KERSTFEEST AAN BOORD
4.
10
Herinneringen uit een vergeeld logboek van de ,,Kapal Poetih''
Het is nu reeds lang geleden; ik was toen nog
leerling machinist, in de wandeling betiteld ge
woon als „Ling", en werd aan boord als een soort
duvelstoejager beschouwd. Als leerling heb je nu
eenmaal niets in de genever (want zeelui drinken
geen melk, behalve als ze ziek zijn) te brokken. Je
mocht als leerling zelfs niet denken; mijn baas be
weerde tenminste altijd dat je alleen maar mocht
denken als je 500 pop in de maand verdiende, en
dat verdient een leerling nog lang niet; het waren
slechts zestig harde blinkende guldens die je abis
boelan in je tengels mocht vasthouden. We waren
toen bezig aan een sleepreis van, het toen nog naar
de naam Batavia luisterende Djakarta van thans,
naar Soerabaia. Lopen meneertje dat we deden,
zeg maar gerust kruipen; we liepen 1Yl mijl per
uur. Toen ik op wacht kwam zag ik aan stuur
boord het licht van een vuurtoren en toen ik van
wacht kwam hadden wij het licht nog niet gepas
seerd, maar ik zie dat ik bezig ben af te dwalen
van mijn eigen verhaal. Onze kalender in de long-
room wees op dat moment 23 december en wij be
vonden ons ergens midden op de Java-zee. De
„ouwe", onze kapitein, in de wandel meer bekend
als „Barendje Donderkop" vanwege zijn bulderende
stem, waar zelfs zeemeerminnen een trillende
staart van zouden krijgen, had het in zijn kale
schedel gekregen Kerstfeest te vieren aanboord en
zodoende kreeg de leerling, that's me, de opdracht
voor een kerstboom te zorgen. Waar haal je nu in
volle zee een kerstboom vandaan. Commentaar
van de „ouwe" was: „Kan me niet schelen waar
je dat ding vandaan haalt, desnoods verander jij
jezelf in een kerstboom". Punt uit.
Enfin, ondergetekende ging aan het peinzen, want
denken mocht niet, hoe ik mij hieruit met goed
fatsoen kon redden. Zo gezegd, zo gedaan. Ik dook
het vooronder in op zoek naar iets bruikbaars en
ik geloof dat de kaboutertjes mij daarmee had
den geholpen, want tussen een hoop oude rommel
vond ik een oude paraplui, oftewel pajong lowoh.
Ik nam het ding mee naar boven en ontdeed daar
het corpus dilictie van het overtollige gewaad en
hield ten slotte een stok met het geraamte over,
die prachtig voor takken kon dienen; aan de stok
werden aan alle kanten nog ijzerdraden bevestigd
voor de onderste takken; ten slotte werd de stok
aan de bovenkant verlengd en na een hele dag wer
ken was het geraamte voor de boom gereed. Nu
moest het geheel nog bekleed worden. Op zee
groeien nu eenmaal geen planten, waar je bladeren
kan afhalen, maar een paar oude groene gordij
nen aan repen gescheurd doen wonderen; dus
werden deze repen aangewend om de takken en
de stam in de kleren te steken. De „ouwe" had
tegen de „baas gezegd dat hij mij vrij van wacht
moest geven om aan de boom te kunnen werken.
Wat mij betrof had ik veel liever wacht gelopen,
want nu liep de „ouwe" mij steeds op mijn vingers
te loeren en waren de rauwe commentaren niet
van de lucht.
Men went aan alles, dus ook aan het gekanker
van „Barendje' Eindelijk na eindeloos gepruts
was de boom aangekleed; nu moesten alleen de
versierselen worden aangebracht. Zeilgaren in zil
verbrons gedoopt vormden de slingers. Voor de
gekleurde glazen bollen, die je zo mooi in een
winkel kon kopen had ik een dozijn pingpong
ballen in de verf gedompeld; gele, blauwe, rode en
groene; op elke bal werd een lusje van talie rameh
met een stukje leukoplast bevestigd voor het op
hangen. Verder werd de boom opgetuigd met
groene en vuurrode lomboks en verder nog rauwe
wortelen en sperciebonen. Op de uiteinden van de
takken werden kaarsen bevestigd en toen was het
een pracht kerstboom geworden. Het geheel werd
in een lege puts bevestigd en aan dek opgesteld.
Ik was blij dat het mooi weer met weinig wind
was. Op de avond van de 25e liet de „ouwe",
nadat de kromme spijker er in was gegaan,
ons aan dek komen en om de boom verzamelen
en moest ook de bemanning er au grand complet
bij. Order was dat wij om 8 uur present moesten
zijn en iedereen zorgde ervoor dat die order
prompt werd uitgevoerd. Vijf minuten voor de vast
gestelde tijd stonden wij allemaal in ons beste plunje
om de boom. Prompt 8 uur kwam de ouwe met
achter hem twee matrozen, die een mand sjouw
den. Wij hadden nooit geweten dat de „ouwe"
Christelijk was aangelegd, maar dat bleek die
avond. Hoewel hij als een ketter kon vloeken was
hij in zijn hart toch een gelovig mens.
Hij begon de avond met een gebed, eerst in het
Hollands en daarna in het Maleis voor de be
manning. Vervolgens liet hij de mand aanrukken.
Wij wisten niet wat er allemaal in geborgen was,
doch spoedig bleek dat de „ouwe" voor Santa
Claus ging spelen.
Voor alle officieren was er een klein geschenk in
de vorm van een asbak, een aansteker of een
cigarettenkoker; voor de bemanning elk een pak
je tabak met papier. Tot slot kwam er nog een
DE DUBBELGANGER
In de twintiger jaren was ik „sjahbandar" van
een haven in Atjeh. De populaire Luitenant-Gene
raal Swart, civiel en militaire gouverneur van dat
gewest was ongeveer een jaar geleden afgetreden
en naar Batavia vertrokken om het op één na
hoogste ambt van Vice President van de Raad van
Indië te vervullen. De herinnering aan een vader
lijk bestuurder was echter in alle lagen der be
volking levendig gebleven.
Op zekere dag kwam de gezagvoerder van een ter
rede liggend schip aan de wal een kijkje nemen.
Met zijn gedrongen gestalte en andere uiterlijkhe
den geleek hij als twee druppels water op boven
genoemde Generaal. Nauwelijks had de „ouwe"
enige stappen op de aanlegsteiger gedaan of uit een
groepje Atjehers, dat zich daar bevond kwam een
man snel naar voren en hurkte vlak voor hem neer.
De argeloze scheepskapitein kreeg de schrik van zijn
leven. Hij voelde als het ware het koude vlijm
scherpe staal van een rentjong reeds in zijn buik.
Zo verliepen er seconden die hem eeuwen toe
schenen, doch er gebeurde niets moorddadigs. In
tussen waren enige stoere kerels van het keur
korps Maréchaussee toegesneld, overmeesterden de
„djahat" en brachten hem op. Bij het verhoor
bleek alras, dat de Atjeher te goeder trouw was.
Misleid door de frappante gelijkenis dacht hij, dat
„Bapak" Swart terug was gekomen en wilde hij hem
hormat betuigen.
A. J. C. H.
HUMOR VAN DE STAANPLAATSEN
Bij één van de bokswedstrijden in het Deca Park
werden de boksers op de gebruikelijke wijze aan 't
publiek voorgesteld, terwijl persfotografen hen met
camera en flaslight „beschoten". De referee schal
de op een gegeven moment: en aan mijn lin-
linkerhand Louis Blanco! De Robert Taylor van de
Philipijnen!" Trjet-tjrot-tjrat gingen de blitzlights,
toen opeens een stem van de achterste plaatsen
weerklonk: „Eéé! Mij kieken-éé! Robert Taylor van
Gang Ketapangü"
B. T.
pak te voorschijn dat de „ouwe" mij overhandigde
met de woorden „Hier, kwajongen, voor het ver
pesten van de paraplui". Toen ik hem wilde be
danken zei hij: „Maak dat je weg komt en maak
je pakje maar open". Dat liet ik mij geen tweemaal
zeggen en wat zag ik tot mijn grote verbazing te
voorschijn komen, een complete knutseldoos. Op
het briefje dat er bij lag stond te lezen: „Voor
de kerstboom-maker, in de hoop dat hij van een
kerstboom nog eens een paraplui zal maken."
Zeelui zijn vreemde snoeshanen, uitwendig zijn ze
ruw, maar inwendig zit een hart van goud. Zo
eindigde deze Kerstavond voor ons allen, nadat
wij nog gezamenlijk een Kerstlied hadden gezon
gen. Van alle daarna nog gevierde Kerstavonden
aan boord is deze avond mij nog het meest bij
gebleven.
PAULA.
De schepen van de Gouvts. Marine stonden in
de volksmond bekend als „Kapal Poetih".