MAKEN WE HET OOIT WEL DUIDELIJK?
J
4e JAARGANG. No. 3
1 5 AUGUSTUS 1 3
HET ENIGE INDISCHE BLAD IN NEDERLAND - TROUW - BRANIE - ONDERNEMEND
TONG-TONG
Onafhankelijk Indisch Tijdschrift
Onder redactie van TJALIE ROBINSON
Verschijnt tweemaal in de maand
Prijs p. nummer f 0,25. Kwartaal f 1,50
Halfjaar f 3,Per jaar f 6,
Adres Redactie en Administratie:
Prins Mauritslaan 36 - Den Haag
Tel. 542.542 - Giro 6685
PORTUGAL
MODERN LEVEN
Door wat wilde onrust raken wij hier bezeten?
Waarom raken wij nooit uitgekocht?
Waarom willen wij steeds meer en steeds nieuwer?
Betekent assimilatie het kwijtraken van zijn ge
moedsrust en tevredenheid? Betekent het Europese
leven: jagen, jagen en nog eens jagen en moeten
wij daaraan meedoen?
Ik heb zoveel eenvoudige Indische gezinnen ge
kend, wonend in Gang Sentiong in Batavia, in
Gang Crone in Bandoeng, in Oinojo Soerabaja, in
kleine plaatsjes als Ambarawa, Kertosono, Bekasi.
Hoe eenvoudig en tóch blijmoedig en rijk leefden
zij met hun vendutie-meubeltjes, jaren lang altijd
dezelfde, en als zij er wat bij kochten, dan kwam
dat óók van de vendutie. In de sfeer van tevreden
heid, gastvrijheid en verdraagzaamheid, kwam
ieder oud meubelstuk weer tot nieuw recht. Dat
waren van die huizen waar je zo lekker kon
neervallen in een wijde sterke djatihouten stoel,
of soepel en smeuig dommelen in zo'n royale rotan
stoel, waar je op den duur helemaal aan gewend
raakte.
En nu zijn we in Europa. En nu kopen we tel
kens maar weer nieuwe moderne dingetjes, die
altijd weer gauw kapot gaan. We kunnen niet
rustig meer door de Kalverstraat of de Spuistraat
lopen zonder verleid te worden door een gek
tafeltje, zo n filmster-stoel, een vreemdsoortige
lamp, een nieuw keuken-apparaat. We steken ons
in schulden, beginnen telkens weer aan nieuwe
koopcontracten op afbetaling, gaan extra werken
om méér te kopen, waar we tóch geen blijvende
sympathie voor hebben en dan kopen we maar
weer opnieuw!
Ons leven wordt een flut-leven en het is nog
steenduur op de koop toe. En we vinden ons
modern. En onze gemoedsrust is naar de bl
Ach ja, het zal wel goed wezen. Tempo! Vooruit
gang! Bij zijn! Maar IS dat wel zo?
En ergens verdroomt en wordt tot ijle nevel om
tenslotte geheel te verdwijnen het beeld van een
huis, dat een thuis was, een zitje als een familie
band, een lichtelijk bestoft maar vriendelijk glim
lachend muurbordga mee naar achter naar
de eetkamer: die saaie etenstafel met zo'n saai
„verlak maar altijd hoe rijk beladen voor iedereen
die op welk uur van de dag ook komt binnen
vallen. Zo arm dat alles en tóch zo rijk.
Niet sentimenteel worden. Niet omkijken. We moe
ten vooruit. Hard vooruit. Zó hard, dat ik af en
toe bij mezelf denk: gaan we niet helling af?
T. R.
Ik kwam uit Zuid Africa voor een kort verblijf
in Nederland. Op een zondag, 9 februari 1958,
zag ik met eigen ogen enige vrinden, uit Indonesië
verstoten, in Nederland aankomen brodeloos.
„Nou kan je zien hoe slecht de Nederlanders voor
de Javaantjes geweest zijn", zei 'n Nederlandse
goede kennis tegen mij. En, toen ik hem als een
levensgroot vraagteken aankeek, vulde hij zichzelf
aan met: „Anders haden zij daar de Nederlan
ders toch niet zo maar weggekekenDat was de
moeite waard! Ik dacht aan Matth. 5-3 (Zalig
zijn de armen van geest, want hunner is het Ko
ninkrijk der hemelen) en, benieuwd of mijn ver
moedens juist waren, begon ik een gesprek met
mijn kennis, welk gesprek een allervriendelijkst
verloop had.
Het bleek al spoedig, dat hij nooit buiten Neder
land had gewoond en dat hij Indonesië alleen ken
de uit de „Max Havelaar" en slechts uit fragmen
ten van dit 'boek. Hij wist niet wanneer de „Max
Havelaar was geschreven, nog minder hoe de
beschreven wantoestanden onder vreemd bewind
ontstaan waren. In dit opzicht was hij even goed
of slecht op de hoogte als de meeste Amerikanen.
Maar „de toespraak tot de hoofden van Lebak"
en „Adinda en Saidja" waren klanken, die een
aanknopingspunt gaven voor ons verder gesprek.
Hij was het met mij eens, dat een mening ge
vormd moet worden na eigen zorgvuldig onder
zoek van feiten, en gegrond moet zijn op reali
teit, niet op sentiment.
Hij vond het „machtig interessant" om te horen,
dat ik enkele hoofden van Lebak, (wel te ver
staan: achter-achter-betover-kleinkinderen van DE
hoofden van Lebak!) persoonlijk gekend had, met
wie ik in hun eigen taal, het hoog-soendanees,
enkele problemen betreffende de rijstcultuur in de
Preanger besprak; hij vond het „ongelooflijk" toen
hij hoorde dat ik vele „Saidja's" uit de klauwen
van inheemse woekeraars gered had en wist in
Met de volle inzet van ALLE NEDER
LANDERS UIT INDIËdie het Ned. volk
vertellen willen hoe wij WERKELIJK
leefden, en die overtuigd zijn van de nood
zaak om met veel van onze waarden het
leven hier te verrijken.
BIJ VOORUITBETALING TE VOLDOEN
Uitgave GAMBIR
Uitgeverij voor Oost en West
zijn verbazing geen superlatief te vinden voor het
feit, dat ik heel wat „Adinda's" in haar eigen
taal geleerd had, hoe zij haar kinderen met in
heemse voeding goed konden voeden. Hij werd
stil, toen ik hem vertelde, dat ik vaak te maken
had gehad met een gele (Chinese) kennis en een
bruine (Javaanse) en dat ik dit toen niet eens als
iets zéér uitzonderlijks, als een wonderlijke weel
de van ware gemeenschapszin in een zéér bij
zondere samenleving, had ervaren, maar dat mij dit
eerst later duidelijk was geworden, wantwat
men niet meer heeft, waardeert men vaak het
meest!
Ik vroeg hem of hij wel wist dat, toen de Ne
derlanders in Indië kwamen, zij daar ongeveer 3
millioen inwoners vonden, dat er in 1940 75.000.000
waren; dat dit werd bereikt door het indijken
van doodzaaiende epidemieën en het voorkomen
van intertribale oorlogen: dat dit bereikt werd door
de leiding van een handjevol Nederlanders, wier
aantal nooit meer was dan 350.000; dat mijn wee
moed uitgaat naar de kinderen van het „zachtste
volk der aarde die nu bij tienduizenden sterven
in epidemiën, welke de WHO en de UNESCO
thans proberen te bestrijden.
Of ik over dit alles niet eens een lezing zou
willen houden voor ik weer naar Afrika vertrok?
vroeg hij. Mijn antwoord was dat dit nakaarten
zou zijn, misschien bestaande tegenstellingen zou
kunnen vergroten of als partijpolitiek uitgekreten
zou worden. Maar dat ik „Over hulp aan achter
gebleven landen" wel eens iets zou willen zeg
gen, omdat dit mirabile dictu de gemoede
ren in Nederland thans bezig houdt.
Toen ik dit kort daarna in kleine kring deed,
bleek mij wel zeer duidelijk, hoe ontstellend wei
nig de ene groep mensen weet van de andere
groep in een wereld, die, naar men zegt, „kleiner"
wordt.
Dat men zo weinig van elkaar afweet is betreu
renswaardig. maar dit is niet het ergste. Diep
treurig is, dat deze onwetendheid misbruikt werd
om minachting, afkeer en weerzin op te wekken
tegen diegenen, die dit allerminst verdienen, soms
in prachtig Nederlands als in de „Max Havelaar".
En dit duurt nog voort. Een tijd van duisternis
breekt aan, tenzij Tenzij? Wie geeft het ant
woord?
PROF. DR. E. JANSSEN.
Wijnberg, K.P. Zd. Afrika.
ABONNEMENTEN BUITEN
Nw. Zeelandf 2.50 p. maand
Zd. Afrikaf 2.50 p. maand
Braziliëf 2.50 p. maand
Australiëf 2.50 p. maand
Nw. Guineaf 2.00 p. maand
Canadaf 2.00 p. maand
Ver. Statenf 2.00 p. maand
Surinamef 1,50 p. maand
Antillen 11.50 p. maand
ALLES PER LUCHTPOST
Enkele van onze lezers, die belangstelling
hebben voor Portugal en een eventuele ves-
tlging in dat land overwegen, hebben ons
om inlichtingen gevraagd. Aangezien wij
zelf niet voldoende geïnformeerd zijn, roe
pen wij diegenen op, die Portugal uit eigen
aanschouwing kennen, of wellicht zich reeds
in dat land gevestigd hebben, ons gegevens
te verstrekken over land en volk, leef- en
woongewoonten, prijzen, mogelijkheden tot
het vinden van werk, tot het uitoefenen van
een eigen bedrijf, enz. enz.