I V HOMMAGE AU THEATRE ÉTERNITE 6 4e en 9e Bat. (ID In ons vorige Kawat-) nummer startten we met nummer I van deze serie verhalen van Peter van Drimmelen over het Theatre Eternite in het 4de en 9de Bat. (krijgsgevangenkamp) te Tjimahi. Wij plaatsen dit verhaal niet om „ouwe koeien uit de stoot te halen maar om de repatriant van thans te leren, hoe je „in verbanning en insluiting" tóch scheppende kunst van eerste orde geven kan. Half december werd geopend met een écht pro gramma, de revue „Droomland", die onmiddellijk insloeg en waar het kamp stormachtig uiting gaf aan zijn erkentelijkheid voor de, door de ontspan ningsgroep behaalde overwinning op de grauwe sleur van het corvee-bestaan. Toch was deze revue een verkapte Tableau de la Troupe met korte schetsen en nummers uit het K.K.K. (b.v. het optreden van de minstreels als Don-Kozakken met hun idjoek berenmutsen) en verlokkende aankondigingen van in voorbereiding zijnde programma's, soms zelfs als filmtrailer opge diend (truc van klamboe en belichting), alles ge rangschikt als nassi rames rond Swaag s succes liedje „Dat zijn de dromen, waar geen ander aan kan komen Swaag was geen eigenlijk acteur, zanger, compo nist, schrijver of costumier, maar hij zat vol inval len, had flair en een feilloos instinct voor voetlicht successen. Daarenboven had hij allerinnemendste aristocratische manieren en kon iemand met een ontwapende glimlach zijn laatste gobang voor een kop koffie aftroggelen, waarbij het slachtoffer zich nog gevleid voelde dit te hebben mogen doen. Een ander succesliedje tijdens een latere show (was het niet in „Musician Diary"?) was een persiflage van Maurice Chevaliers „Valentine", waarvan hij maakte: „II y avait banjak orang Nippon, vitamine, vitamine dat dan weer rijmde op „cochon" en eindigde met de vrome wens: .Tous dans un grand slokan." Van Swaag waren ook de straatnamen in 't kamp afkomstig: de Avenue des Artistes, waaraan het Theatre Eternite lag, de Herengracht, waar de officieren huisden; de Gevangenpoort, waar de corveeën in- en uitreden; de Koolsingel bij de keu ken; de Binnenrotte bij de latrines. Januari '43 bracht behalve enkele bescheidener programma's het blijspel „In de mist", waarin de dames Mabel en Florence zulke ovaties oogst ten, dat zij zelfs als sigarettenmerken in de zaal en op de pasar kwamen. Mabel was een sportieve Indische jongen die over dag hout hakte voor de keuken en 's avonds een partijtje bokste achter de schermen tot op het moment, dat hij moest opkomen, om dan op slag te veranderen in een verleidelijke jonge vrouw, die met een stem a la Mariene Dietrich zijn liedjes zong. (Wie herinnert zich niet zijn optreden als „Lady in Red"?) Volgens zijn zeggen had hij een zusje, dat sprekend op hem leek en ik geloof dat heel wat boedjangs met het snode voornemen rondliepen na de oorlog zo snel mogelijk met dat zusje kennis te maken. Florence was een rustige totok, die later met „de Fluitenant" vele malen optrad in Snip en Snap- scènes, hetgeen beiden de vrijheid gaf de meest openhartige kritiek te leveren op bepaalde toe standen in hoge zowel als lagere kampkringen. Ik herinner me dat Snip eens de wise-crack ten beste gaf dat „corruptie net zo iets als een lintwurm was, je moest vooral zorgen de kop on schadelijk te maken dan volgde de rest vanzelf. De eerste grote monsterrevue op een scenario van Schippers naar invallen van Swaag was „Kleine man wat nu?", starring Kareltje (Zwezerik) Ohlen- schlager als Esquire, wiens lotgevallen hem leidden vanuit de dure Eldorado Club in New York (hotjazz) naar een stationnetje in Louisiana (negro spirituals) en vervolgens via de hemelpoort (van wege Chicagose gangsters) herleefd naar Zuid- Amerika (tango, rumba, conga, bolero). Eén van de aardigste gags vormde het scènetje in de druk bezochte lobby van de Eldorado club, waar Esquire terug komende van het superluxueuze toilet, de in het kamp voorgeschreven handelingen verrichtte van handen en schoeisel ontsmetten in lijsol, waarna hij zijn handen afsloeg om ze daarna hoog hartig te drogen met z'n zijden pochette. Er waren zelfs lieden in de zaal die dachten dat het echt gebeurde In talloze revues, musical shows, -cocktails en kleinkunstprogramma's speelden onze musici een grote rol. Er was langzamerhand een uitstekende show-band gevormd met sterren als Harry (Tjikini) Braun, Charly (Kunz) Overbeek Bloem en Jean (Magyar) Bratu, terwijl de arrangementen vak kundig gestyleerd werden door Benno de Jong. Op Bratu na, die een geïmproviseerde Hongaar was, (geboren met zijn viool onder zijn arm) wa ren de genoemden allen Indische jongens en hun meest opvallende eigenschappen, naast muzikali teit waren teamgeest, bescheidenheid en sportivi teit. Nooit werd tevergeefs een beroep op hen gedaan en ze vulden elke programma-lacune op voortreffelijke wijze in de meest uiteenlopende stij len vanaf de Parijse musette en de Weense wals tot aan de krontjong Hawaii en hot-jazz. Benno s en Harry's krachten lagen vooral op het gebied van de muzikale clownerie, waarbij vooral de letterlijk geïmporteerde piano (gestreamlined met eterniet platen) het dikwijls moest ontgelden. Er waren behalve de genoemde rijpe, heel wat groene vruchten aan de muzikale boom, maar de kern klopte zo safe, dat de rest met enig stampen van Benno 't toch wel deed. Van de onnoemelijk vele bandstunts breng ik er één in de herinnering: het „Polygoon filmnieuws", waarin o.m. een uiterst spannende tennismatch was opgenomen. Het „publiek op de tribune" volgde de bal met het hoofd van links naar rechts, naar links, naar rechts, waarbij de volleys en smashes duidelijk hoorbaar waren. Hoewel de bijna 20 man tellende band een ongeloof lijk fortissimo kon teweegbrengen, zo zelfs dat het Japanse hoofdkwartier er last van had, formeerde het dikwijls kleinere combinaties, die een een melo dieuze gevoeligheid konden produceren dat ieder er stil van werd. Op de voorste rij in de zaal waren meestal enkele plaatsen onbezet gelaten voor de leden van de Jappenpatrouilles, die hun voorgeschreven avond rondgang graag in de schouwburg doorbrachten met open mond, er kennelijk niet veel van be grijpend, maar desalniettemin diep geïmponeerd. Hun binnenkomen werd prompt gesignaleerd door de zaalwachters met het aanknippen van de rode nooduitganglichten. Eens na een voorstelling met vele verleidelijke Hawaiïmeisjes drong het tot hun botte tani- koppen door dat er in een mannenkamp geen vrouwen mochten en dus konden zijn. Ze renden woedend door de kleedhokken, krijsend: „Perem- poean manaka??" onderwijl rijkelijk gebruikmakend van de geweerkolven. Het kostte enige en haastige moeite ze te doen geloven dat een paar batoks, wat schmink en bedak, een pruik en een strooien rokje voldoende waren voor een optische illusie en het inmiddels op- en afgetuigde „meisje" liep enkele dagen wat pijnlijk rond. Hetgeen hem overigens niet verhinderde 's avonds toch op te treden. Van de vele en verscheidene programma's die elk 2 a 3 weken avond aan avond aan het kamp- publiek werden aangeboden (entree 3 cent, met be spreken 5 cent) noem ik nog „De Onbekende Zanger", een opera-fantasie, waarin Jean Stokking furore maakte. Hij was een echte opera-tenor en had o.m. opgetreden in de Opera Comique in Parijs. Aan enkele intimi liet hij wel eens de krantenrecensies zien die hij bij zich had. Hij oefende zijn aria's alleen op vol volume in een afsluitbare betonnen bunker naast het voetbalveld, opdat niemand hem zou horen of hinderen. Bij de repetities op het toneel zong hij altijd mezzo voce, maar bij de eerste uitvoering van de jaloezie scène uit Paljas gaf hij plotseling alles wat hij kon en zó realistisch, dat de arme Nedda met klamme angsthanden en gestokte adem de bamboe dolk afwachtte die haar in 't trouweloze hart zou worden gestoken. En bij elke uitvoering bleek opnieuw de macht van zijn heldentenor, waartegen zelfs Leo van Maren het moest afleggen. Jammer dat hij niets anders kon of wilde zingen dan aria's. Dan was Leo een heel ander man. Hij trad vrijwel in elke voorstelling op, hetzij als zanger (alleen of als lid van een koor), hetzij als acteur. Daar enboven zong hij met evenveel toewijding op het toneel als in de kerk. En hij had nooit tinka's en hengelde nooit naar populariteit. Hij gaf van de hem aangeboren gave aan ieder die het vroeg en achtte het de normaalste zaak van de wereld. (wordt vervolgd.) P. v. DRIMMELEN. HUISHOUDEN VAN JAN BATOE. Moeder: „Waar is toch de schaar?!" Oma: „O hier, in de keuken!" Moeder: „Waarom daar?!" Omo: „Voor knippen tahoe In de keuken: „Hier is de koffiekan kan de oliekan de oelekan de melk- INDISCHE HUMOR. „Wat lijkt U veel op Uw broer!" „Ja, mijn broer en ik zijn tweelingen. Alleen ben ik elf maanden eerder gekomen.'

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 6