VOOR HET NEDERLANDSE VOETLICHT
De Repatriant voor het Voetlicht
In de „Gelders-Overijselse Crt." een recensie van
„De laatste Verlofganger", Nederlands toneelstuk
van Jan Staal, opgevoerd in de Lochemse schouw
burg. We nemen er de volgende passages uit over
(de hele recensie is sterk veroordelend):
Met wat als gasten in dit huis verkeert is alles even
sullig en onvolgroeid en laf, een belediging voor ons
Nederlanders als dit de typering moet zijn van
wat in de Oost gewerkt heeft. Dit zootje moest
wel eruit gegooid worden. Maar een tragedie is
het dan niet. Het is alleen maar naar.
Agaath Block is nog de enige figuur die iets
verbeeldt. Maar dan ook alleen doordat Elly van
Stekelenburg zo goed deze halfbloed imiteerde. Aan
geest was hier niet meer dan in de verlofganger,
wiens enige geestigheid immers ook uit het imiteren
van een aap bestond.
Het stuk is alleen maar triest en naar en dik in de
verf het speculeert op sentimentele meewarig
heid, het wekt geen afschuw, geen verzet, geen
opstandigheid. Het is uitzichtloos en een vlucht in
sjachrijnigheid. Het laat enkel maar grienen.
Wij kennen het stuk niet en we kennen Jan Staal
niet, maar kunnen al direct vaststellen dat hij niet
gemaakt is van staal, dat vonken slaat. Als we
dit verslag lezen, denken we automatisch aan de
vele halfzachte „cabaretvoorstellingen" en „shows",
die door Indische clubjes gebracht worden en per
se geen reclame zijn voor onze groep. Als hierdoor
bij de Nederlandse toeschouwer de indruk wordt
gewekt dat wij „een zootje zijn dat er wel uit ge
gooid móest worden", is het onze eigen schuld.
Aan de andere kant zijn onze mogelijkheden om
wèl wat goeds voor het voelicht te hrengen wel
zeer klein. In de bestaande Nederlandse toneel
clubs is geen plaats voor Indisch werk dat bo
vendien niet actueel is: onze enige levende toneel
schrijver is Jan Fabricius en hij tekent het Indië
van vijftig jaar terug. Hoe ellendig dat geen In
dischman deze stoere voorganger ooit gevolgd is!
Maar hoe dan ook: ook al zouden wij nu wèl een
toneelschrijver hebben van caliber, wij zouden 1.
de spelers missen die zijn werk voor het voetlicht
kunnen brengen, 2. geen plaats vinden voor oefe
ning in bestaande toneelverenigingen en comedies
omdat die reeds een overbezet eigen programma
hebben.
Nederlanders uit Indië, wij moeten ZELF ons to
neelleven weer op poten zetten!
Oorzaak en gevolg.
Nu wat anders:
Als dit werkelijk zo'n huilerig en triest stuk is,
is dat een wonder na al het gehuil en gejammer
en kassiangedoe waarmee onze groep omringd
wordt? In de Nederlandse opinie is praktisch al
leen „het Budel-dier" bekend: de kassian-repatri-
ant uit Budel. Een massa repatrianten hebben
werkelijk zo zoetjes aan de overtuiging gekregen
dat we arme verschoppelingetjes zijn, die alsmaar
met opgeheven hand moeten staan voor werk,
brood, rehabilitatie, rappel, etc., etc. Omdat er
NOOIT gesproken wordt over onze verdienste
lijke figuren, is ons automatisch een bedelaars-
status opgedrongen. En als Jan Staal's werk daar
van getuigt, dan is dat haast natuurlijk te noemen.
Hoe door en door typerend voor de slechte kennis
van onze groep is de aanduiding „halfbloed". Het
repatriantschap heeft maar heel zijdelings wat te
maken met het halfbloedschap. En als repatriant-
problemen worden vereenzelvigd met het halfbloed
schap, zijn wij bar erg op de verkeerde weg! Heel
karakteristiek hiervoor was wat een hoogwaar
digheidsbekleder in een stadje in het Oosten des
lands me na een causerie tijdens een Indische
avond zei: „Meneer Robinson, U heeft werkelijk
een nieuwe wereld voor me doen opengaan
weet U, ik dacht dat repatrianten een soort Am-
bonneesjes waren En weet U, waarom deze
opmerking zo frappant was? Meneers eigen doch
ter is repatriante En zeg nu niet dat deze
meneer „stom" is, want wat zag hij op het toneel?
Indonesische dansen met jongens met pitji op en
meisjes in ronggèng-costuum! Aan de dansen is
NIETS verkeerds, maar de juiste introductie van
zo'n avond ontbreekt altijd. En daardoor vinden
steeds meer verkeerde meningen omtrent ons in
gang.
Ook dit: onze intelligentsia keren zich hooghartig
van dit „ordinaire amusement" af, maar zij doen
zelf NIETS, terwijl de Kleine Boeng toch wel
moedig voortgaat met zijn plezieravondjes zon
der enige hulp, zonder opbouwende kritiek, zonder
leiding en vorming.
„Noblesse oblige".
Kortom, wat wij repatrianten van goeden wille,
bruin èn blank, moeten doen, dat is: ons tot de
vies nemen de spreuk „Noblesse oblige", adeldom
verplicht als wij menen van goed gehalte te
zijn, dan moeten wij ons ook VERPLICHTEN om
iets te DOEN dat deze overtuiging rechtvaardigt.
Wij schijnen besmet te zijn door wat Nederlands
culturele wereld ook al in belangrijke mate besmet:
veel mooie praatjes, maar weinig moois doen.
Tong-Tong-lezers, jullie allemaal die deze krant
helpen opbouwen, jullie weten toch dat de wereld
niet vooruit komt met woorden alleen. Jullie sprui
ten toch voort uit generaties pioniers en bouwers,
die Indië's wilde groene smaragden slepen en zet
ten in een gordel van beschaving! Nu die gordel
„verloren" is, treuren wij en gaan wij dood?
Krijgsgevangenschap en bersiaptijd hebben ons niet
kapot kunnen maken en doet Holland het nou?
Tjies!
Verenig je, in alle steden in Holland, vorm ker
nen van nieuwe energie en ondernemingslust. Opzij
met dat..boekan saja!" maar zet ervoor in de plaats:
„Saja, saja, saja!" Ja, ja, jaaaa!
T. R.
P.S. Mag ik er droog even achteraan komen met
een invitatie om in te tekenen voor een fonds voor
een prijsvraag van duizend gulden voor een Indisch
toneelstuk dat „De Man die terugkwam" voor het
Nederlands voetlicht brengt? En goed? En géén
sentimentaliteit? En géén nobele krachtpatserij?
Mijn sobats van Tong-Tong, er leven miljoenen
displaced persons in alle landen van de wereld.
Er is nog geen toneelstuk van. WIJ kunnen het
schrijven. Ajo!
In de laatste tijd zijn er heel Nederland door vele
gezellige avonden, cabarets, causerieën, enz. ge
houden van Indische Nederlanders ettelijke in
direct of indirect verband met TONG-TONG.
Sommige van die avonden zijn een succes gewor
den, andere hebben tegenvallers gebracht of zelfs
mislukking. Zoals gewoonlijk hebben er ook velen
direct klaar gestaan met de bijl om flink hun mis
noegen te kennen te geven.
Dat is niet goed. Men moet niet vergeten dat de
Indischman op het terrein van het amusements- en
verenigingsleven nog een beginneling is. Hij is in
Indië altijd een „toekang beli kartjies" geweest (hij
liet zich door gehuurde artisten bedienen) en is
het hier nog steeds. Het brengen van zelfs maar
„kleinkunst" is een ingewikkelde en moeilijke zaak
en wie heeft er al goede impressario- regisseurs
talenten? En als men ze heeft, is nóg een lang
durige scholing in de praktijk met veel blunders en
veel tegenslagen nodig om eindelijk een zekere
graad van succes te bereiken.
De Indischman denkt dat een man als Wim Kan
of Max Tailleur iemand is, die in z'n eentje moppen
verzint en die dan aan een publiek verkoopt. O
nee, beide leven voortdurend in een kring van
ontwikkelde mensen. Hun schijnbaar losjes weg
gegeven grappen worden weken, soms maanden
lang voorbereid, bijgeslepen, georganiseerd en ge
timed. iHet is werk, werk, werk. Wim en Max
hebben een kring van getrouwen om zich heen,
mensen ook die vertrouwen en geld durven steken
in ondernemingen. Onze organisatoren staan vaak
volkomen alleen, hebben bergen scherpe kritiek te
verteren en vinden maar weinig medeleven en
actieve hulp.
Aan de andere kant vatten zij hun taak vaak te
lichtvaardig op, nemen veel te weinig voorberei
ding, oefenen zich niet serieus genoeg en realiseren
niet voldoende dat zij werken met het geld van de
bezoekers, m.a.w. dat er een gewone zakelijke
schuld bestaat, die eerlijk moet worden gehono
reerd. Ook amusement en cultuur hebben een strict
zakelijke kant, die nooit verwaarloosd mag worden.
Hoe dan ook: er bestaan risico's aan beide kanten
(organisatoren en bezoekers). Beide moeten een
tegenslag aankunnen, beide moeten doorzetten. De
mooiste dingen op aarde hebben allemaal bloed en
tranen gekost. Als men mij nu vraagt: wiens zijde
kies je nu: van de mensen die slechte avonden
hebben gebracht of van teleurgestelde bezoekers,
dan zeg ik: onvoorwaardelijk kies ik de zijde van
de organisatoren. TONG-TONG zal ze steeds
helpen, kritiek (achter de schermen) niet sparen
en liever de lange, moeilijke weg gaan van alle
creatieve arbeid, dan werkeloos toekijken.
Hierbij tenslotte een foto van een klein, maar
bijzonder ondernemend troepje in Vlissingen: de
toneelgroep van mevr. Voorneman (derde van
links) met zulke vindingrijke en ondernemende ar
tisten als Gijs v. d. Worm (links) en Joop Haase
(rechts). Zou bij Vlissingen de victorie beginnen?
Alle teleurstellingen ten spijt, we geloven toch wel
dat de Indische groep binnen afzienbare tijd met
een aparte en positieve bijdrage voor het voetlicht
komt van het Nederlandse amusementsleven. Als
wij ALLEN maar eendrachtig zijn, goedwillend,
geduldig, doorzettend!
T. R.