STRONG MAN PALING ACHTER DE KA WAT 28 FEBRUARI We kenden Keés, Hollands onderwijzer en nog slecht geassimileerd in Indië, als een mannetje met vele angsten en vooroordelen. Had bijvoorbeeld een afschuw van allerlei klein gediertje en was doodsbang voor slangen. Krijgsgevangenschap maakte hem „fit for life". Niet alleen ontwikkelde hij een souvereine minachting voor wandluizen en muskieten, dewelke hij verdroeg met grote blij moedigheid, maar hij onderzocht zelfs zijn voed sel niet zorgvuldig op rupsen en maden, want „alles wat vlees is, is meegepikt". Pas in Singapore leerden wij hem kennen als een werkelijk stoutmoedig en ruim-levend mens. Wij werkten in de woodyard, waar Kees zich onledig hield met opstapelen van houtblokken, toen wij hem opeens hoorden brullen: „Een cobra! Een cobra!!" We stoven ontsteld uiteen, maar Kees wierp zich als een leeuw op de verleider van Eva, achtervolgde de wegschuifelende slang met zijn bijl, houttorens omver werpend met reuzenkracht, en wist het ondier tenslotte met enkele welgerich te bijlslagen te doden. Tevreden hakte hij de slang aan mootjes, stalde deze uit op een ijzeren plaat en stookte er een vuurtje onder, waarop de nog krimpende cobra-mootjes even later in hun eigen vet lagen te sudderen, Kees een kostelijk maaltje verschaffend. „Je reinste paling!" constateerde hij na gedane maaltijd, smakkend zijn vingers aflik kend. Het hoeft zeker geen aparte vermelding dat Kees de krijgsgevangenschap met glans doorkwam! V. M. (Wat hebben we al niet gegeten achter de kawat! Schrijf op! Red.) SWEET MEMORIES Amsterdam. Auto nadert zebra als juist dikke Hol landse dame wil oversteken. Auto remt. Dame ook. Auto start. Dame ook. Auto remt weer. Dame ook. Nog een keer. Bruine meneer aan stuur rijdt opeens drie meter terug, kijkt uit het raampje en zegt: „Soeda déh, kasih banjak ganda dèh (Herinnering aan jeugd met gala asin: kasih ganda - ruime kans geven om over te steken en dan tóch tikken. Maar dat deed de meneer niet' Wij, landstormers van Midden-Java, waren met welwillende medewerking van de Japanse reisver- eniging „Tenno Heiko" op het Jaarmarktterrein te Soerabaja geïnterneerd. Een terrein dat wij wel eens onder prettiger omstandigheden Inadden gezien! Bij tourbeurt moesten wij op corvee in Soerabaja en het Don Boscogebouw had onze bijzondere aan dacht omdat de Japse bewaker aan dat gebouw een warong exploiteerde waar de krijgsgevangenen naar de somma van twee ketipjes een godenmaal ontvingen bestaande uit kopi toebroek, één ei en één pisang. Alleen was de moeilijkheid die dubbeltjes zó op te bergen dat de Nipponwacht bij het fouilleren vóór de afmars van de Jaarmarkt deze geldstukken niet vond, daar men bij betrapping een stevig pak slaag ontving en de twee ketipjes tot krijgsbuit werden verklaard. Tot overmaat van ramp kreeg men dan nog een tweede lichamelijke kastijding in het Don Bosco gebouw, daar men de lunch van het Keizerlijke Japanse Leger niet kon betalen. Een der landstormers, al bont en blauw, door de vele mislukte pogingen geld uit het kamp te smok kelen, kreeg een lumineus idee en stopte in ieder oorgat een dubbeltje. We stonden aangetreden en de wacht was al humeurig dat ze niets konden inpikken, toen plot seling een pienter Japje de zonnestralen zag weer kaatsen op het rechteroor van de dubbeltjesman. Hij haalde uit en gaf het slachtoffer een dreun op het rechteroor, waarop tot zijn stomme verbazing uit het linkeroor een dubbeltje op de grond rolde. Overtuigd van zijn enorme kracht werd het geld stukje aan de angstig kijkende landstormer over handigd met de historische woorden: „I, strona man G. M. LAARMAN, Oud-Assistent-Resident (We kunnen natuurlijk over krijgsgevangenschao een lamenterend verhaal schrijven: ,,0, wat hebben we geleden! O, wat zijn we onmenselijk geslagen!" Het zijn over het algemeen de flinksten niet, die zo jammeren. En vaak juist NIET de mensen, die wérkelijk geleden hebben. We kennen er een paar die bij de Kempetei gezeten hebben en er NOOIT over praten, omdat die herinneringen té schokkend zijn om onder woorden te brengen. De meesten van ons hebben gewoon „flink op hun duvel" gehad af en toe, maar kunnen er NU om lachen. Wie er zó over verteltdoet de waarheid niet te kort en hangt toch niet de martelaar uit. Red.) „KERSTKLOKKEN" Ja, het waren destijds angstige dagen! Ieder ogen blik konden we de inval van de Jappen verwach ten! En wij, op die ver afgelegen onderneming, vonden dat des te akeliger! We hadden onze maatregelen zo goed mogelijk getroffen. Het kan toortje was met zandzakken gebarricadeerd, het kamertje achter die barricades was volgestopt met „noodrantsoen zoals beras, klappers en gezouten visjes, benevens medicamenten. Vóór het kantoor tje hing een enorme bel en als die geluid werd, moesten we allen achter de zandzakken, hadden we afgesproken. Het liep tegen Kerstmisweet U wel, hoe enorm akelig, hoe enerverend die dreiging steeds was dat voortdurend wachten op „onar Ik verzeker U, het was zenuwslopend. Ja, we hadden onze „telefoonwacht" en dan nog de koempoelans in het geimproviseerde soosje echt om de tijd, en het wachten te veraangenamen. Maar het bleef enerverend. En dan de tijd van Kerst en Nieuwjaaronder zulke omstandig heden. Er waren niet veel boedjangs in die tijd. En wat er aan „jongelui" zat, scheen er helemaal niet tegen te kunnen, getuige hun onlesbare dorst vaak dorst naar hartiger dingen dan banjoe-pèp, natuurlijk. Het was jammer. Maar wie kan het ze kwalijk nemen? De meesten van hen had familie in Holland, dat al onder de voet was gelopen. Neem nu bij voorbeeld mijn buurman. De arme jongen is in het jappenkamp aan dysentrie ge storven. Hij had een oud moedertje in Haarlem zitten. Het idee dat hij zijn geliefde oudje niet meer zou zien, was hem onverdragelijk. Hij was een goedige lobbes, erg dik, erg zwaar, en omdat hij zo log en zwaar was, zeiden we „je" achter zijn naam: en van Alphons werd het Fons en van dat weer Fonsje. Stelt U zich Fonsje voor, zo'n 100 kilo ongeveer, en dan bengelend aan die grote klok! Is toch ge beurd. Hij was weer dronken die avond, of nacht, liever gezegd. Kwam „niet zo nuchter meer" uit het soosje, zag de grote bel hangen en kreeg plot seling een aanvechting, om als een bezetene aan dat ding te trekken. Wij met schrik wakker, die nacht. „Het is zovèrdachten we. Konden onze „sandalen" natuurlijk zo gauw niet vinden was de kimono, de lampoe tjollok zoek enfin, ver schrikkelijke consternatie, vóór we op het kan toortje waren. En daar, tegen het vage licht zagen we de figuur van Fonsje. Een rare klokken luider, hoor. Nu kunnen we er wel om lachen maar toenertijd niet, dat verzeker ik U. We hebben hem bij zijn nek gepakt en door mekaar geschud. Want we hadden wel gauw in de gaten, dat er (nog) niets loos was, en dat Fonsje kachel was. „Kerstklokken", prevelde ie al maar. „Kerstklok ken. „Zeg jullie moet achter de zandzak ken en de zoute vissies proeven Ik behoef niet te vertellen, dat we hem met zachte dwang in zijn bed gekregen hebben en hoe er een flinke schobbering volgde, nadat hij weer nuchter was. C. TANNENBAUM. Wij herinneren nogeens aan het KAWAT-NUMMER van TONG-TONG, dat wij op 28 februari hopen aan te bieden, als onze lezers zoveel mogelijk meehelpen met het opsturen van ervaringen tijdens krijgsgevangenschap. Tot nu toe ontvingen wij niet bijster veel en het spreekt vanzelf dat copy die ons zo tegen het eind van februari wordt toegestuurd niet meer kunnen opnemen. Stel dus niet uit tot morgen, maar schrijf NU. 30 januari laatste inzending! Hoe vreemd, in bijna elk gesprek van mensen uit Indië komt vanzelf de tawanan- tijd op de proppen - meer nog; vaak wordt de klacht gehoord dat daarover niets te boek wordt gesteld. En nu komt er een aanbieding van TONG-TONG om al die herinneringen wél op te schrijven en nou doet opeens niemand meezijn die mondelinge verhalen die we zo vaak horen, sombong soms? Nee toch? Nogmaals dus: wij verwachten van de mannen anecdoten en verhalen uit ALLE kampen van Sachalin af tot Flores toe, en van De Drie Pagoden Pas tot Manilla En ook eventueel een verhaal van vrij gebleven mannen en hun ondergrondse werk. Van de vrouwen zien we verhalen tegemoet uit de vrouwenkampen of uit het „vrije leven buiten En zeker zijn er ettelijke jongens, die nog wat uit de jongens kampen of hun „vrij buiten"-tijd kunnen vertellen. We hopen dat de toon opgeruimd en humoristisch zal zijn, hoewel we ons reali seren dat de ernstige en zelfs bittere noot niet kan ontbreken, omdat veel wat we ondervonden té ernstig was om er grapjes over te maken. Maar bij alles: overdrijf niet, wees eerlijk. E§| En nu, aan het werk! Op deze pagina als een voorbeeld van een aardige inzending. J 1

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 6