feit te gedenken, werd
door hem maar al te graag aangenomen.
Precies om 7 uur klopte Rameli; z'n zwarte jasje
had hij voor deze gelegenheid aangetrokken en
zei, met een gezicht, alsof we elkaar in geen jaren
gezien hadden: „Tabeh toewan!"
Hij had de hoteljongen maar vast meegenomen, be
greep wel, dat er iets besteld moest worden. Na
een kleine correctie van mijn kant (Rameli sprak
het „anggoer poef" een beetje op z'n Maleis uit)
kwam de boy al gauw binnen met een fles „panje"
en twee glazen. Toen deze gevuld en de boy ver
dwenen was, stond Rameli opSaja mentah
bitjara sedikit, toewan"5). Toen kwam er een
speech op „Sri Baginda Radja Blanda" 6) op het
prinsesje en op Holland, zo warm en zo gemeend
een volksraadslid, een zelfs van de nationale
fractie, zou hem dat niet verbeterd hebben.
Wij bleven een uurtje bij elkaar en Rameli mocht,
cmdat het zo warm was, zijn zwarte jasje uit
trekken. Hij was meest aan het woord, maar het
onderwerp, waar het om ging, ons koningshuis
en Holland, liet hij niet los. Of het lange verblijf
in de binnenlanden van Voor-Indië het deed, of
misschien de „panje" er een beetje schuld aan
had, zal ik in het midden laten, maar prettig deed
het aan te horen, dat de eenvoudige lieden in de
dessa een gevoel van saamhorigheid met Neder
land en met ons Nederlanders niet vreemd is.
BITJARA KEBON.
Eén mijner employés, die ik inviteerde om bij mij
te komen rijsttafelen in gezelschap van zijn vrouw,
schreef mij af in de volgende bewoordingen:
„Geaagte Heer! Vandaag ik ken niet komen. Wil
U mij verschonen en mijn vrouw ook?"
(Ik zou het wel gewild hebben, maar kreeg geen
kans).
Dezelfde man, die wel eens van de jacht een
kidangboutje Voor me meebracht, schreef een an
dere keer:
Mijnheer, spijt hierbij te berichten, ik ken U van
daag niet meenemen, patronen hij op".
Maar hij zei ook van de tuinen, die niet op tijd
„gedjombrèt" waren: „Als over die tuinen, hij
vuil", wat eigenlijk een letterlijke vertaling is van
„Kaloh perkara itoe kebon, dia kotor".
(Ingez. door SI ANOE, die ook een
verhaalt van „Kijai" beloofd heeft).
De fles was leeg, toen Rameli wegging. Misschien
moet ik zeggen: „Rameli ging pas, toen de fles
leeg, de panje op was". Ik keek hem nog even
na, om te zien of hij de goede weg insloeg. Zijn
ietwat verhit gezicht, van 't praten natuurlijk,
ontlokten een paar Engelsen, die voor een nabu
rige kamer zaten, de opmerking: „Look here, a
drunken Yap."
Rameli keerde zich om, zei niets, maar op zijn ge
zicht stond te lezen: „Boekan Yap, saja Neder
lands onderdaan!" 7)
„Lain dahoeloe, lain sekarang." 8)
DR. B. VRIJBURG.
Wasman.
Neen mijnheer, alleen wat hard gepraat.
Het verwondert mij ook meneer, de kippen
hier hebben geen hart (de Indonesiër noemt de
lever de zetel der gevoelens).
Mijnheer! de Nederlandse vlag!
ik wens een woordje te spreken, mijnheer.
Hare Majesteit, Koningin der Nederlanden!
Ik ben geen Japanner.
Letterlijk: het was toen anders dan nu. Alge
meen: andere tijden, andere zeden.
NOU LEER JE DIE TAAL AL...
Er zou een fuifje gegeven worden op de Meijerij,
z.g. Lemper en Loempia. De ingrediënten zouden
door de Pensionhouder worden verstrekt. Alles
was voor elkaar behalve de ketan. Op mijn vraag
aan de persoon die hiervoor zou zorgen kreeg
ik als antwoord: „Hoe kan dat nou, ik heb het
zelf gehaald, liefst van die grote. „Wat bleek? De
brave man had „kentang" meegenomen i.p.v. ketan.
Wij hebben hem toen aan het verstand gebracht
wat het moest zijn. En hij wist toch al zo goed
dat aardappels kentang heten Je ziet Tjalie
dat je zelfs hier wat van deze gevallen kan mee
maken.
DUIVENJACHT (DEROEK-TREK)
OP KAPOEK.
Het was in de maand juli, na de opening van het
jachtseizoen op wilde duiven, dat wij 's morgens
om 4 uur reeds op de fiets van huis vertrokken
met het doel op Kapoek (een kuststreek tussen
de benedenstad Batavia en Tangerang) op dui-
venjacht te gaan.
Op Kapoek n.l. stegen de deroeks (wilde duiven)
bij de eerste zonnestralen reeds uit de bossen om
hoog om elders op de weilanden (sawa's) hun
voedsel te zoeken. Wij moesten de duiven dus
steeds in hun vlucht schieten. Als ik hierbij nog
vertel dat deze duiven ontzettend vlug kunnen
vliegen en verbazend schuw zijn, dan is het begrij
pelijk, dat slechts ervaren en goede schutters aan
zo'n jacht plegen deel te nemen.
Onze club bestond die ochtend dan ook uit de beste
schutters, o.a. de gebroeders Warnars en Kooij-
mans. Wel bekend in de Bataviase jagerskring.
Onderweg, in de beneden-stad stonden als ge
woonlijk aan de kant van de weg onder de bomen,
enige verkopers van koppi toebroek, oebi goreng,
koewee pantjong en meer dergelijke versnaperin
gen. Bij hen moesten wij dan altijd halt houden om
van de lekkere dampende koffie en koekjes te ge
nieten.
Na voor het inwendige te hebben gezorgd, fietsten
wij toen verder en kwamen nog vóór zonsopgang
ter plaatse. Wij posteerden daarop een open vlakte
in een inham van het grote bos en wachtten de
komst van de duiven af.
Korte tijd daarna verschenen reeds de eerste dui
ven in de lucht en werden een paar prompt neer
gehaald. Allengs kwamen er meer duiven over ons
heen vliegen, zodat het bombardement steeds in
hevigheid toenam.
Plotseling hoorden wij achter ons in het bos een
gekef van honden en het geschreeuw van inlandse
drijvers. Wij begrepen onmiddellijk, dat er in onze
nabijheid enige jagers bezig waren wilde varkens
(tjèlèngs) uit het bos te drijven. Instinktmatig
verwisselden wij toen de hagelpatronen uit onze
geweren met loper- en kogelpatronen. Nauwelijks
waren wij daarmee gereed of daar rende een tjè-
lèng uit het bos over de open vlakte, waar wij
stonden en die werd door één van ons neergelegd
Een van de achtervolgende jachthonden, die toen
te voorschijn kwam, werd weggejaagd. Door twee
van onze jongens werd de tjèlèng ogenblikkelijk
weggehaald en in een droge sloot in de buurt weg
geborgen. Zo actief in het wegdragen van een
neergeschoten varken, heb ik onze jongens nooit
gezien.
Enige tijd daarna, toen wij weder bezig waren op
de voorbij vliegende duiven te schieten, verscheen
één van de varkensjagers op ons terrein en vroeg
of wij een door zijn drijvers uitgedreven varken
hebben gezien, waarop wij uiteraard ontkennend
antwoordden. De jager vertrouwde ons blijkbaar
maar half en keek het terrein argwanend rond,
maar zag niets en moest tenslotte toch afdruipen.
Toen de jacht tegen 11 uur afgelopen was, ver
deelden wij de tjèlèng en ieder van ons kreeg zijn
aandeel zelf te dragen. Op die bijzondere dag
kwamen wij dus thuis niet alleen met enige tien
tallen duiven, maar ook met een flink stuk wild
varken. K.