9 EEN TOCHT NAAR HET D1ENG-PLATEAU IN 1912 Tosari! Dat we de machtige Ardjoeno niet vergeten zijn, maar ook de eenvoudige verkoopstertjes op de voorgrond en hun bescheiden kostjes niet, dat bewijst hoe intens we geleefd hebben in ons Paradijs! Ruik je de rook van het houtvuurtje weer, van de knetterende klapperolie in de wadjan? Hoor je het geklapper van de pisangbladeren in de wind ,,als een piratenvlagAh, en die weer- geloos mooie kroon van de papajaboom met d e tros knus bij elkaar ,,doedoekende" papaja's tegen de stam, waaruit de langgesteelde bladerer fonteinen! En dan de majesteitelijk opstijgende trappen van de sawah-terrassen naar de voet van de berg, die zo regaal ten hemel steeg. Als je lang naar zo'-n berg keek voelde je je vanzelf vrijer en rijker worden, als ontstegen uit de laagten van kleine zorgen en moeilijkheden. Mijn bergen, wat mis ik je zeer! TANTE POK, DE REDDENDE ENGEL Het gebeurde in maart 1947, kort nadat de Jappen de bezetting van ons eiland hadden voltooid en er overal de verfoeide Japanse vlaggen hingen. Rampokpartijen waren aan de orde van de dag. Totoks werden rap geïnterneerd en de inlanders gingen iedere dag nonton voor de kawat. Huilen de baboes klemden voor het laatst hun sinjoos of nonnies aan het hart, totdat ook zij werden weg gejaagd. Onze vaders en mannen waren of ge ïnterneerd of krijgsgevangen. In een eenvoudig huis aan de stad hadden wij ons teruggetrokken. De bewoners ervan bestonden uit enige families, waaronder 3 jonge meises. een oude Oma en tante Pök. Zoals bekend gingen de Japse soldaten wel eens op zoek naar ,,oonaas" en men had ons reeds her haalde malen gewaarschuwd voorzichtig te zijn en dat hulp van „onze" politie weinig baatte bij dergelijke bezoeken. Op een avond werd er bij ons op de voordeur geklopt en Japans gebrabbel vertelde ons al spoe dig „hoe laat of het was". Terstond gingen de jonge meisjes onder de kolong van de bedden en toevallig natuurlijk in dezelfde kamer (dit laatste was niet helemaal volgens afspraak, maar ach hoe raar kun je in je angst niet doen) bibberend en biddend om een goede afloop lagen we bij el kaar op de houten vloer. Toen deed Moeder de deur open en hoorden wij haar boze stem ant woorden op de grauwen en snauwen. Kort daarna werden de deuren van de slaapkamers geopend en hoorden wij het „horanda-ka" steeds dichterbij komen. In onderling overleg besloten wij meisjes via de verbindingsdeuren naar de zojuist gecontroleerde slaapkamers te slippen maar een bons op onze deur deed ons allen weer schielijk onder de zo vertrouwde kolong terugglijden met harten, die zo mogelijk nog hoorbaarder bonsden. Maaaaar tante Pök had zich intussen snel opgetuigd en een mooie kabaja en slendang omgedaan zonder ook maar enigszins te reageren op onze steeds woedender gesiste verzoeken om zich in 's hemels naam toch ook te verstoppen Naar een paar keer werd er gebonsd en toen vloog de deur open en de kwade soldaten staarden in een ietwat ang stig gezicht van onze tante Pökeen ieder hield zijn adem in ja ook de godenzonen al was het bij hun van pure verbazing. Met opgewonden gestotter en gehaast salueren verdwenen zij op een draf en lieten ons in grote verbazing achter. De schrik bij deze gehaaide jungle-vechters werd .namelijk veroorzaakt door de imponerende om vang van tante Pök, die zo om en nabij de 120 kilo woog. Tante Pök was de heldin van de dag en met al gemene stemmen werd er besloten, dat zij voortaan steeds „blikvanger" zou zijn en in het bijzonder bij Japans bezoek. Een en ander ging ten koste van tantes zenuwen, dat verzeker ik U. N. M. KINDEREN VAN PA Op woensdag 22 april 1959 trouwde Aafke, de jongste dochter van Moe Graafstal-Van der Steur bij volmacht met Dolf van Emmerik, destijds lei der van de Witte Kruis Kolonie op Java, thans geëmigreerd naar Australië. Daar Aafke haar man spoedig zal volgen, was dit huwelijksfeest tevens een afscheidsfeest. Ook nu bleek weer hoe hecht de band in die alle oud-Steurtjes met elkaar bindt. De Bond van Oud-Steurtjes heeft afdelingen en correspondent schappen over de hele wereld, en alle afdelingen hadden blijk gegeven van hun medeleven in de vorm van brieven, afvaardigingen en cadeaux. In het bekende kerkje aan de Parklaan te Haar lem waren vele Oud-Steurtjes aanwezig. Er heer ste een hartelijke sfeer, die ietwat weemoedig werd bij het naderend afscheid. Met het dankgebed van Moe Graafstal, de 90-jarige moeder van de bruid, en het zingen van de liederen „Dat 's Heren ze gen op U daal'en „God zij steeds met U, tot -wederziens" eindigde deze schone avond. Nu iedereen van vakantie thuiskomt en allerlei verhalen heeft over het moois dat men gezien heefc moet ik denken aan een tocht, die ik in mijn jeugd maakte naar de Dodenvallei in het Diènggebergte. Ik was met nog vijf andere jongemeisjes gelogeerd bij een vriendin van ons, wier vader werkte bij de B.O.W. (Burgerlijke Openbare Werken) in Wonosobo (Midden-Java)We gingen in kar retjes tot zover de rijweg was en verder te paard naar de passanggrahan. Dit was een hotelletje, speciaal voor gouvernementsambtenaren, van hout en bamboewanden opgetrokken. Er was een man doer, die moest zorgen dat alles netjes bleef en zijn vrouw moest koken voor de ambtenaren die er kwamen logeren als ze een inspectiereis maak ten. Het was al koud en langs de weg vóór de passang grahan stonden de kampongbewoners ons aan te kijken. Ze waren bruinverbrand met roze koontjes van de kou en hun gezicht was vol vliegen. Ze hadden hun sarongs over hun lichaam geslagen om zich warm te houden. We rammelden van de honger, het was twee uur in de middag. De rijsttafel stond al klaar. De vader van mijn vriendin had de mandoer gewaar schuwd dat hij zou komen met een groot gezel schap. Er waren kipgerechten, veel koolgerech ten en sambalans. We aten tot we genoeg had den zonder er bij te denken hoe de mandoers vrouw dat allemaal klaar had kunnen maken mid den in de rimboe! Daarna gingen we een wandeling maken door het dorp totdat we het koud kregen en terug gingen naar de passanggrahan. Daar zat een bruin verbrand Indischman en hij stelde zich voor als een man. belast met opgravingen van een tempel dorp. Hij vroeg ons of we de volgende dag met hem mee wilden om zijn werk te bekijken. Dat namen we gretig aan en zo gingen we de volgen de dag met hem mee de tempels bewonderen. Het waren betrekkelijk kleine, vierkante gebouwtjes van bergsteen opgetrokken en in de steen afbeel dingen van Adrjoeno en andere goden uitgesneden. Tussen de verschillende tempels waren ruimten, die als straten moesten fungeren. Terug naar de passanggrahan vonden we de paarden al gezadeld op ons wachten. De oudheid kenner ging met ons mee als gids. Hij vond het wel leuk met al die jongemeisjes. Nu kon hij zijn kennis van de hoogvlakte mededelen. We kwamen langs een meertje „Telaga Warna" geheten, omdat het allerlei kleuren vertoonde. Het dièngplateau is erg kaal en omringd door berg kammen. We sloegen een zijpad in en daar was het opeens erg begroeid. Dat kwam door de stuk- stof, die uit de grond steeg en de plantengroei bevorderde, maar funest was voor de mensen en dieren. Het pad ging steil naar beneden, we stegen van de paarden en gingen te voet verder, totdat een bamboehek ons het verdergaan belette. Daar za gen we voor ons een kleine ronde zandvlakte waarop allerlei geraamten lagen van muizen, vo gels, enz. We zagen vlinders die vergeefs tracht ten op te vliegen. De oudheidkenner vertelde dat vroeger weieens mensen daar bewusteloos wer den, neervielen en dood gingen. Vandaar de Do denvallei. Stikstof heeft n.l. geen geur en dus wordt men niet gewaarschuwd. Later toen men meer kennis had van de wetenschap, wist men dat stikstof de oorzaak was van deze bedwel ming en dood, en had men de toegang tot de val lei afgesloten met een hek. Moest men er door heen, dan moest men met een brandende kaars lopen; als de kaars uitging, wist men dat er stik stof aanwezig was en moest men zich uit de voe ten maken. We griezelden een beetje en gingen terug naar de paarden. We namen een andere weg over een 100-tredige stenen trap, een oude Hindoetrap en zo naar de passinggrahan terug. De volgende dag weer naar huis, waar we ver welkomd werden door de moeder van mijn vrien din, die ons trakteerde op saté kambing! Wat een heerlijke, onbezorgde tijd was dat. Of was het omdat we allen zo jong waren, dat het zo énig was? NJONJA DOKTER.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 9