1
I
I
PORTRET VAN „OOM SANDOR'
MALANG
NIEUW GUINEA
ERGENS
NACHTELIJK EERBETOON
Het is in dit speciale ka-
wat-nummec dat TONG
TONG met respect een
Indische jongen gedenkt
van groot formaat: Tjoh
Davies. Voetballer van
buitengewoon allure
speelde deze Herculaan
op alle plaatsen in het
si ft al een formidabele
oartij tot op hoge leef
tijd. Wie zo voetbalt, is
niet alleen een superieur
voetballer, hij is ook een
sportsman van bijzonder gehalte en een goed mens.
Dat ivas Tjoh. Hij liep gemakkelijk warm voor
elke rechtvaardige zaak, maar zijn al te argeloos
vertrouwen in allen die zich zijn vriend noemden,
werd hem noodlottig. Tjoh had het „geluk" na de
capitulatie buiten de kawat te blijven en dook al
gauw in de ondergrondse. Maar de ondergrondse
in het Indië van die dagen was doorwoekerd van
verraad. Tjoh viel in de handen van de Kempetei
en „stierf" tijdens de „verhoren" aan het Konings
plein. Met moeite hebben vrienden later zijn graf
kunnen vinden en hem eervoller ter aarde besteld.
Tjoh mag gerust zijn. Al is hij dood en ligt zijn ge
beente ver van hier, zijn geest zal nog lang voort
leven onder de lezers van TONG-TONG die het
voorrecht hebben gehad, hem te hebben gekend.
ONS DAAGLIJKS BROOD
Onze bewakingsjap had de gewoonte om op weg
naar ons corvee bij de grote vuilnisbelt van de
Jappenkazerne „jasumé" te commanderen. We
hadden dan tien minuten de tijd om deze vuil
nisbelt te bezoeken. Wat we deden op een hol
letje: Hollanders, Britten, Aussies en Amerikanen.
Op de vuilnisbelt werd er altijd een korte en ver
woede veldslag geleverd om de grootste hoeveel
heden kangkoengstelen, schillen en pitten van
vruchten (nangkal), soms kluiven. De Jap ging
zolang zitten en sloeg kennelijk met grote voldoe
ning deze activiteit van het superieure blanke
ras gade. Later in de rustpauzen op het cor
vee snierkten we veroverde spijzen met in het
bos gevonden pisangstam-kernen, djamoer koe
ping, rubberpitten, slakken, slangen, enz.
Vriendelijke uitnodiging tot het bijwonen
van een conferentie op zondag 15 maart
a.s. in het Restaurant „Poort van Kleef
Mariaplaats 7 (5 min. vanaf C.S.), aan
vang 10 uur v.m. in Utrecht.
Centraal onderwerp:
Waarom juist nü, emigratie naar Nieuw
Guinea.
Inleider G. Oversteegen, tijdelijk directeur.
Verzoeke vroegtijdig aanwezig te zijn.
TONG-TONG EN POLITIEK?
Op pag. 16 doet TONG-TONG weer „iets stoms
een advertentie plaatsen van de VVD (zoals een
tijd terug ook een advertentie van de N.U.). En
ons blad doet niet aan politiek! Nee, ons blad staat
in geen enkel politiek kamp, omdat wij een cultu
reel belang nastreven. Maar onze lezers zijn ook
Nederlands burger en als zodanig moeten zij stem
men en liefst met begrip en inzicht. Wij sporen
iedereen dus aan, niet passief toe te kijken bij de
komende verkiezingsstrijd, maar overal een kijkje
te nemen. Op allerlei politieke causerieën luisteren
naar de zin (of onzin) van het lid worden. Wér
kelijk assimileren en integreren betekent ook ver
stand krijgen van politiek. Een gezonde en actieve
politiek is in het belang van staat en volk dus
ook van iedere lezer.
Ook is het een plicht van TONG-TONG. Onze
Tong-Tong sliep in de dertiger jaren. Wij waren
niet paraat. De Jap overrompelde ons. Onze Tong-
Tong sliep in de jaren van de bersiap-tijd er
werd met ons gesold. TONG-TONG waarschuwt
nu: neem kennis van ALLE politiek. Wees wak
ker en wees paraat! Tong-tong, tong-tong, tong
tong!
Oom Sandor was 'n Jap, niet zo maar een Jap,
maar 'n „hoge Samurai" zei men, „dat kun je
wel zien aan z'n sabel met blauwe kwasten!"
Overigens onderscheidde hij zich ook van de
doorsnee-Jap door 't zwarte snorretje, dat z'n bo
venlip sierde. Feit, waarom we hem dadelijk San-
dor von Barinka doopten, toen we hem als eerste
en enige Jap in onze huiselijke kring zagen bin
nenwandelen. Daags tevoren hadden we n.l. „Der
Zigeunerbaron" gezien. - Duitse en Japanse films
werden er volop gedraaid. We gingen er an
ders nooit heen: 't was niet bepaald 'n pretje en
bovendien uiterst gewaagd, om nog niet te spre
ken van provocerend, om in die dagen, dat de
meeste van onze mannen achter de kawat zaten,
's avonds uit te gaan.
Maar voor Adolph Wohlbruck (tegenwoor
dig Anton Wallbrook) als Sandor von Barinka,
de zigeunerbaron, waren we gezwicht en we moes
ten hem gaan zien! Veiligheidshalve onder be
scherming van 2 jeugdige trawanten van 15 en
16 jaar. En nog diep onder de indruk van
Sandors filmprestaties en zwarte snorretje, za
ten wij (mevr. B. met 3 kleine kinderen, mevr. P.
met 4 jonge dochters, mijn moeder met 2 jonge
dochters) thee te drinken in de achtergalerij, toen
er op de voordeur werd geklopt. Naar gewoonte
ging mijn moeder opendoen, om, als t Jappen
waren, die meteen af te poeieren met een of ander
slagvaardig of gedurfd gezegde, waar ze altijd
wonderwel in slaagde. „Tjobah! köh u durref!
was 't stereotiepe commentaar van één van onze
buurdames in die straat van bijna allemaal vrou
wen, na een dergelijk succesvol offensief van mijn
moeder.
Wat gebeurt die bewuste middag? Ma komt niet
als gewoonlijk als Jappen-triomfatrice van de
voordeur terug, maar ik zie 't voor me als de
dag van gisteren vergezeld van een zichtbaar-
met-z'n figuur-verlegen Jap met snorretje!
'n karikatuur van Sandor van de film. Tóch had
deze Jap van pl.m. 50 jaar iets waardigs over zich.
Als chef van de instantie, waar de man van mevr.
B. tot voor kort in dienst was, kwam hij z'n ex
cuses maken bij mevr. B. over t feit, dat men
deze (juist 'n week terug) ook al had ingepikt.
We vertrouwden 't niet erg waren weinig toe
schietelijk in onze antwoorden de jongeren
maakten hardop weinig vleiende opmerkingen over
z'n uiterlijk. En „Sandor" zat daar maar, verle
gen, en zei niet veel. Na een kwartier stond hij op
en vroeg aarzelend of hij nog eens terug mocht
komen. Mijn moeder met haar onfeilbare mensen
kennis knikte. Al buigend met z'n handen op de
knieën, verdween hij. En hij kwam terug en werd
een onvermijdelijk, maar zeer ongevaarlijk, zwijg
zaam en bescheiden vaste bezoeker van ons huis
vol vrouwen en meisjes. Hij bleef nooit langer dan
een half uur, dronk 'n kopje thee, vertelde heel
summier over Japan en z'n familie liet wel
eens kiekjes circuleren, enkele woorden gebrui
kend als „my family", my house", „mama", „my
daughters" enz. en bleef dan meestal zelf als alle
kiekjes rond waren geweest lang er naar zitten
kijken, zwijgend, om dan altijd beleefd buigend,
weer op te stappen.
Op 'n avond 't was juist 5 december zaten
we, 'n beetje weemoedig bij elkaar, wat plaatjes
draaiend op 'n koffergramofoon kwam oom
Sandor met z'n uitpuilende aktetas bij ons binnen.
Ging zitten, nam 'n handvol lange stokjes, waar
reepjes opgerold papier om heen gewikkeld waren,
uit de geheimzinnige tas en hield ons, beginnend
bij de oudste, de stokjes voor. We moesten er een
tje uitkiezen, 't reepje losrollen en 't nummer
oplezen. Dan graaide hij kinderlijk gewichtig in
de tas en reikte 'n pakje met 't overeenkomstige
nummer erop aan je over! Zo werden we verrast
met 'n stukje toiletzeep, de ander 'n zakdoek
één van ons had zelfs 'n couponnetje voor 'n jurk!
Toen ieder bedeeld was, grinnikte hij verlegen en
zei „Santa Claus". Een van ons probeerde hem
nog uit te leggen, dat Santa Claus 'n andere was
dan onze Sinterklaas, maar 't was vergeefse moei
te: hij knikte maar: „yes, yes, Santa Claus!" Ge
noot dan nog even zichtbaar van onze blijdschap
om de cadeautjes en van z'n thee met gebakken
sweet potato's" zoals hij ze noemde („Liem-
pang-liempoong" kón hij maar niet over zn lippen
krijgen!), en stapte weer op. Zo was oom San
dor! En zo bleef hij, tot de dag kwam, dat hij af
scheid nam, in tranen, 'n beetje dronken (wat we
nog nooit van hem gezien hadden), onsamenhan
gend pratend over „poor Japan, poor mama ond
children. Dead! Dead!" Vroeg ieder van ons 'n
hand, zei dan fluisterend „Awas Indonesia en
ging achteruit lopend, buigende, zoals op die eer
ste keer, de deur uit.
We hebben hem nooit teruggezien. Maar 't deed
ons goed, toen we later, na de bersiap-tijd uit be
trouwbare bron hoorden, dat vele Jappen uit M.
door de pemoeda's gespiest waren, maar dat oom
Sandor de dans was ontsprongen.
FRéDéRIQUE
Om een einde te maken aan het steeds toenemen
de aantal diefstallen uit onze groentetuin, hadden
de Jappen de prikkeldraadomheining onder stroom
gezet. Kort daarna vond midden in de nacht een
Japanse patrouille een Indonesiër in het draad
hangen. Dood. De man werd naar ons kamp ge
bracht en bij de wacht afgeleverd. Trompetter
Kleur, van de Koninklijke Marine, had dienst.
Yoshida, kambangkas aftewei beul van het kamp,
gromt hem toe: „Kajoe poetih!" Kleur draaft op
zijn tékleks naar Wieringa, onze toekang obat,
wekt hem en draaft even later met een flesje ka-
joepoetih naar de wacht. Maar als Yoshida het
flesje ziet, wordt hij woedend en onder het voort
brengen van schorre keelgeluiden geeft hij Kleur
enige klappen in het gezicht. Met „Kajoepoetih
blijkt een doodkist bedoeld! (Die dingen waren
van wit hout gemaakt en er waren altijd enige in
voorraad.)
Enfin, de doodkist wordt gebracht en de dode
Indonesiër erin gelegd. Inmiddels zijn de Engelse
dominee, Royal Navy, en de Hollandse dokter
(KNIL) van hun baleh-baleh gehaald, want er
moet een lijkdienst gehouden worden. De hele
Japanse wacht moet ook aantreden. En daar staan
ze dan midden in de nacht geschaard om
het ongelukkige slachtoffer in z'n kist, de Engelse
dominee, de Hollandse dokter en de Japanners.
Kleur, de hoornblazer, licht met een stormlantaarn
de dominee bij, als deze zijn gebedenboekje opent.
Maar geen der plechtig buigende Jappen heeft ge
weten, dat de dominee een passage voorlas uit
„La Femme Savante van Molière!
T. B. (L 78)