KERSTMIS 1943 PLICHT Zo'n soto, hè? Hoe meesterlijk die werd klaar ge maakt. In die grote koeali was alleen maar de soep, maar daar moesten dan nog met snelle, zeke re handgrepen heel wat plukjes en beetjes bij en een paar „sedots" uit de botol-tjrot. Plus een batok rijst en wie doet je wat, hè? Voor vijftien cent. Het leuke was: dat portie kon je savoureren terwijl je eigenlijk op bezoek was bij de koffieboer daar achter. Van hem kocht je er dan een kopi dingin bij of een kopi moka. „You're welcome, Sir!" Er heerste grote bedrijvigheid in en rondom de Haantjeskerk aan 't Pintoe Besi in Djakarta. In de kerk verschikten Zr. Gildemeester en haar assistenten waarschijnlijk nog gauw wat aan de hier en daar staande vazen met sedap-malam, de typisch Indische kerstbloem, of aan de op stapels liggende kerstpakketjes in rood crèpe-papier, op de lange tafel onder de tot aan het plafond reikende kerst boom. Deze boom was altijd 't prachtigste exem plaar uit de serie dennen die het kerkplein sierden. Buiten op 't kerkplein krioelde 't van de kinderen, Ambonneesjes en kleine Indo s, (de totoks zaten immers voor het merendeel reeds achter de kawat) die vandaag 24 december hun kerst bij de zuster kwamen vieren. Allen zagen ze er keurig uit, al was menig broekje voorzien van één of ander tam- balan. Ook ik droeg een fraai kanten jurkje, dat mijn moeder zelf gemaakt had van haar bruids toilet, want was niet het simpelste stofje praktisch onbetaalbaar geworden voor 't doorsnee Indisch huismoedertje? Op mijn japon, prijkte een Indisch takje mistletoe, dat uit een paar blaadjes kemoening bestond en twee wilde kersen. Ik voelde me met m'n twaalf jaren al echt een hele dame. Zo stonden we daar in zenuwachtige spanning te wachten op 't sein dat we de kerk in mochten want was de eerste aanblik van de feestelijk met bloemen versierde kerk en de prachtig opgetuigde boom, niet altijd een verrassing. Toen de kerkklok zes slagen liet horen, was eindelijk het lang ver wachte moment daar. De grote deuren werden opengegooid en we konden in rijen de kerk binnen gaan. Al gauw gingen er kreten op van: ,,Aaah, adoeh so mooi", en „wadoeh seh!" terwijl menig kindermond van bewondering openviel voor de schitterende boom, die in al haar majestueuze pracht omhoogrees. Je werd stil, als je naar die tientallen kaarsen keek, wier zachte gloed weer spiegeld werd in de zilverkleurige bollen en klok jes. Wat een werk was het geweest, de boom tot aan de top zo kunstig te versieren, en wat een voldoening moest het elke keer weer hebben ge geven die stralende kindergezichten te zien. De juf frouw van de zondagschool wees elk kind zijn (of haar) plaatsje aan en de dienst kon beginnen. Zr. Gildemeester stemmig in het zwart, ging ons voor in 't gebed. Er heerste een eerbiedige stilte, wat je van kinderen van 613 jaar stellig niet verwachtte. Ze bad zo mooi; voor ons en voor al de kinderen in de kampen, voor alle vaders, die nu zo ver weg van hun gezinnen zaten, voor al die verlaten moe ders thuis, opdat God met ons allen mocht zijn om ons kracht en sterkte te geven. Ik luisterde met m'n hoofd voorover op m'n gevouwen han den, terwijl iets warms langs m'n neus tussen m'n vingers drupte. Ook m'n zusje naast me, hoorde ik snuiven. Dit zou immers ons laatste Hollandse Kerstfeest zijn; met ingang van 't nieuwe jaar werd er ook in de kerk op het Indonesisch overgescha keld, en begreep je van zo'n preek toch niets. Maar het meest ellendige was wel dat Zr. Gilde meester en Zr. Looi, haar naaste medewerkster, ook het kamp in moesten. Deze twee oudjes had den ons al vanaf de kleuterjaren op hun zondag schooltje gehad, je hechtte je aan hen en Zr. Looi, ze was altijd al zo bleek en magertjes zou je hen ooit weerzien Het krampte in je binnenste en je vroeg je in kinderlijke wanhoop af: „Onze Vader, waarom moet dit alles zo zijn Maar intussen was 't gebed geëindigd, bruusk veegde je over je ogen, omdat de anderen toch alsjeblieft niets mochten merken van je sentimenteel gedoe Hoe gewoon klonk Zusters stem toen ze de eerste toon aangaf voor het heilige lied: „Stille Nacht" Haar stem klonk ook vast in het eeuwenoude ver haal over de Kerstnacht, waarin dat kleine jon getje werd geboren, dat zo'n grote ommekeer te weeg had gebracht in de wereld van alle gelovigen. Het hoogtepunt van de kerstviering was voor de meeste kinderen toch wel het uitdelen van de Kerst geschenken, al wisten we nu vooruit, dat in een van de pakjes mijn handgeborduurde zakdoekje zat, en dat ik waarschijnlijk een zelfgemaakt nie- mandalletje zou krijgen, dat een van de vriendin netjes op de handwerkles in elkaar had gewrocht. Toch was je er blij mee, het was immers, hoe eenvoudig ook, een kerstgeschenk, waar we allen onze uiterste best op hadden gedaan. Later op de avond werd er zoals alle voorgaande jaren, stroop geschonken, maar Zr. Gildemeester had deze keer ook nog aan iets anders gedacht Aan de vele hongerige maagjes, die in de nippon- tijd hun normale portie niet binnen kregen, om de doodeenvoudige reden, dat het er niet was, omdat Moeders inkomsten hadden opgehouden te bestaan, vader was er immers niet meer om er voor te zorgen, 'en als die er nog was, was er toch geen werk meer Dat alles moet door het hoofd van de Zuster zijn gegaan, en daarom gebeurde er iets heel onge woons op dit kerstfeest Daar kwamen haar assistenten binnen, die grote pannen nasi-goreng tussen zich in droegen. De kinderen gingen plotseling rechtop zitten, en rekten de halzen. Daarna smulden ze, en in een minimum van tijd waren de bordjes leeg, en mochten we een tweede portie komen halen. De beide zusters keken lachend toe, en schepten steeds weer de lege bordjes vol Ze zagen er zo blij uit, zo echt in een kerststem ming, net of er geen bezetting was, alsof ze niet in het vooruitzicht hadden het kamp in te moeten en weg uit het werk, dat ze al die jaren met zoveel liefde gedaan hadden. Dit Kerstfeest, dat je evenals alle kerstvieringen dankbaar moest stemmen, omdat je het Christus kind had ontvangen, had deze keer toch wel een ondergrond van droevenis, om datgene wat je had verloren, en wat je nog verliezen ging. Kerstmis 1943 is echter het mooiste feest in mijn herinnering geweest en gebleven. MEITI. Bibberend van de koude stond de bode in zijn doornatte kniebroek in de deur. Uit cape en dek kleed toverde hij een postzakje te voorschijn en overhandigde die aan de klerk. Daarna ontrolde hij zijn sarong, waarin zijn schamel jasje tegen het regenwater was beschermd. Vluchtig ging de sarong over zijn door zonnebrand bronskleurig geworden bloot bovenlijf. Deze afdroging deed zijn gebrande huid als een spiegel glimmen. De postverbinding tussen Tji- badak en Pelaboean-Ratoe v.v. werd toen door 2 postboden te voet onderhouden. Tegen 6 uur in de morgen vertrokken daartoe gelijktijdig de beide boden van ieders beginpunt elkaar tegemoet. Ongeveer op de helft van het traject, droegen zij elkander de postzak over ten 11 uur v.m. De rusttijden, gemiddeld een half uur per loop per bode, hieronder begrepen. „Vandaag ben ik erg laat, bijna 2 uren later dan gewoonlijk, Djoeragan". „Met die storm en onweer hebben we rekening gehouden en op je komst met ongeduld gewacht" „Die regen en wind wa ren buitengewoon hevig en daarbij en er tussen door dat onweer, Gan". „Ja het was verschrikke lijk. Waar werd je overvallen en waarom heb je je regencape niet omgedaan?" „Abdi, teh si-jeun tjingogok dipipir djalan, dihandapna tangkal ageung. Besi disamber gledek, Gan. Djashoedjan dianggoh boengkoes possak, oepami anggoh kan pas bae, abdi si-jeun serat-serat baseuh kahoed- jana, Gan". („ik vreesde aan de kant van de weg onder een grote boom schuilende, door de blik- Ah. de gevleugelde windsnelle PTT van vroeger jaren met z'n grobaks en z'n biekjes! Maar hoe groot was de MENSELIJKE in zet destijds. Het verhaal van NAP hierbij spreekt daarvan in duide lijke taal. sem te worden getroffen. Om het binnendringen van het regenwater te verhinderen, heb ik de post zak eerst in het dekkleed en daarna nogmaals in mijn cape gewikkeld. Het dekkleed van canvas) alleen zou de poststukken tegen zulk een hevige regen niet voldoende bescherming geven.") „Dat vind ik heel mooi van je, maar je gezondheid staat op het spel. Met een bloot bovenlijf ben je door die storm gegaan, wel 2 uren lang?" „Doeka, gamparan. (Neen, heer). Af en toe heb ik onder een struikgewas gescholen, bij een plot selinge toename van wind en regen. Mijn lichaam is wel bestand tegen dergelijke stormen en on weersbuien". „Je opvatting van plicht stel ik en natuurlijk ook de dienstleiding op hoge prijs. Reeds ongeveer 9 jaren lang heb jij je lichaam bloot gesteld aan felle stormen, regens en verzengende zonnestralen. Zulk een plichtsbesef is heel zeld zaam en verdient beloond te wordenMet een verlegen glimlach, slechts dit: „Soemoehoen, Djoe ragan" „Ja, heer!" Drink maar gauw een kop warme koffie om van de koude en vermoeienis wat te bekomen. Als je langer in die natte kleren rondloopt, bestaat er kans, dat je voor morgen een vervanger moet zoeken, Sarta! Hier heb je wat, eukeur ngopi heulah(voor een kop koffie)." Noe- hoen pisan, Djoeragan. Mangga poenteun atoe, Gan!" (Dankbaar voor uw gift, gegroet dan heer). Menige „ontwikkelde" zou van deze analfabeet met een minimaal salaris duurtetoeslag van f 48.s maands, wat plichtsbetrachting betreft, heel veel kunnen leren. Dunkt u ook niet. Lezers? NAP

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 15