WAAR ONZE WIEG EENS STOND 5 Pertemuan Djodo n«sf 2o-j«£ö- ln zijn ..Répertoire universel et raisonné dc Jurisprudence" schrijft Merlin: „Les surnoms. devenus héréditaires, forment le patrimoine le plus précieux de chaque familie Het opsporen van de oorsprongvan de geslachtsnamen is wel een der belangrijkste studies op op dit gebied. Volgens Mr. Hooft Graafland in zijn dissertatie „Het recht van den naam" zouden deze omstreeks 987 zijn ontstaan en wel ten gevolge van het zich noemen der grondbezitters naar hun goederen en van de „gens de lettres" naar hun geboorteplaats. Velerlei beschouwingen over geslachtsnamen ston den in afleveringen van het orgaan van de Euge netische Vereniging in Nederl. Indië: „Ons Nageslacht". Deze Vereniging werd op 20 juni 1927 gesticht en heeft belangrijke gegevens verzameld over de families van landeigenaren, voornamelijk op Java en Banna. Hun bezittingen: koffie-onderneminyen, thee- en rubberplantages, landerijen met rijstvelden en veestapels, notemuskaat- en kaneeltuinen, Kajoe- poetibossen en klappertuinen waren groter dan twee of meer provincies in Nederland, tezamen. Bekijkt men de studie van Mr. P. C. Bloys van Treslong Prins over de „Grand Seigneur" Gerrit Willem Casimir van Motman, landheer van Kada- woeng, Kampong Malajoe, Djamboe en Dramaga (1773—1821), dan treft men bij zijn nageslacht zeer bijzondere namen aan. Hij was de zoon van een Kon. Pruissisch rentmeester uit Mook, wiens familie sinds het begin der 18e eeuw in het Kleefsche woonde. In 1798 kwam hij als onder koopman in Compagniedienst naar Indië Een van zijn kleinzonen, Reinier Jacob van Motman (1846—1904), administrateur van Leuwiliang, trouwde met Jonna Amelia Leidelmeijer (1853— 1892). Zij hadden 13 kinderen, die afstammelingen hadden, o.a. behorende tot de familie: van Minos. Van een abonnee, pseudoniem Kikeboe, kregen wij de volgende gegevens: De voorouders van de familie van Minos kwamen ongeveer in 1653 uit Kreta naar Ceylon. (Reeds in de 12e eeuw vóór Christus waren de Phoeniciërs de vrachtvaarders der Oudheid. Vele exotische handelswaren brachten zij naar hun eigen landen terug. In 605 v. Christus voeren zij rond de Stormkaap naar het Oosten. In de 15e eeuw volgden de Portugezen: in 1486 ontdekte Bartholomeo Diaz de Stormkaap, de Cabo de los Tormentos. Nadien noemden zij deze de Cabo de buena esperanza. Maar pas in 1498 ontdekten zij onder Vasco da Gama het Wonderland van het Oosten.) De eerste van Minos op Java emigreerde in fe bruari 1816 uit Ceylon naar Bativia. Nederland stond bij de Vrede van Amiëns in 1802 Ceylon aan Engeland af en vele nakomelingen van de Burghers verlieten met de Nederlandse ambte naren het eiland en kwarpen naar Java. Minos, zich noemende Janszoon Minos vestigde zich als Baas-kleermaker op Noordwijk 16, waar in onze tijd de toko van Stam en Weyns was. Het Herenmodemagazijn De Koning occupeerde het pand ernaast, no 17. Hij kocht een huis in Petjenongan: later werd dat een fröbelschool. Vele van de geëmigreerde Bur ghers vestigden zich in deze wijk, waarvan een der zijstraten nu nog Gang Ceylon heet. Janszoon Minos huwde Maria Veugen, een dochter van een veearts te Meester Cornelis. Bij de aan gifte van de geboorte van hun zoon Jan Adriaan in 1829 voegde de ambtenaar van de Burg Stand abusievelijk een „van" voor de naam Minos en sedertdien heette deze familie: van Minos. Janszoon Minos stierf in 1835. Jan Adriaan huwde Amalia Carolina Sint Go, dochter van Charles en Madia Sint Go. Deze waren Portugezen; Char les Sint Go voer op een schip van de Engelse Kapitein Bail. Zij kregen vier zoons. F. H. van Minos trouwde met A. L. Motman (zie boven G. L. van Minos huwde M. van Motman (zie boven Th. van Minos huwde eerst Jonkvrouwe Chris tine Roëll en na haar dood, Naomi Jacques. C. F. van Minos huwde J. M. van der Voet, dochter van de Nederlander Johannes Cornelis van der Voet en een Soedanees meisje, pleegdochter van Kapitein de Jong. Van al deze zoons zijn nog nakomelingen. Maar zijzelf liggen met hun echtgenoten op het Kerkhof Tanah Abang te Batavia, op F. H. van Minos en A. L. van Motman na, die op het Kerk hof Eik en Duinen in Den Haag rusten. Over de Wereldzeeën trokken de mensen. Wat lokte hun? De verre horizons, het avontuur? En ergens op de duizend eilanden hadden de ont moetingen plaats: een man en een vrouw en zij stichtten een gezin. Soms bleven de kinderen in het nieuwe vaderland. Soms leidde het leven h^n weer op andere wegen Zijn wij niet allen een Blad in de Wind? CORA-CORA. Jammer dat we toentertijd veel te weinig letten op de namen van allerlei toko s. Er waren kos telijke bij, zoals deze Toko Djodo op Pasar Senen, waar ie doodgewoon voorbestemd bent om wat te kopen! Baba Gemoek kende iedereen daar natuurlijk. Een toekomstige Baba Gemoek is al bezig de kranten op het trottoir uit te spreiden, waar hij straks zijn koopwaar zal etaleren met zonder middenstandsdiploma, tóh kena rijk! Een eindje verder naar links was op de hoek een eethuisje waar je ..boeboel-telol" kon krijgen: hete rijstepap met twee rauwe eieren erdoor geklutst, een scheut ketjap Amoy, een paar flintertjes selderie entoen al ASIN LAOET ASEM GOENOENG. De manier waarop Cora-Cora in dit stukje onze afkomst en in het algemeen de genea logische studie onder de loupe neemt, is werkelijk kostelijk! Het volk van heden niet langer zien als „automatisch gevolg" van het verleden, maar als een volk dat door een reeks wonderlijke reizen en huwelijken a.h.w. voorbeschikt is! „Pertemoean djodo" een ontmoeting, die zo heeft moeten zijn". Djodo veronderstelt namelijk dat in het verleden allerlei zaken op een destijds ondoorgrondelijke) wijze zodanig zijn gearrangeerddat het ontstaan van een figuur of gang van zaken in het heden is kunnen ontstaan. Het is niet alleen een kostelijke, het is ook een kostbare en in wezen diep-gelovige kijk op het leven. Het verleden verliest zijn ka rakter van „sterven"maar wordt in wezen „geboorte"Het heden wordt „vervulling" (en is niet langer étappe naar de dood"). Anak Betawie van de straat weten misschien nog dat een bepaald stuk van de Kali Angkee „Kali Djodo" werd genoemd. Daar werd immers op de eindeloze rijen „gètèks" bamboevlottenelke avond gebaad door duizenden kampongbewoners en fabrieks arbeiders van de directe omgeving. Daar werden dus ook de vriendschapsbanden aan geknoopt, die leidden tot huwelijken. Hier vond menig jong echtpaar de bestemming van een vreemd zwervend bestaan door Indonesië. Hier voltrok zich hel „djodo" Het idee djodo vindt men ook terug in het spreekwoord „Asin laoet, asem goenoeng" ergens (in een voortreffelijk gerecht) ont moeten elkaar het zout van de zee en de tamarinde van de bergen. Hoe wonderlijk is dit Indische volk, afstammend van voor vaderen uit Lissabon en Kisar, van Hammer- [est en Blitar, van de Séchellen en Kreta, van Reunion en Hongkong, van Joure en Leuwiliang, van Houston en Blangkedjerèn, van Kopenhagen en Tamarkan en Bloem fontein! Waar de wieg onzer voorvaderen ook stond, ons djodo vonden wij onder het azuur van de Aequatoriale dag en het pauwblauw van de tropennacht met zijn majestatische ster renbeeld Orion. Braaf Nederland, mógen wij tweemaal in de maand met watjes in onze oren voor het belletje aan de deur en de uilwijze stem van de radio, één kort ogenblik in TONG TONG verwijlen bij het lieflijke wonder van ons verleden? Cora-Cora, wij leggen de schelp van je stem graag nog vaak aan ons oor om het ruisen te horen van de Zeven Zeeën van „De Vliegende Hollander" en eeuwen daarvoor al de Boeginese vrijbuiters. Dat hun banier weer wappere! TENTARA DREES. Terug in Nederland. Een jong luitenantje, welke een opleiding had ge noten in de USA, werd ergens in Nederland ge plaatst. Dit jong officiertje was wel erg trots op zijn ge noten opleiding in Amerika. Telkens bij elke kennismaking met zijn onder zich hebbende kader, kreeg men te horen: „le luitenant van Meeuwen, pas van Amerika". Een oud-KNIL-rot was aan de beurt en zei: „Kpl. I. Bodemanpas van de W.C." In de Oost. Marva-luitenante tot KNIL-spandrie: „Hé daar KNIiL-soldaatkunt ge niet groeten voor je superieur?" Spandrie sprong in de houding en zei: „O ja,dag zusdaaaag" R. L. „Kunt u geen leider zijn, wees dan een goed vol geling; elke zaak heeft beide nodig". Sobat Piet.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 5