THE BEST C 12 8. INDISCHE MOPPEN Als elk volk, als elke gemeenschap, heeft ook het Indische volk zijn eigen typische humor gekend. Wij willen proberen in dit blad deze humor bij een te garen. Wie weet, zit er nog een leuk mop penboekje in voor de toekomst! Stuur op wat u weet! OP SCHOOL Bij de behandeling van moeilijke werkwoorden geeft meneer een voorbeeld: „De meester staat voor het raam, staart naar buiten. Wat is dat, George?" George, na lang nadenken: „De meester, hij is des duivels." Juf: „Semius, wat is een trouwe hond?" Semius: „Misschien die hond, hij wil trouwen. UIT EEN OPSTEL „Daar kwam de geweldige banteng uit het bos. Mijn vader staat op. Fier staan zijn grote horens omhoog UIT EEN ANDER OPSTEL de tijger vleide zich onder de boom heen en weer KAREL DE STOUTE Onderwijzer: „Waarom heette Karei de Stoute zo?" Si Harry: „Hij snuffel bij Nancy, 'nir." MALEIS Jong bestuursambtenaar in Indië. De huisjongen komt vragen: „Wat zou meneer vandaag willen eten?" „Kasi maar beras". De huisjongen kijkt ontsteld, maar durft niet tegen te spreken. De bestuursambtenaar vermoedde meteen dat hij het fout had gezegd. Hij verbeterde dit dan ook en zei: „Ini hari makan padi". Karei uit Indonesië wordt voor de klas geroepen. Onderwijzer: „Zeg eens, Karei, wat is bank in het Maleis?" Karei: „Bankoe". Ond.: „En lamp?" Karei: „Lampoe". Ond.: „En kaart?" Karei: „Kaartoe". Ond.: „En nu wil je me zeker ook nog wijs ma ken dat boek, boekoe is". BRIDGE Een bridge-avondje „ergens in Indië". De soepirs van de respectievelijke Toeans zitten genoegelijk ge- djongkokt bij elkaar, en bespreken hun diverse werkgevers, zoals te doen gebruikelijk. Het gesprek komt dan ook op „bridge". „Apa itoe ja, main brits?" wil één der soepirs graag weten. Waarop onze Amat een haaltje aan z'n krètèk doet, en hem uitlegt: „Kalau brits itoe, gampang sadja. Saja poenja Toean tjoema panggil „Paspas- pas, boy kasi birLain tida". Waarmee het moei lijke bridge dus tot iedere tevredenheid was ver- Iclaard SI GABOEL IN DE BUS Meproo pan Dam stapt op de bus in Zeist en zegt tegen de conducteur: „Dah menir. Ik koopen kar- tjies voor de bil haen en weer." Conducteur krioek- krioek sijn kop. Indische heer helpt: „Mevrouw wil een retoertje naar De Bilt." MEVR. J. C. HENDRIKS. IN DE TRAM „Meneer, verstaat u Nederlands?" „Jazeker, mevrouw". „Och willu effe opput knoppie drukke. Ik hep me hande so foil" VERMINKT TELEGRAM Bestuursambtenaar onderweg naar een buitenpost seint: „Houdt prauwen gereed." Bij aankomst zaten 6 wit-gepoederde vrouwen op hem te wachten. Verlofganger seint naar familie: „Kom met baby." Javaanse klerk vindt dit slecht Nederlands en maakt ervan: „Kom met varken". ALGEMEEN Onderwijzer: „Wie kan er een zin maken met „algemeen". Karei: „Mijn zuster pas verloofd en dan hij doet al gemeen." SNOEK SNOEK Schrijver tweede klas Hendriks wordt op het stoep je geroepen bij de resident omdat zijn varken de hond van de secretaris gebeten heeft. „Waarom doet uw varken dat?" „Tjoba meneer de Resident U ben de varken. Chon-nja hij kom, hij ruik snoek- snoek van ahter. U doet wat?! Klacht afgewezen. OLLY. OMAATJE Sprekend van zichzelf: „Sweet seventy en nog niet gekist". Is het geen juweel van een Omaatje? „KLEINE NONNA" Worden aan dit gedichtje de literaire eisen gesteld van rythme, rijm, enz., dan krijgt het misschien een onvoldoende. Maar als we de allereerste eis van alle goede poëzie stellen: EERLIJKHEID, dan is dit gedichtje een prijswinner. Zonder de voor zoveel Indische jongens toch pijnlijke zaak drama tisch voor te stellen, zonder te zoeken naar schone woorden, stelt Sinjo een oud probleem aan de orde: het bekoorlijke Indische meisje, dat een huwelijk „omhoog" wil doen om de betere sociale positie te vinden, die ze wenst, maar daardoor het milieu verlaat, waar haar bruine partner niet uit kan. Hoeveel eenvoudige Indische gezinnen zijn er niet geweest, waarin alle dochter huwden met totoks en alle zoons (die vaak vér weg zaten van alle beschaving) huwden met Indonesische vrouwen! Ja, hier is veel leed om geweest terecht of niet wordt erbuiten gelaten en Sinjo stelt het aan de orde in een eenvoudig gedichtje, waarbij hij zichzelf ook nog in het ootje durft te nemen! Goede filosofie, goede menselijkheid! Waarom toch, kleine nonna, Kijk je Sinjo nooit eens aan? Als hij probeert met je te sjansen, Doe je preuts en laat hem staan. Maar als zo'n blonde totok, Slechts even naar je kijkt. Lach je direct heel liefjes, Zoals het Sinjo tenminste lijkt. En hierdoor, kleine nonna, Maakt Sinjo zich dan kwaad. Verblind door bittere woede, Pleegt hij dan zijn verraad. Hij zoekt zich een totok-meisje. Per advertentie: „Voor bioscoop en dans, Zoekt Ind. jongemanenz. En zie nu krijgt hij kans. De brieven stromen binnen, Met foto's: uiteraard, Waar Sinjo thuis op zijn gemak Om beurten dan op staart. Dan doemt plots voor z'n geestesoog, Jouw donkere ogenpaar Hij schuift de foto's weg en mompelt: „Wah, soedah seh, deze niet maar!" SINJO. KLACHT VAN EEN TAOKEH „Bahasa Indonesia soesah hol Tiga loepa „soe- moeh". Nomol satoe, ada lobang; keloewa binatang kie- tjie-kietjie; olang bilang „soemoeh". Nomol doewa: ada lobang besal; kaloewa aèl; olang timbah sama èmbèl: olang bilang „soemoeh". Nomol tiga: satoe potong daging; masak sama mategah dan bawang; taloh ketjap. Olang bilang „soemoeh!" Bahasa Indonesia soesah hol" „PRANGTIKOES". Ook Chinezen hebben zo hun moeilijkheden met andere talen. Welk volk niet? Daar op de grens van twee talen, ontstaat vaak de leukste humor. Men moet veel met de eenvoudige Chinees hebben omgegaan (en gelukkig hebben veel Indische Ne derlanders dat) om bovenstaand mopje te begrij pen. Ter extra verduidelijking: no. 1 semoet, no. 2 soemoer, no. 3 smoor.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 12