„THE EXPLORING MIND" JAZZ ADOE DJAGO i Wij lazen in De Posthoorn: TER OPSPORING De heer Vos, Van Vollenhovenlaan 93, Rijswijk, is in het bezit gekomen van een zilveren rijksdaalder, die aan de ene zijde nog de beeltenis van H.M. Koningin Wil- helmina draagt en de andere zijde eerst ge heel vlak is geschuurd, waarna de volgen de gegevens zijn ingekrast: in het midden de symbolen van geloof, hoop en liefde, n.l. een kruis, een anker en een hart, met daaronder de woorden: Herinner vader, moeder, Rob, In een cirkel daaromheen is op primitieve wijze gegraveerd: 2 maart 1942; buitenzorg, Soekaboemi, Tjimahi, Ba tavia, Singapore, Kinsaton, Bangpong Hin- dato, Bimtin, Bancan, Pelangkasi Nongpla- dukelt, Nompaton, Bangkok, Upon. 25 ug 1945 V. Aangezien vermoed wordt, dat deze munt afkomstig is van een gevangen gehouden Nederlander uit het voormalige Ned.-Indië verzoekt de heer Vos aanwijzingen welke zouden kunnen leiden tot teruggave van de munt aan de rechthebbende of zijn familie. Daar ben ik als kleine jongen al in opgegroeid. Ik zal nooit vergeten, hoe ik voor het eerst kennis maakte met zo'n Jazz-band. Ik woonde toen in Magelang, was een jaar of negen (dus even terug gaan naar het jaar 1923!), dat ik een paar huizen verder muziek hoorde. Het viel me op, dat het geen fanfare was. Het rythme was anders, het klonk ook anders. En het deuntje, dat ze speelde was ,,I scream, you scream, we all scream for ice cream", maar dat wist ik toen nog niet. Van die tijd af is het mij bijgebleven. Elke keer als er dan door die jongelui „getraind" werd, was ik erbij en dikwijls kwam de baboe dan om me weer naar huis te slepen. Ik was er echt niet weg te slaan. De stijl, die ze speelden was „New-Orleans' kwam ik natuurlijk pas veel later achterEn nu zit ik sinds april dit jaar in Negeri kou, nadat ik in Indonesië in verschillende bands gezeten heb sinds 1937, allerlei stijlen doorworsteld heb, vanaf „new-orleans" tot en met cool en bebop, en ik beland in een amateurSbandje uit Enchede met allemaal Hollandse jongens erin en ik speel weer „dixie-land", ongeveer een pendant van „new- orleans". Dat kan je zo hebben! SI PELIP. Dat is: „De onderzoekende geest'. De gerepatrieerde Nederlander zal dat gedeelte van zijn geest wel eens ter dege gaan ontwikkelen, nu wij weer opgenomen zijn in de Europese cul tuur. Men wil graag doen geloven dat de Europese be schaving zijn wereldmacht te danken heeft aan wapengeweld alleen. Maar dat is niet waar. An dere volken zijn met ontzag vervuld en hebben zich daardoor gemakkelijk laten overwinnen door de resultaten van het Europese onderzoekings- genie. Geen enkele andere beschaving heeft zó grondig de natuur onderzocht, de aard, het wezen en de wetten van de stof, de historie, de economie, de kunst. Op elk wetenschappelijk gebied zijn soms eeuwenlange diepgaande onderzoekingen verricht. De resultaten zijn vastgelegd in objectieve beschou wingen, die georganiseerd zijn in regels en wetten. En deze hebben op hun beurt nieuwe arbeid en macht mogelijk gemaakt. Veel van dit enorme onderzoekingswerk over eeu wen is gedaan door amateurs, die naast hun dage lijkse arbeid een intensieve studie aanpakten. Ik kwam laatst midden in de nacht bij een taxi-stand plaats en stond al enige minuten naast de taxi vóór de chauffeur me opmerkte. Hij sliep niet. Hij was verdiept in een boek. En toen ik op het titel blad keek, zag ik staan: „De kracht van het po sitieve denken'. Ik ken een bankbediende, een voudige jongen, die moeilijk voortploetert in een niet bepaald royaal betaalde baan, maar hij is gelukkig met een zelf ter hand genomen studie: cultuur-historie. In de TONG-TONG-gelederen zijn ettelijke lezers, die naast hun beroep een vrije, maar diepgaande studie beoefenen, „zo maar zonder er betaling voor te eisen of zo. Artikelen als „Rijst en „De Integratie in het Ned. Bedrijf" getuigen daarvan. Ook de opstellen van Opa Samson. Er is iets merkwaardigs met deze typische naam van deze typische mestizo-figuur. Wist u dat in Suriname óók een Samson bezig is met ernstig historisch on derzoek van het verre verleden van een stuk „Nederland Overzee" Op 16 september hield deze onderzoeker voor de radio een causerie over „De Joodse bevolkingsgroep in Suriname", een knap stuk werk. Waarom hebben wij, Indische Nederlanders, dat niet gedaan? Omdat wij in ons in het oude Indië bezig hielden met andere exploratie al werkende onderzochten wij land en volk voor het vestigen van een nieuw bestaan. Als zodanig zijn onze pioniers ook typi sche explorers geweest. Zij hebben eigenlijk Indo nesië voor de Indonesiër ontdekt als een land met onbeperkte mogelijkheden. Maar nu is deze pionier, deze explorer, in Neder land. Nu geen onderzoek meer van land en volk, want dat is door de Nederlander zelf al eeuwen lang grondig en uitgebreid gedaan. Wij kunnen echter nog steeds onze historie onderzoeken, onze kunst, onze hele erfenis aan geestelijke waarden, die wij uit Indië hebben meegenomen. Op dit ter rein is door de Nederlander practisch niets ge daan. Dat kunnen wij dus zelf doen. Maar dan moet er ook een eind komen aan het gezeur over moeilijke tijden, rehabilitatie of rappel, maar naast het dagelijkse sleurwerk een studie ter hand ge nomen worden, die ons plezier geeft. Ontwikkel die „exploring mind". Assimileer, inte greer in gunstige, opbouwende zin. Nog steeds kan er door onze bijzondere groep iets groots verricht TJALIE ROBINSON ZELF BOEKEN MAKEN. We kregen dezer dagen een boek terinzage. Een reisverhaal. Schrijfster Maria Louise Ohl. Illustratrice: idem. Typografische verzorging: idem. Druk en uitgave: idem. Oplage: 1 exemplaar, in eigen boekenkast. Goed werk. Vastleggen en gestalte geven aan je leven. Meedelen aan anderen. Is er geen geld en interesse voor grote oplagen, DOE HET TOCH MAAR ZELF. In elk geval heeft de vriendenkring daar plezier van. En veel later krijgt zo n reis dagboek plotseling historische waarde en dan klein zoon of kleindochter het laten uitgeven of in een archief laten opnemen. Van die ene reis van één persoon hebben later veel mensen plezier of profijt. Over assimilatie gesproken, deze dame weet wat assimilatie is: op zijn Europees is dat. oo voor anderen leven. En niet met die onhebbelijke vraag: wat krijg ik ervoor? Wij moeten niet altijd denken wat krijg ik, maar veel meer: wat gééf ik. Bandoeng, 1903. Moe van het trainen, rustten we aan de rand van de aloon2 wat uit, 5 leden van het 2e elftal van de kortgeleden opgerichte voetbalvereniging S.I.D.O.L.I.G. Morgen zondag geen wedstrijd en geen training. We spraken dus af de zondag op een andere prettige wijze door te brengen. Soenadi, de rechts-half stelde voor, dat ieder van ons een kwartje stortte, voor welk bedrag we zeil salak konden plukken. Soenadi wist de weg naar deze suiaktuin. De volgende dag omstreks 7 u. v.m. verzamelde zich het 5-tal op de aloon2 en vandaar naar Te» gallega, (het raceterrein) waarachter de salak ge kweekt werd. Soenadi nam een kortere weg, dwars door een kampong. Een goot met stinkend, b'j*13 stilstaand water, verdeelde de kampong in 2 helf ten. Bijna op het eind van de kampong stuitten we op een groep van pl.m. 30 man. Ze hurkten of stonden in een cirkel rondom 2 vechtende hanen. Nieuwsgierig en van geen kwaad bewust voegden wij ons bij de groep belangstellenden. Terwijl aller aandacht gevestigd was op de bijkans uitgeputte vechtende djago s, klonk plots een waar schuwing: Poelisie! De omstanders stoven in alle richtingen uiteen, natuurlijk ook het edele 5-tal. En waar kwamen wij terecht? In een, U weet wel, bekende vierkante ruimte op 4 bamboestijltjes in de moddergoot, afge sloten met stukjes gedèk, klapperbladeren of lapjes coed. Geen gebrek aan kijkgaten en de wind speelt er lustig doorheen. In een van die „boxen wacht ten wij met angstig kloppend hart de dingen, die kor.ien zouden af. Edoch er kwam niets, ook geen po.itie-geweldige. Een voor een kropen wij, wan trouwend rondkijkend, uit onze chambre separe. Een van de bezitters van de vechthanen, paste een truc toe, om op deze geslepen wijze, geholpen door enkele handlangers en de houder der gestorte qelden van de wedders, zich in het bezit van de pot te stellen. De leden van het complot behoorden natuurlijk tot een veraf gelegen kampong. Voor de tegenstanders onbekenden. E.e.a. hoorden we eerst op onze terugweg van de salaktuin, waar we onder toezicht van de eigenaar zelf salak mochten kiezen en plukken. Met oevulde zakken keerden wij huiswaarts. Maar nooit meer naar een adoe-djagovoorstelling, de schrik zat er in! NAP. SLEIP DOER! SLEIP DOER! 1. Toen ik omstreeks 1919 als tuingeemployeerdc in de suiker op een buitenafdeling geplaatst werd, was mijn zoontje ongeveer 6 jaar oud en had er qeen andere speelmakkertjes dan de kinderen van de soepur, djongos en kokkie. Op een ochtend, dat ik vroeger dan gewoonlijk thuis kwam en mijn vrouw en zoontje niet thuis waren, zag ik op het achtererf de speelmakkertjes een spelletje spelen, waarbij het volgende liedje gezongen werd: Sleip doer, sleip doer Wah kadji ngoerit boeboer De laaste kepanassen 2. In het Klatense bezocht ik op een tabaksonder neming een jonge man, die echter niet thuis bleek te zijn. De djongos bood me in de voorgalerij een stoel aan met de mededeling dat zijn toewan dade lijk thuis zou komen. De jongeman had thuis een mooie grammofoon, waarop hij zijn lievelingsplaat Jenny Lee veel afdraaide. Terwijl ik daar zat te wachten, zag ik dat op het kampongerf aan de overkant van de weg, een troepje kinderen handje in handje een kring vormden, terwijl zij op het wijsje van Jenny Lee er het volgende liedje b.j zongen* Anah koe loroh boh-dé Tjokot oeloh boh-dé Oeloh mandi boh-dé Kados poendi boh-dé 3. Kemidi Stamboel. Op het toneel in lange witte japonnen met lang loshangend haar staan zes meis jes heupwiegend het liedje van „Saanvoor aan de see" te zingen. Daarachter een badoet, die ver liefd kijkend achter één van de meisjes gaat staan en met uitgespreide hand over de lange haren van het meisje strijkt, zeggende: Adoe zo lieieieief mijn meisje ja!!!!, waarna hij met een verheerlijkt ge zicht de hand naar zijn kussende mond brengt. Plotseling veranderde zijn verliefd uiterlijk in een gezicht vol weerzin en riep nijdig: „Lo, koh mijn meisje bahoe kampret!!!!" BOENG JULIUS.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 2