IK ZAG MIJN MAN 3 mw fl- l 10 BANDOENG SINGAPORE MAKASSAR KAMPILI - KAMP - KLEUTERS PANGKALAN BALAI Rrrngg Telefoon. Een vreemde damesstem zei: Mevrouw, uw man is net met de troep gepas seerd richting Riouwstraat-Grote Postweg; hij vroeg me u te telefoneren. Grote blijdschap tevens consternatie in huis; iedereen wou mee. Opeens maakte mijn huisgenote de opmerking dat het misschien ook haar man kon zijn. Ineens twijfel. Wie zou het zijn? Ik ga alvast op de fiets hun achterna, volg jij dan daarna in een karretje, vloog weg, de bakkerijen onderweg bestormende om wat fijns voor de mannen. Ving slechts wat krentebollen en koeken, bereikte de Riouwstraat en de zijweg waarin onze mannen waren gegaan, duidelijk herkenbaar doordat daar verscheidene dames stonden te wachten. Intussen was het negen uur geworden. Geen en kele boom was er waar we onder konden staan, het werd ondragelijk heet en de uren kropen om, eindelijk na twaalven kwam er in de verte een troep aan. Wij waren ineens alle moeheid en warmte vergeten en werden dol-zenuwachtig: zal mijn man erbij zijn? Jap voor, opzij en achter de troep. Ik voelde me ineens doodongelukkig, alle mannen zagen er net eender uit, grauw en kaal, hoe zou ik mijn man kunnen herkennen? De troep passeerde, karretje trekkende met beras en mijn man was er niet bij. De tranen biggelden me langs de wangen, wat was het, heb ik hem niet herkend of was hij er heus niet bij. Een paar dames beurden we op en zeiden, dat er mogelijk meer troepen konden ko- men, dan kon mijn man er toch bij zijn? Inderdaad, met tussenpozen van ongeveer een uur, passeerden ons nog drie troepen, maar helaas, mijn man was er niet bij; ook niet van mijn huisgenote. Alle dames waren ook verdwenen op één na aan de overkant van de straat. Zij bleef wachten, want zij had ook een waarschuwing ontvangen, dus waarschijnlijk was er nog een klein troepje achter gebleven. We spraken af tot donker samen te wachten. Ons geduld werd beloond. Anderhalf uur later kwam in de verte nog een klein troepje. Ik rekte me uit en ineens ontdekte ik mijn man. Ik vergat alles en vloog met de fiets in de hand naar hem toe, zodat de mannen luid fluisterden. Mevrouw niet zo dicht komen, denk aan de Jap. Verschrikt wendde ik me om naar de Jap, deze keek ineens voor zich en ging meer naar voren. Met een schok begreep ik; Een goede Jap. Hij zou me niets doen. En inderdaad, de hele weg door, misschien omdat het ook al zo laat was, mocht ik naast mijn man blijven fietsen, en kon ik vertellen, dat alles thuis goed ging, de kinderen gezond en nog voldoende eten hadden. Het was te gek; ik mocht het lekkers niet in hun karretje gooien, wat ik later toch wel deed. Ineens waren we weer in de Riouwstraat bij Lux Vincet en het begin van hun kamp; een boomstam versperde de weg. Ineens stond daar mijn huisgenote met mijn twee kleine dochters. Mijn man zag ze ook, maar tegelijk moesten ze achter de boomstam, hun afgesloten kampweg op. VITAMINEN. Tijd; omstreeks juni 1945. Plaats: één van de grote krijgsgevangenenkampen op Singapore-eiland. De Britse kampleiding is met de kamp-medici in conferentie met de Nippon commandant en zijn staf. De Engelse commandant betoogde, dat blijkens de rapporten der kamp-artsen de meeste zieken lijden aan een ontstellend vitamine-gebrek. Vraag: zou de Nippon kampleiding niet op korte termijn kunnen bewerkstelligen, dat het kamp vol doende hoeveelheden vitamine-tabletten en vita mine-rijk voedsel verstrekt kon krijgen? De Japanse commandant antwoordde met een sma kelijke lach en sprak: „Maakt u niet bezorgd over vitaminen. Zeer binnenkort zullen de Amerikanen hier in grote hoeveelheden vitamine B-17 en B-23 bezorgen." (De B-17 en B-23 waren in Wereldoorlog II de ge vreesde lange-afstand bommenwerpers, de z.g. flvinq fortresses. De laatste wierp de atoombom op Hiroshima.) P.O.W. 135S9. Wat was dat? Opeens zag ik de mannen vlak achter de boomstam de karretje vandaan gaan en op de grond langs de weg zitten. Mijn huisgenote had ook sigaretten meegenomen die ze me gaf. Ik stopte de handjes van de kinde ren ermee vol en vroeg met mimiek aan de Jap in de verte achter de boomstam of de kinderen even naar de Pappa mochten. „Bolé knikte hij. Het was toen zo'n ontroerend tafreel, de twee kleine peuters, die aarzelend blij naar hun vader liepen met hun handen vol sigaretten, mijn man naar de Jap gaand om te vragen of hij de sigaret ten mocht uitdelen, de mannen allen ontroerd om irieens dit onverwachtse mooie, knuffelden om beurten mijn kinderen. De twee Jappen deden ver der net of ze niets zagen. Toen ze daarna weer kampwaarts gingen was het net of ze het minder hard vonden en wij togen huiswaarts met gemeng de gevoelens en dankbaarheid dat we op deze dag iets goeds meegemaakt hadden Mevr. D. HARDEY-KOOT A - -Vf Dit portret, getekend op een stukje verfomfaaid karton, kregen wij toegestuurd van prof. dr. M. Hille Ris Lumbers (een liefhebber van schilder- kunst) met de aantekening: „Gevonden in een ta- wanan-kamp. Tekenaar onbekend. Model onbe kend." Hoe vaak vonden wij in verlaten kampen mooie of dierbare dingen, waarvan wij ons ver geefs afvroegen: waarom weggegooid'. En hoe wis ten we uit ervaring hoe ellende wanhoop of soms levensgevaar ons telkens weer beroofden van alles wat ons dierbaar was. Hier heeft een jongen met grote zorg en grote liefde een portret getekend, zo maar met een stompje potlood op een stukje waar deloos bordpapier. We weten niet wie, we weten niet waar, we weten niet wanneer als een hand afdruk in een praehistorische grot. het legendari sche „Kilroy was here", een voetafdruk op een verlaten eiland! Een spoor van een Mens. Hoe hebben deze karavanen krijgsgevangenen, trekkend van kreupele karavanserai tot karavanse rai ons vaak doen denken aan Omar Khayyam s Eeuwige Karavanen der Mensheid: One Moment in Annihilations Waste One Moment, of the Well of Life to taste The Stars are setting, and the Caravan Draws to the Dawn of Nothing Oh make haste! Met dit Kawatnummer dan groeten wij ook al onze lotgenoten, wier karavaan uiteindelijk voerde tot de „Dawn of Nothing" zij die nooit weerom kwamen. Maar hun daden zullen door ons geschre- ven worden! In het vrouwenkamp „Kampili bij Makassar had ik de leiding van de Fröbelschool. „School was een groot woord, het was meestal een boomstronk onder de manggaboom. Telkens met vertellen kwam ik tot de ontdekking dat de kampkinderen van de gewoonste dingen uit het dagelijks leven niet het minste idee hadden. Kwam er in m'n vertelling een kast voor dan moest je uitleggen wat dat was, ze kenden het woord „kast" alleen maar in de vorm van „Pop- pekast"! Een botervlootje was iets waar ze hele maal geen voorstelling van hadden. Van boter hadden ze wel eens gehoord en soms wel eens geproefd, maar die zat toch in een blik en waar was dan dat botervlootje nog voor! Toch hadden deze kinderen minstens net zoveel fantasie als kinderen onder normale omstandigheden. Zo kwam er eens een auto het kamp binnen rij den met een groot net en takken gecamoufleerd. O, kijk eens, riep een van mijn leerlingen, die auto is helemaal „geklamboefeerd"! Op een keer vertelde ik de geschiedenis uit de Bijbel van de „Barmhartige Samaritaan". De man die op de weg door rovers was aangevallen en eerst door de priester werd voorbijgegaan, toen door de Leviet aan zijn lot was overgelaten maar die tenslotte door de vreemdeling, de Samaritaan, geholpen werd. Bij het terugvertellen van de geschiedenis, door de kinderen, kreeg ik het volgende te horen. Eerst kwam de dominee (de dokter en de domi nee waren de enige mannen in het kamp), en die liet de man liggen. Toen kwam de Jap op de FIETS (Le viet!) en die liet hem natuurlijk ook liggen. Maar toen kwam de „AMERIKAAN" en diè heeft hem ge holpen. En de moraal van het verhaal werd als volgt uit gelegd: Mevrouw van Nes heeft gezegd, je moet lief zijn ook voor niet je vriendje, „desnoods"! De Jap kwam nogal eens bij mn schooltje (in de regentijd in een goedang) kijken want van kinde ren hielden ze over het algemeen wel. Op een keer kwam hij met hoog bezoek uit Makassar. Die moesten natuurlijk filmen hoe „best wij het in t kamp hadden. Het gezelschap kwam naar mij toe en de Jap zei tegen me „pangil moi". Ik begreep niet wie ik roépen moest, maar geluk kig drong het tot mij door dat hij bedoelde zingen van „mooi". Daar bedoelde hij een versje mee dat ik vaak met de kinderen zong en waar een spelletje bij hoorde. En voor 't bezoek zongen wij op de wijs van „Jantje heeft een ring ge kocht". 'k Heb een vogel in een kooi, die kan zingen die kan zingen, 'k heb een vogel in een kooi, die kan zingen o zo mooi. Weet je wat mijn vogel fluit? IK WIL VRIJ ZIJN, ik wil vrij zijn! Weet je wat mijn vogel fluit? IK WIL VRIJ ZIJN, k wil ER UIT! BAREN Dl EN VAN NES-RICHTERS KOERAH1 P.O.W.-kamp Pangkalan-Balai nabij Palembang. Om half één in de nacht werden de Nederlandse kampcommandant en de tolk uit hun bed gelicht en bij de wachtcommandant ontboden. In het wacht lokaal stond een krijgsgevangene, spandrie van het KNIL met een bont en blauw geranseld hoofd. De Japanse wachtcommandant: Deze man rende over het kampterrein. De surveillerende schildwacht riep hem aan, doch hij bleef hardlopen. In samen werking met een andere schildwacht werd hij ge grepen en afgestraft. Hij moet ernstig onderhouden worden over zijn ondisciplinaire houding of deed hij een poging tot ontvluchting? De tolk: Waarom heb je niet gereageerd op het aanroepen van de schildwacht. De spandrie: Ik had hoge nood en holde naar de W.C.'s. Ik hoorde plotseling: Koera! en ik hait geen Koerah, ik hait Piet 'Horn! P.O.W. 13589.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 10