EEN NEGENTIGJARIGE VERTELT 6 kJos van^fircnqmgmL ter de achtergalerij. Ook hadden we hier een be trekkelijk grote tuin. Hier werd mijn eerste baby geboren. Als je een dokter wilde hebben moest je een maand vóór de bevalling naar Garoet en daar dan nog een maand er na blijven. Met de dokter kostte je dit 300. wat een niet te betalen kapitaal was! Ik volstond daarom maar met een inheemse vroedvrouw. Ze had wel een soort opleiding gehad maar deed al les toch volgens eigen inzicht en adat. Toen alles gelukkig achter de rug was, vroeg ik haar naar haar honorarium. Dat was 10.en, hier glom men haar oogjes, als de njonja het missen kon, dan graag nog een fles rode wijn. Nu de njonja kon het missen en de vroedvrouw voelde zich rijk beloond. Omdat er geen dokter in de buurt was, moest je natuurlijk het nodige in huis hebben om jezelf te cureren als je je niet goed voelt. Daartoe hing in de slaapkamer een medicijnkastje waar je het volgende in had staan. Castorolie, perman- gaan, boorwater, wat zoutzuur, kinine geen pil len maar poeder of in vloeibare vorm en dan nog verband. Na Tasik, toen de baby twee maanden was gingen we naar de Oosthoek, waar mijn man de rimboe open moest kappen voor het aanleggen van een treinrail. Ik mocht eigenlijk niet mee van de dokter en de directie, maar wilde mijn man niet in de steek laten, juist nu, en trok dus met hem mee. Een Europees huis was er in geen velden of we gen te bekennen en zo probeerden we een kam ponghuis te krijgen. Het huisje was niet meer dan vier muren van gedek en een vloer van aange stampte aarde, maar om onze „Stand op te houden waren we verplicht er minstens drie bedienden op na te houden, die natuurlijk niets hadden te doen, alleen de djongos die nog voor ons kookte en dat heel goed deed. Toen de baas van mijn man eens langs kwam om te inspecteren kwam het vol gende menu op tafel: corned beef, de toppen van varens in het bos gevonden diende als groente, aardappelen, een door mijn man geschoten bos kip, hierbij compote van djamboe bidji en choco ladepudding toe! Een badkamer hadden we niet in ons huisje. We moesten als ieder ander baden in de kali, een zes minuten lopen van ons huis. Mijn man had met rol keien een plekje afgeschut en daar namen we om de beurt ons dagelijks bad, terwijl de ander op de baby paste. Ons werkvolk had veel last van buik pijn, en dan gaven we hun bij wijze van genees middel een glaasje port omdat we niets anders SINDS 18 Al 'fly HORLOGES.KLOKKEN.GOUD t» ZILVERWERKEN RUIME KEUZE m VERSCHILLENDE MERKEN L.v.MEERDERVOORT 520 TEL.3364 41 Het van-ouds bekende adrest j Rijswijk 11 - Batavia Laatst was ik bij een dame van negentig jaar op be zoek om haar een en ander te vragen „van toen vroeger" Weet U nog wel hoe we vroeger bij oma of moeder konden vleien om te vertellen van toen ze zelf nog klein waren? En hoe geboeid kon je dan niet luisteren. Zo verging het mij ook, toen deze lieve dame aan het spreken was en ik vergat zo nu en dan gewoon alles op te schrijven. Hier volgt dan een korte samenvatting van de her inneringen van mevrouw R. uit de eerste jaren van haar verblijf in Indië. Ik kwam als jonge vrouw van 20 jaar in 1889 in Indië aan. Ik was er wel geboren, maar op m'n eerste jaar naar Holland vertrokken. Toch viel het me er erg mee. Mijn man was tweede luitenant bij het leger en zodoende kwamen we te wonen in Batavia bij het Waterlooplein, in een van die kleine huisjes (die er nog staan of kort geleden nog ston den) voor militairen, bestaande uit een voorgalerij, twee kamers, daarlangs een gang, achtergalerij en bijgebouwen. Omdat je salaris niet erg groot was had je maar drie bedienden, een kokkie die ook de kamers deed, een djongos en een kebon-waterdra ger. Er was nl. geen waterleiding, dus al het water moest geput worden en daarna gepikold naar d badkamer. Het drinkwater werd gekookt en daar na gefiltreerd. Om het koud te krijgen deed je het in een aarden gendie. 's Morgens liep je in sarong en kabaja en ging zo ook op bezoek, waarbij je sleutelmandje een on misbaar attribuut was. Belet moest je aanvragen met het bij de ouderen nog welbekende leitje. Ook boodschappen over en weer gingen per leitje. Toen ik nog maar kort in Batavia woonde, viel het me op dat er zo veel van me werd geleend. Dan kwam de kokkie van m'n linkerbuurvrouw om een paar eitjes, dan de baboe van een ander om wat suiker of koffie. Toen ik m'n buren verzocht, dat als ze wat wilden lenen, dat dan per leitje te doen, slonk het aantal leningen aanmerkelijk. Het bleek, dat de kokkies uit de buurt in mij een makkelijk ob ject hadden gezien om hun inkomen wat te ver meerderen. 's Middags kleedde je je netjes aan in een euro- pese japon. Als je naar een receptie ging moest dat met hoed op en handschoenen aan. Een enkele keer kreeg je verlof die handschoenen uit te trekken. Was je pas uit Holland werd je natuurlijk benijd om die modieuze kleren en hoeden die ja van daar had meegenomen. Mijn man moest nog al eens hier of daar naar toe en omdat het hem te lang duurde om dat allemaal per sado te doen, schafte hij zich een velocipède aan en was zodoende in zijn jeugdige overmoed de eerste officier die zich op dit vervoermiddel voortbewoog. Het viel hem wel op, dat zijn meerdere, kolonel Vetter, hem niet wilde groeten als hij op de fiets zat. Later bleek, dat er een vergadering gehouden was om te be raadslagen of het gepast was voor een officier om te fietsen of niet, maar toen iemand naar voren bracht dat in Holland net een corps fietsers was opgericht besloot men het dan maar goed te vin den. In 1891 bracht de tsarewitsj van Rusland met de kroonprins van Griekenland een bezoek aan In dië. Dat was wel een evenement, in Batavia was een grote ontvangst georganiseerd in Concordia, met bal na. De hele elite was hiervoor uitgenodigd. De tsarewitsj danste drie figuren met de dochter van de voorzitter van de raad van Indië en liet haar toen verder over aan zijn adjudant. Dit feest ontaardde later in de nacht in een dronkemans bende waar veel malle dingen voorvielen. Verder uitgaan deed je niet veel. Er kwamen wel eens muziekgezelschappen uit Italië, maar dat kon een gewoon mens doodeenvoudig niet betalen. Dit was goed voor de hogere inkomens. Toen het dienstverband van mijn man was af gelopen, kwam hij bij de S.S. Onze standplaats was Tasikmalaja. De reis hiernaar toe duurde twee dagen, eerst ging je naar Garoet waar je moest overnachten en van daar verder met een karretje bespannen met drie paarden. Gezien het recente bezoek van de tsarewitsj werd het door ons de troika genoemd. Hier in Tasik hadden we wel een groot huis, bestaande uit een voor- en binnengalerij. Aan weerszijden hiervan twee slaapkamers en daarach- DE OUDERWETSE NENE. Ik denk aan de tijd toen ik nog een „toean-moeda" was, in het begin van deze eeuw, te Weltevreden (het latere Batavia-C). Er was in mijn ouderlijk huis nog een oude gedienstige, die reeds in dienst was toen ik nog niet geboren was. Zij had mij vanaf baby verzorgd en verwend. Vanzelfsprekend werd zij niet langer als bediende beschouwd, doch eerder als huisgenote. Uit hoofde van haar ge vorderde leeftijd noemde iedereen haar „nènè". Wat mij echter als „toean moeda" weinig aan stond (want ik werkte al op een kantoor en droeg een lange broek)was, dat wanneer er visite was, zij mij nog steeds met „Njo" aansprak. Dit erger de mij vooral, wanneer het gezelschap ook uit jonge dames bestond. Vriendelijke verzoeken om mij alsdan met „toean moeda" aan te spreken, mochten niet baten. Ten einde raad beloofde ik haar iedere maand een halve gulden te zullen ge ven (dat was in die tijd veel!), wanneer zij deed wat ik haar verzocht. Enfin, het ging een tijdje goed, totdat tijdens een huisfeestje, zij mij weer met „Njo aansprak en iedereen, ook de meisjes het hoorden. Ik kon mij niet inhouden en riep kwaad: ,,Në, wat hebben we afgesproken?" Haar prompte antwoord deed mij bijna flauwvallen. Zij zeide zo luid moge lijk: „Kapan, belon bajar!" V. E. KRIJGSMAN. hadden. Helaas namen buikklachten hand over hand toe, tot mijn man op het listige idee kwam een paar druppels kinine door de port te mengen. In recordtijd waren de zieken dan beter, en liepen niet meer zo hard om obat te vragen. Na de Oosthoek kwamen we in Bantam terecht, zodat we wel zowat heel Java hebben doorkruist. Maar daarvan vertel ik een andere keer. Mevr. R. In de gezinnen van de grotere Boengs kwam bij de rijke rijsttafel natuurlijk altijd een goede fles wijn op tafel. Hier hebben we zo'n gezin met gasten aan tafel. Vooraan rechts Papa du Perron. V oor aan links Mama du Perron en geheel links de jonge Edu du Perron, die zich later in Europa zou ontwik kelen tof één van de vechtlustigste critici, de beste stylisten, die Nederland ooit gekend heeft. Uver het huis. waarvan wij hier de „eetkamer" zien afgebeeld, deze jedong Lami in Meester-Cornehs, zou hij later in „Het Land van Herkomst" met grote liefde schrijven. Weet U dat het bestek van de Indische tafel veel van het meubilair en van de woninginrichting, is „uitgevonden" door onze njonja besars:

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 6