GOEN A GOEN A De TONG-TONG een halve eeuw geleden 4 UIT DE OUDE DOOS. Bij het lezen van de naam Dermoüt in Tong-Tong van 15 aug. schoot mij iets leuks te binnen, wat m.i. wel de moeite waard is, het te vertellen. In het begin van deze eeuw was Mr. Dermoüt, President van de Landraad, (ik meen te Pati of Blora, Midden Java). Op zekere dag komt er een zaak voor van een beruchte veedief, genaamd Amat (zijn bijnaam was Matkerbo, van karbouw). Nadat de zitting was geopend stelde Mr. Dermoüt aan Amat de vraag of hij bekende een karbouw gestolen te hebben (voor de politie had hij de diefstal al bekend). ,,Neen", zegt Amat, „de zaak zit zo", en zeer ernstig: „Ik liep door een djatibos en vond een nogal goed uitziend stuk touw. Ik raapte het op om mee te nemen naar huis. Onderweg ontmoette ik iemand die mij vroeg of ik dat stuk wou ver kopen en aangezien hij er een goed bod op deed, verkocht ik het touw. De volgende dag werd ik gearresteerd wegens veediefstal. Dat is onjuist. Wel heb ik een stuk touw gevonden en verkocht, maar ik wist niet dat er een karbouw aan dat touw zat." Dit alles werd met zo'n ernstig gezicht verteld, dat èn de Landraad èn het publiek zich goed moest houden om niet in lachen uit te barsten. Als ik me goed herinner was ik een jaar of negen oud toen het geval zich voordeed. We woonden toen op het Stationsplein Kemajoran tegenover station Kemajoran (Batavia). Een oudere broer van mijn moeder, dus een oom van me, was vrij gezel en had later verkering gekregen met een Indo-Chinees meisje N. genaamd. N. is dus bij ons Indischen bekend als peranakan tjina. Zij werd opgevoed door een pleegmoeder, ook een peranakan tjina, maar dan eentje van Batavia. Deze pleegmoeder had geen middelen van bestaan en N. verdiende dus de kost. Mijn oom liet zich verloven en alles liep prachtig, totdat hij een paar maanden later de pleegmoeder om de hand van N. vroeg. Deze Njonja wilde vanzelfsprekend de toestemming niet geven, daar ze natuurlijk bang was dat ze helemaal geen cent meer zou krijgen. In Midden Java wonen veel afstammelingen van Negers, afkomstig uit Liberia, die destijds 80—90 jaar geleden waren aangeworven voor het KNIL. Deze afstammelingen staan te boek als Nederlander en genoten ook Nederlands onderwijs. Ze waren gevreesd onder de inlandse jeugd, maar speelden en stoeiden onderling. Een Javaanse jongen zou eens opscheppen en vertelde aan zijn vriendjes dat hij gevochten had en gewonnen. Hij begon met te zeggen: „Nou ik werd gebantingd (neerge kwakt), stond op en werd weer gebantingd tot ik niet meer kon.„Dan heb jij verloren! „Nietwaar", zei hij, „ik keek toch steeds naar de hemel en de Neger naar de grond." O. IN DE TRAM Fluisterend bestraffend tot zoon: „Zeg toch niet „al"! Zo Indisch! Zeg maar Dat Doet De Deur Dicht!" (met Djokjase d's). Al spoedig werd ik bij mijn verblijf van nog geen twee maanden hier verrast met een blaadje, nog wel het enige Indische blad in Nederland, genaamd „Tong-Tong". Ik vind (en velen met mij) dat deze naam goed gekozen is en waarom? Wel, allereerst wordt de „Tong-Tong" gebruikt om het volk in de dessa op te roepen om tezamen iets goeds te doen, b.v. bij brand zijn medemens te helpen. Wie van onze jongens en oudjes heeft dat in zijn vroegere leven in Indonesië niet mee gemaakt! Dan hoorden wij b.v. 3 maal op de tong-tong slaan, hetgeen moord en doodslag betekende veraf, en 5 maal achter elkaar dichtbij. Wij gingen er dan op uit om te weten waar en wie er vermoord was. Vooral wanneer er door het tong-tong signaal door gegeven was een rampokpartij bij nacht, dan flo ten wij elkaar op en holden wij elk met een geweer van uit Bidara-Tjina (paal 8) en Legok (paal 9) de Buitenzorgseweg op tot Pasar Rebo, waar een Chinese toko gerampokt werd door eventjes een bende van pl.m. 15 rovers, afkomstig van Pasar- Mingoe en Tjondet. Wij Indische jongens waren er dan hardlopende eerder dan de Schout Calmer met de Politie van Meester-Cornelis, die later met twee sado's op het onheilsterrein kwamen. De rovers waren infusen warm ontvangen door 3 Pradjoerits, gepasporteerde Inlandse Militairen die 's middags tussen 4 en 6 uur ons huis voorbij kwamen om patrouille te lopen met hun oude Beaumont geweren. Terugkomende van boven Pasar Rebo zagen ze omstreeks 10 uur 's nachts van Tjondet afkomende verscheidene flambouwen op weg naar de pasar waar de vrij grote toko van een Chinees stond, waarop zij het gemunt hadden. Het plaatsen van de flambouwen (stukken jonge bamboe met petroleum gevuld met een dot goed erop) rondom de toko en attaqueren van voor en van achter was het werk van een ogenblik. Intussen waren de 3 Pradjoerits verdekt opgesteld aan de overkant van de pasar en wel in het don ker. Niettegenstaande de overmacht losten ze drie schoten op de rovers aan de voorkant van de toko en waren de drie schoten alle voltreffers. Wij hebben n.l. het bloed voor de ingang van de toko gezien. Wat deden de bandieten, die uit de vuurstralen bij nacht wisten waar hun belagers zich verscholen hadden? Ze losten een salvo met gevolg dat een zoon van de Pradjurits (18 jaar) een kogel in z'n buik kreeg. Toen wij hem daar zagen liggen, was hij al dood. Toch dropen de bandieten af, bang zijnde dat er meer politie was. Wij gingen toen met de inmiddels aangekomen politie met schout Calmer mede, ook met flambouwen de bloedsporen volgend tot 12 uur 's nachts, zonder resultaat, want ze waren van de overkant van de Tjiliwoeng met een vlot ge komen en zo weer terug overgestoken, hun ge wonden meebrengend. Toch is het de politie gelukt om verscheidene van deze rovers later op te pakken, waarvan wij er 3 hebben zien bengelen te Batavia, waar het schavot opgesteld was aan de voorzijde van het vroegere Residentie-kantoor in de stad. Dank zij de Tong-Tong, die deze roofpartij van gardoe tot gardoe (wachthuisje) doorgegeven had, heeft de politie zijn werk kunnen doen. zodat de veiligheid toen voor een lange tijd weer verzekerd was. Ik hoop met dit stukje ook een steentje er toe te hebben bijgedragen om het enige Indische blaadje „Tong-Tong", dat enig is in zijn soort, voor de qerepartieerden te winnen. BAPA BèRèT. Naeen poosje kreeg N. er genoeg van, verliet het huis van haar pleegmoeder en nam haar intrek bij ons. Wij hadden een tamelijk groot huis en woonden zo'n beetje sam-sam, o.a. mijn oudelui met 3 kinderen, mijn oma, de moeder van mijn moeder en nog 3 broers van mijn moeder, o.a. oom H. N. had bij ons geen reden van klagen en haar pleegmoeder kwam nu en dan bij ons om haar te bezoeken. Deze toestand duurde zo'n 3 maanden, totdat N. opeens ziek werd en behoorlijke koort sen kreeg. Wij lieten de dokter komen, maar deze kon geen bepaalde diagnose stellen en gaf haar wat medicijnen om de koorts te laten dalen. Dit hielp, de koortsen daalden, maar er gebeurde wat anders. N. begon vreemde dingen te doen, zo als met lege blikken spelen, gek te zingen en wild te lachen. Op een dag zelfs zo erg, dat ze haar kleren van het lijf trok en zo in haar tida ada door de kamer huppelde. De huisgenoten hadden moeite om haar tot beda ren te brengen. De attack duurde een kwartier en kwam om de 3 a 4 uur weer terug. Teneinde raad hebben we een neef van ons geroepen die aan witte magie deed. Hij kwam terstond en toen hij N. zag, zei hij meteen, dat ze „bewerkt" was met de zwarte kunst en dat hij hiertegen niet veel kon doen. Hij adviseerde ons een doekoen te halen. We kregen een adres van een kennis en naar zeggen was deze een goede doekoen. Wij ver trokken met een taxi naar dat adres; het was een pondok ergens in een kampong van Meester-Cor nelis. Oma en de oude heer gingen naar binnen en ik bleef in de taxi. Mijn vader kwam daarna weer buiten en vroeg aan de chauffeur of hij een handje wilde helpen om de doekoen naar de taxi te brengen, daar hij niet kon lopen. Toen hij en de anderen in de, taxi hadden plaats genomen zag ik dat hij beide benen miste. Daarom had hij de bij naam van oom Boentoeng. Thuis gekomen werd hij terstond in de kamer va,n N. gebracht. Na N. een poosje te hebben geob serveerd zei hij dat ze goed bewerkt was. Toen mijn oma dit hoorde, zei ze fel „Kalo begitoe oom Boentoeng kasi kembali itoe penjakit gila ke itu orang njang suruh bikin dia, tetapi boeat semen- tara, biar kita orang bisa taoe siapa njang soe- roeh bikin si N." „Baik" antwoordde deze doe koen. Toen vroeg hij om bepaalde dingen die hij nodig had voor de ceremonie, o.a. een gendi, me- rang, menjan en een kleine anglo. Een van mijn ooms ging naar de waroeng om deze artikelen te kopen. Op verzoek van de doekoen werd hij ergens in de bijgebouwen neergezet met de spullen die hij nodig had. Ik hoorde hem in gebed opgaan, van tijd tot tijd de menjan en merang verbranden met wat dunne rode lintjes en daarna sloeg hij de gendih stuk. Als medicijn gaf hij gewoon water in een kan, waarvoor hij reeds had gebeden, alleen waar schuwde hij ons om niet de onderkant van de kan vast te houden, daar anders de kracht in het water verloren zou gaan. Al de wenkep volgden we op en reeds de volgende dag was N. weer kiplekker. Nou, wij vonden het geweldig, vooral ik, daar dit het eerste geval van bewerken is geweest dat ik heb meegemaakt en onuitwisbaar in mijn geheugen is gebleven. Tijdens de ziekte van N. was haar pleegmoeder slechts eenmaal geweest en nadien nooit meer. Dit vonden we vreemd, totdat oom H. naar haar toeging en wat vertelde hij ons bij thuis komst? Dat de pleegmoeder van N. goed ziek was en ook van die aanvallen had als N. Dus de terugslag was geschied. Die oom Boentoeng werd door ons beloond met een pikol beras. F. F. FLIERS. Als dat zo is, moet Oom Boentoeng de ziekte terugwerpen op degeen, die haar veroorzaakt heeft, maar voorlopig willen wij alleen weten wie het gedaan heeft. TAALVERWARRING Een Engelse dame in Medan wilde vlaggedoek kopen (in het Engels: bunting) en kwam in een winkel, waar ze door een dikke baba werd be diend De volgende conversatie ontspon zich: Dame: „Baba, ada bunting?" Baba: „Wah, tida nja, tida boenting. Tjoema ma kan banjak!" P. W. K. ZAALBERG.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1958 | | pagina 4