DE NIEUWE DAGERAAD ASSIMILEREN ZONDER BABOE-TJOETJIE MIJN FORD Krantenbericht: Minister Luns sprak met minister Von Brentano over vergoeding aan de slachtoffers van het Nazi-regime En dan zijn er ook nog slachtoffers van het Nip pon-regime. En slachtoffers van het „bersiap-regi- me". Duizenden en nog eens duizenden Nederlan ders die tot tweemaal toe beroofd zijn van have en goed, die hun levensbestaan verloren hebben, die hun vlucht zelf hebben moeten betalen, die hun rechtmatige nationaliteit niet eens hebben kun nen krijgen, die rondweg bedrogen zijn en nu klei nerend „spijtoptanten" worden genoemd, en die letterlijk in verbanning leven omdat ze hier niet naar toe kunnen komen. En daar is géén minister voor om een goed woordje voor te doen. Duizenden en duizenden. Die alleen maar last hebben een schadelijk gevoel van mis plaatste trots, omdat ze niét eindeloos zó willen komen met het handje. Al het recht dat aan vele Nederlanders uit Indië is wedervaren neemt het ONrecht dat aan nog meer anderen is wedervaren NIET weg. Dit is gèèn verkapte poging van TONG-TONG om weer eens met een actie te gaan starten voor vordering van een rechtmatig goed. De schaamteloze hardheid waarmee zoveel dringende verzoeken zijn afgewe zen, heeft ons een nuttige les geleerd: „Vertrouw op jezelf. Vergeet het onrecht dat je aangedaan is en begin met nieuwe moed aan een nieuwe toe komst". Vooral voor de licht gekrenkte en vaak zelfs ran cuneuze Indo is dit een glasharde les, maar zij zal TAAL EN AARD. ,,lk begrijp dat Indische Nederlands een soms ge accentueerde, maar over het algemeen „model"-taal spreken, maar ik vind het zeer merkwaardig dat volbloed-Nederlanders soms maar betrekkelijk kort in Indië geweest zijnde ook anders spreken. Ook veel meer ..model" en na enige oefening direct overal herkenbaar. Wil men zich hiermee soms een aparte distinctie aanmeten?" K. L. W. v. N. Wat u ,,model"-taal noemt, heet in de taalweten schap A, B. (is: Algemeen Beschaafd), het theo retische Nederlands zo gezegd. 99 van de 100 Ne derlanders spreken „slang", dialect en zelfs een geheel eigen taal (b.v. Fries). Al deze dialect-sprekende Nederlanders vallen in hun eigen milieu of streek in Holland natuurlijk niet op. Gaan zij echter naar Indië, dan móeten zij in een veel kleinere en gemengde samenleving (Friezen, Mokummers, Zeeuwen en Limburgers zitten dan aan één borreltafel in de Soos) wel afzien van eigen taalgewoonten. Op recepties, bridge-drives en „teas", op kantoren en in correspondenties wordt uiteraard „model-Ne derlands" gebruikt. Na een paar jaar is de Neder lander uit Holland al helemaal gewend geraakt aan de nieuwe taal, die overigens in een vreemd land met een vreemde taal véél meer dan thuis clan- of code-taal wordt, waarbij onderlinge ver schillen gaarne worden opgeofferd. Dit verschijnsel is trouwens ook waar te ne men in de hele aard van de Nederlander-overzee: hij is (in elk geval in eigen kring) verdraagzamer, ruimer denkend, a-politiek, ruimer-religieus. Komt hij terug in Nederland, dan zóu hij weer de ouwe streekman (partijman, kerkman) kunnen wor den, maar blijkbaar kan hij het niet of wil hij het niet. Helaas wordt hij DUS buiten de deur gezet en daarmee doet Nederland iets héél doms. Want déze Nederlander is door de hele wereld be kend als DE Nederlander. Elders in de wereld kent men de „thuis-Nederlander" met zijn vaak zo bekrompen twistjes niet. In internationale contac ten met Nederland menen buitenlanders deze „Uit- Nederlander" voor zich te hebben, maar helaas komt men bij de bekrachtiging van eventuele over eenkomsten in contact met de Regering van „thuis- Ncderlanders" en is het bijna altijd op slag mis. Indië is niet „verloren" door de Uit-, maar door de Thuis-Ncderlanders. Maar wanneer ziet men dat hier in? straks goede vruchten afwerpen. De terugkerende Nederlander uit Indië is niet blind en doof. We hebben bij de partij-politieke vrijerijen van de laat ste verkiezingen wel gemertk dat WIJ, de 300.000 uit Indië, nérgens op het verlanglijstje stonden. Hoe „vreemd" men over ons denkt is ook wel gebleken uit het feit dat voor een kleine groep verdreven Hongaren twee millioen werd gecollec teerd en voor een veel groter groep verdreven landgenoten maar zeven ton. Wat hebben we in kringen van „hier-Hollanders" hierover gehoord? „Jullie hebben het niet nodigEerst was ik kwaad toen ik het hoorde. Denkend aan het on noemelijke leed dat over onze groep is gekomen, ziedde ik van woede (en hoe velen met mij!). Maar na vijf jaren heftig (en nutteloos) discussiëren ben ik tot een ander inzicht gekomen: „Ja wij hebben het inderdaad niet nodig. Wat wij niet krijgen kunnen (ook al hebben we er recht op), dat kunnen wij ZELF MAKEN". Er zit in ons nog de oude „tenaga" om bergen te ver zetten, de duizend pijlen van Ardjoena, de Tang- koeban Prahoe in één nacht. Kijk maar naar TONG-TONG. Wij mogen en kunnen niet leven in de Nederlandse pers. DUS maken wij een eigen blad. Zónder kapitaal. Alleen met branie en met abonnementen vooruit. En daarop groeien wij. TONG-TONG is geen symbool: ook al kijken wij telkens trots achterwaarts, wij gaan zelfverzekerd voorwaarts. En met zóveel vaart, er is geen trek en ook geen tijd voor minta-minta. Ajo, poekoel teroes, Kinderen van de Dageraad! Dwars door het avondland voorwaarts naar een nieuwe Dageraad! T. R. MENNO VAN MEETEREN BROUWER. Wederom houdt Menno van Meeteren Brouwer een expositie in Den 'Haag en wel op 24, 25, 26 april (dag. van 10 tot 22) in Restaurant Garoeda aan de Kneuterdijk. Voor wie nog steeds zoekt naar een aardig schilderij om het oog te laten rusten, als de gedachten aangenaam vertoeven bij het Oude Indië, is er bij de van ouds bekende Menno vast wel wat te vinden. Mens erger je niet, maar erger anderen ook zo min mogelijk, al gebeurt dit laatste meestal onbewust, alleen maar omdat wij niet weten hoe de vreemde buren op onze doodgewone, voor ons zelf normale levenswijze reageren. Neem b.v. onze was. Hier in Holland wordt de was maandag gedaan. Bij mooi, zonnig weer (wie lacht daar?) is de was dinsdag of woensdag droog en gestreken. Als 't op wasdag regent, blijft die was lang buiten hangen aan een lijn op 't achter erf of in de flats op het achterbalkon. Voor nie mand een prettig gezicht, die druipende kleren en vooral als je er de hele dag tegen aan moet kijken, wat zeker het geval is in de dichtbebouwde wijken. Een andere oplossing is natuurlijk het binnen bij de kachel drogen ('s winters). Begrijpelijk is 't dat ons indischen deze manier van drogen niet aan staat. Een gesloten huiskamer met dampende kle ren maakt ons benauwd en een beetje mokkig misschien, gaan onze gedachten terug naar die grote erven en fijne pendopo's waar de was kon uitwaaien. Er zijn er onder ons die nog niet kunnen wennen aan 't wassen in 't begin van de week. Toen wij pas in Holland waren en met vele anderen in een contractpension woonden hingen de lijnen elke dag vol wasgoed. Ik denk wel dat wij dit wassen uit verveling deden en ook dit kwam er natuurlijk bij n.l. wij hadden maar een kleine waskom en in die kleine kamer, waarin wij met ons zessen woonden en sliepen was zeker geen plaats voor vuile kleren. Na een paar jaar hebben de meesten een huis en in vele gevallen een wasmachine en langzaam aan zien wij zelf in dat het dagelijks wassen ons lichaam geen goed doet. Denk maar aan dat koude spoel water, dat ons rillingen door merg en been be zorgt, aan het sop dat vet ontneemt aan onze Toen ik pas le employé geworden was op de onderneming Dinewatie, in het Soekaboemise, kon ik van een collega een Ford overnemen. Dat was in 1924. Dit wagentje kostte mij 400 pop. Men sprak in die tijd van een Ford „op hoge poten". De motor bracht je op gang met een slinger, wat altijd een hels werk was. Zelfstarters nog schaars. De akal was, de achterwielen op te krikken en dan maar draaien met de slinger, zo sloeg de motor vrij gauw aan. Zó gebeurde het dan, dat ik op een vrije middag naar Soekaboemie ging. Je had daar een alleraar digst verzamel-centrum, zó iets als STAM WIJNS in Weltevreden of BOGERIJEN in Ban doeng, te weten het bekende „Huize Schuttevaer". Ten einde dat opkrikken te vermijden, zette ik de motor niet af. Goed: ik ga op het platje zitten, bestel een koele dronk; maak een praatje hier en daar; de tent was goed bezet. Op een gegeven moment wordt het voor mij tijd om op te stappen; de blikken zijn onwillekeurig steeds op een vertrekkende gevestigd; ik kom bij de auto en moet tot mijn schrik constateren, dat de motor was afgeslagen. G. v. D. (maar binnensmonds!); ineens heldere ingeving; ik loop langs de auto teroes naar een bengkel in de buurt. Er staat daar een soepier te lanterfanten en ik vraag hem, of hij een riks wil verdienen als hij mijn Ford daar bij Schuttevaer even hier naar toe wil rijden. „Mangga, djoeragan". Ik wacht; ik kijk op mijn horloge en, na een half uur, ja, na een half uur kwam hij aangereden. Hij zeide tot mij (vertaald in het Nederlands): „Ampoen, djoeragan, ik heb mijn arm bijna uit het lid gedraaid." En daarop: „Meudjeuhna di hili- keun". (Het is de hoogste tijd om hem in te ruilen). Ik terug naar de onderneming; inwendig reuze pret en ook trots, dat ik lekker rijd in mijn car als je maar weet hoe je zon beestje moet aan pakken. H. J. A. H. handen; het lange staan in de koude badkamer (rheumatiek) en dat elke dag. Daar l?omt nog bij dat het oneconomisch is om telkens een paar stukjes te wassen in plaats van 't vuile goed van een paar dagen in één teil met hete sop tegelijk te wassen. Het spaart ons uren werk en aan onze waslijn hangen niet de hele week kleren! Dus ook geen ergernis voor onze overburen, die er bijna met hun neus opzitten. Uit gesprekken van Hollandse vrouwen onder elkaar in bus of tram, is mij die ergernis opge vallen. Vooral als wij de was op zondag ook nog buiten laten wapperen, dan heet dat „die Indische mensen weten niet hoe 't hoort". In werkelijkheid is t eigenlijk zo: „die Indische mensen weten niet dat dit ons ergert". Men vergeet dat wij, die zo gewend zijn aan een ruim uitzicht, ons niet kunnen indenken, dat onze was in dit dichtbevolkte land, een ander tot ergernis kan zijn. Enfin, zo zijn er vele kleine dingen, waar men zich aan ergert en die ons leven hier kunnen vergallen (je kan er natuurlijk ook je schouders over ophalen, maar daar is niemand mee gebaat. Die ergernissen moe ten wij zo mogelijk trachten te voorkomen, wij worden er zeker niet minder door) Er zullen er meer zijn die dagelijks in tram of bus afbrekende kritiek horen over ons doen en laten onder 't mom van „kasian, zij weten niet beter". Dit smoesje zullen wij uit de wereld helpen. Wij weten immers wel hoe 't hoort, alleen wij moeten overschakelen. Wij zijn gewend ruim te denken en ons ruim te bewegen; hier moeten wij ons beperkingen opleggen en de grens van de ruimte die ons is toebedeeld niet overschrijden tot ergernis van anderen. INDO-MANADO.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 2