HERINNERINGEN VAN
EEN FUSELIER
(vervolg)
Na een reis van vele uren kwamen we uit Batavia te Tjimahi aan.
Van de stations en halten, die wij passeerden tussen Bogor en Tjimahi herinner ik me nog enkele
o.a. Batoetoelis, Parangkoeda, Karanganjar, Soekaboemi, Tjiandjoer en Padalarang.
„Tjimahi, Padalarang/tjari njaj jang banjak barang'' zongen wij. „Dasmoe!'' riepen de meiden in
de compie.
MINA WIST HET WEL.
Tijdens de reis werd er gegokt één en twintig
en petoet.
Wanneer de trein ergens stopte werd er gedjadjant,
dat ging door de raampjes van de toen zo ongeluk
kige spoorwagens. Er kwamen wel eens verkopers
op de koffie wat betaling betreft, er werd te lang
naar geld gezocht, zo lang zelfs totdat de trein
zich weer in beweging zette en de verkopers
meeholden, totdat ze de trein niet meer konden
bijhouden. Dan hoorde je ze schreeuwen: „Waah!
blanda kaja apa ini, tida maloe, tida slamat loh!"
en intussen had de trein alweer een flink vaartje.
Als de trein op een groot station stopte, gingen
we de wachtkamer binnen en was de Chinese
buffethouder de pisang. Er werd dan gegeten en
gedronken, bier van de bovenste plank. De mees
ten dreven stikum af (dat was afgesproken werk)
een paar djago's (branies) bleven achter tot de
trein het vertreksein gaf en holden dan de wagen
in en de Chinees kon fluiten naar zijn duiten.
Netjes was dat natuurlijk niet, maar op het depot
hadden we al geleerd: als je een Chinees kan be
donderen, verdien je een stoel in de hemel, waarom
niet op aarde? Dan kon je tenminste een deel van
je meubilair bij elkaar scharrelen.
Zonder ongelukken kwamen we op Tjimahi aan.
We waren geplaatst bij het 9e bosje (bataljon)
Infanterie.
Diezelfde avond maakte ik al kennis met de kwak-
boer sagoweerverkoper)een Ambonnees.
De sagoweer noemen ze ook we! palmwijn. Sago-
weer is zoet zoals ze uit de boom in bamboes
wordt afgetapt. De Ambonnese kwakboeren doen
er kajoe Ambon in en laten het dan in blikken of
gentongs gisten „een bepaalde tijd"; dan wordt het
zoet-bitter en smaakt best; soms maken ze het
zo sterk dat je na een paar glazen al poesing
kepala bent.
Wij betaalden lima gobang voor een vierkante
lummel (fles 1 liter). Ik had die avond aan één
fles al genoeg, maar er waren er bij die op een
avond zes flessen uitdronken en onderwijl ajam
palembang (zoute vis) zaten te eten, die ze van
tafel hadden meegebracht. Ajam (kip) was op
Palembang schaars en duur; in de compie zag je
nooit ajam op tafel (op Java wel), maar wel vaak
zoute vis, vandaar de naam ajam Palembang.
In de kampong.
Er waren op Tjimahi verscheidene kwakboeren,
maar Louwie in Kampong Klappa maakte de
beste toeak.
Ik was in 't KNIL nogal een zwerver en zat veel
in de kampong. Daar maakte ik ook al gauw
kennis met de slokkiesboer (een gep.koloniaal, die
klandestien een borrel verkoopt). Hij schonk een
borrel voor vijf cent, maar die borrels waren klei
ner dan de borrels die in de pijp werden geschon
ken. Er waren slokkiesboeren, die lezen noch
schrijven konden. Voor iedere klant maakte hij
een teken op een plank of lei en voor elke borrel
die hij voor je ingeschonken had, zette hij een
krijtstreepje achter dat teken. De voorraad je-
Van de verdraagzaamheid van Indonesiër en
Chinees werd vaak het uiterste gevraagd. Zijn
eindeloze gastvrijheid t.o.v. de Hollandse soldaat
in die dagen heeft er niet weinig toe meegewerkt
dat op den duur toch wel gezonde sociale ver
houdingen groeiden. Voor ons uit Indië wekt dat
geen verbazing. Wat nog steeds verbaast, is de
onverantwoordelijke goedkope" basis waarop Ne
derland vroeger zijn fuseliers naar Indië stuurde.'
Dan hebben de soldaten van vandaag het toch
duizendmaal beter!
never was meestal niet meer dan een vierkante pot
(fles inh. V/2 liter) en het gebeurde wel eens,
dat de pot leeg was en er noch tekens, noch
streepjes op de plank of de lei stonden.
Een gladakker had dan van een onbewaakt ogen
blik gebruik gemaakt en de hele administratie
uitgeveegd. Je begrijpt dat dat dan herrie werd.
Dan begon de slokkiesboer maar te raden; „jij
hebt zoveel gehad" „maak het nou een beetje,
ik was net aan m'n tweede bezig" en „jij hebt er
minstens zes gehad" „je bent be en „jij, wou
jij soms zeggen, dat je 'm half krom heb van niks",
dat ging natuurlijk gepaard met de nodige scheld
woorden.
„Nou ja, kijk ouwe, het was maar een lolletje".
„Barsten kunnen jullie met die lolletjes", zei de
ouwe. „Nee ouwe, morgen komen we terug en
brengen twee potten mee, één voor jou en één
maken we er hier fris." Zo'n slokkiesboer kwam
tenslotte altijd wel aan zijn trekken. Niet altijd liep
het zo gemoedelijk af, er vielen ook wel eens
rake klappen
Zo'n slokkiesboer was van alle markten thuis:
wat wil je met een gagementje van zestien gulden
's maands beginnen. Als je wat te verkopen had
dan wist hij er wel weg mee en als je op straat
was (mankeerde) en wat geld had, dan kon je
bij hem wel een paar dagen onderduiken.
Maar hij was ook gemeen: als je geld op was gaf
hij je aan bij de schout (hoofd van de politie).
Op Tjimahi had je toen (1912) een schout en
een stuk of wat geelvinken (inlandse agenten),
die graag in samenwerking met de slokkiesboer
een paar gulden extra verdienden.
Als je op straat was (mankeerde) en je werd
door de politie opgepakt en aan de wacht (milt.
wacht) afgeleverd dan had de politie tien gulden
aan je verdient; dat noemde met „opvatloonAls
de politie geen brani was om je te arresteren (en
dat was meestal het geval) dan gingen ze de
wacht waarschuwen en kregen dan vijf gulden
voor „aanbrengloon". De wachtcommandant stuur
de dan een patrouille uit om je te pakken. Dat
opvatloon en aanbrengloon werd verhaald op 't
soldij, de helft werd dan elke vijf dagen gepotongd.
Zij, die graag een borrel dronken waren geen
slechte soldaten en lui waren ze ook niet. Er was
op de compie altijd wat te verdienen met kleren
wassen, wapens schoonmaken en wacht overnemen.
Met wassen en wapens schoonmaken verdiende je
niet veel, maar zo'n wacht overnemen zette zoden
aan de dijk, dat varieerde van f 1,50 tot f2,50.
Het was zwaar, je stond 24 uur gewapend, waarvan
acht uur op post, overdag 2 uur op, 4 uur af. Bij
Op een verbazend openhartige manier
schrijft „Nekkie" over zijn soldatentijd in
Indië zowat een halve eeuw terug. Het was
een andere soort hardheid dan van de slag
velden van Atjeh, Lombok en Boni. En er
is een facet door geslepen aan het maat
schappelijk leven van de Europeaan in Indië,
die nog vele decennia heeft nagewerkt. De
volksclowns ,.Bellem dan Mina" projecteer
den de Hollandse soldaat op het Indonesische
volksbewustzijn. Hier vertelt Bellem (Wil
lem) dan van zijn kijk op het leven van die
tijd. Ook dit is historie!
nacht 1 uur op, 2 uur af. De „af'-uren bracht je
door in 't wachtlokaal waar je om beurten een uur
mocht rusten. Oppasser spelen voor een Ond.Off
leverde f 1,50 op in de 5 dagen. Daarvoor moest je
wassen en plassen en de hele uitrusting van de
Sergt. in orde houden.
Halve betalingen.
Aan de muzikanten was ook altijd geld te ver
dienen en naar gelang hun toelage (dat kon wel
eens reuze meevallen), die ze eens in de maand
ontvingen, werd je betaald. En in het dagverblijf
viel er nog wel eens een biertje af op de „pof".
Een avond muziek maken bij een rijke Chinees
bracht al aardig wat geld in het laatje en dan
kregen ze hun bataljonstoelage nog.
De bakkers (de milt. bakkerij was op Tjimahi)
waren ook niet schakker met hun toelage, uitge
zonderd enkelen die alles aan Mina moesten af
spelen, zelfs de wang spatoe (de halve schoen die
uitbetaald werd). Hoe of de jaarlijkse en periodieke
verniewing (kledingverstrekking) in elkaar zat
weet ik niet precies. Ik weet wel, dat je soms recht
had op een half paar schoenen, een halve onder
broek, een halve linnen of sergebroek, je gelooft
het misschien niet, maar het is toch echt waar.
Had je voldoende schoenen en kleding, dan kreeg
je de waarde van die ene schoen, enz., uitbetaald.
Zat je dunnetjes in die spullen dan kreeg je een
paar schoenen en hele broeken, maar de ene helft
op schuld. Dit werd van je kadje ingehouden, elke
vijf dagen de helft tot abis oetang natuurlijk en
dat kon weken lang duren.
Een sectie was veertig man sterk, daarvan
mochten er zes hoogstens acht een huis
houdster op na houden en die heette Mina. Mina
wist precies wanneer het uitbetaling was van ver
nieuwing en wist precies ook hoeveel haar laki
moest ontvangen.
Zodra haar laki op de kamer kwam en hij kwam
niet vlug genoeg over de brug, dan was het: „Mana
wang spatoe, mana wang perniping". Niet ieder
een nam dat natuurlijk en gaf Mina een pak slaag
inplaats van wang spatoe.
Als Mina en Jan goed met elkaar konden op
schieten, hadden ze een royaal bestaan: hij wassen
en zij strijken (voor de kameraden die daar te lui
voor waren) en in de vrouwenloods ging Mina
sambal en sajoer maken. Voor een kwartje in de
5 dagen kon je dan bij haar in de sambal-sajoer
menage komen. Het was al gauw bekend wie de
lekkerste sambal en sajoer maakte en zo'n Mina
had banjak langanans.
Dezulken bemoeiden zich weinig met de rest, gin
gen samen uit 'n bioscoopje pikken en ook wel
eens naar de pijp. Als er dan aan de ronde klets-
tafel al eens verschil van mening was, werd Mina
er in betrokken. „Haar laki" vroeg het maar aan
Mien, is 't niet waar Mien?" Ja betoel zei
Mina dan, al wist ze soms niet eens waar het over
ging, maar haar beslissing werd meestal geac
cepteerd.
NEKKIE.
Is er ooit een boer rijk geworden door gekookte
aardappels te verbouwen?
1: Spreekwijze
(Strekking: wees fris, wees origineel, herkauw
nietandermans ideeën.)