HET SCHOT m 16 0$ (FOTO: RET EL HELM RICH) SPREEKWOORDEN VOOR NONO Juf: „Nono, zég eens wat ik hier moet invullen: Er schuilt een in het gras". Nono: „Er schuilt een sprietje in het gras Andere keer: „Nono, hoe is dat spreekwoord ook weerHet zijn sterke benen Nono: waaraan de wespen knagen Weer een andere keer: „Nono, beter hard geblazen dan de mond De juffrouw blaast demonstra tief met bolle wangen en Nono zegt met grote ogen: dan de mon bledós!" Tot slot: „Maak dit spreekwoord eens af, Nono: Wie in een glazen huisje woont, moet niet Nono: uitklejen!" Het gebeurde eind 1947 op een grote spoorbrug over de kali Porrong bij Tarik in Oost Java. We hadden er 5 maanden lang hard gewerkt aan de herstelling van 4 opgeblazen overspanningen, maar op die dag dat dit gedenkwaardige schot viel, wa ren we de narigheden practisch te boven. Het werk liep gesmeerd onder toezicht van de Bouwkundige Naudin en de opzichters Van der Steen, Tjoa en Du Long. We hadden gereedschap kunnen lenen van het Geniebataljon van de Mari niers, en overal op de brug werd er gemonteerd, geboord en geklonken. We schoten hard op. Ik stond er eigenlijk bij voor de „stasie De regentijd was pas ingezet, en onder de brug stoomde sinds kort een trage bruine watervlakte, meer dan 100 m breed met grote draaikolken ach ter de pijlers. In de droge tijd is de Porrong een kleine hel dere kali, niet meer dan kniediep slingerend door een brede zandvlakte (de Bedding) tussen twee dij ken. Maar als de Moeson doorkomt gaan de slui zen in de kali Solo open en dan verandert dat in eens. Het was nu een echte brede rivier, op som mige plaatsen meer dan mans diep. En daar stond ik dan, hoog boven het water op de brug, en keek naar de wolken en de klapper bomen en de kali en soms ook naar het werk. Ik verveelde me. Er was overigens nog wel wat anders te zien. De P.T.T. was ni. ook bezig met herstellingen. De te lefoonlijnen (herinnert u zich nog die guirlande langs iedere spoorweg in Indië?) waren natuurlijk ook stuk, en een paar oudgediende P.T.T. toekangs waren bezig nieuwe lijnen te spannen. Vroeger hadden de telefoonpalen op de brugpij- lers gestaan, maar zolang wij daar aan het werk waren kon men er geen nieuwe palen plaatsen. Tante Pos trok de draadjes daarom direkt van de ene oever naar de ander, tussen twee zware bok ken die op de dijken waren opgericht. Eenvoudig was dat allerminst. Telkens ging er zo n brave P.T.T.-er het water in met zijn kawat, waad de zover hij kon, maar moest dan zwemmen. Van boven af zag ik hem dan tegen de stroom inploetcren, langzaam ronddraaien in de kolken, om dan, als hij te moe werd, af te drijven en heel in de verte weer aan land te komen. Aan dezelfde over waar hij gestart was! Keer op keer mislukte het zo. Totdat ze eerst één, later een tweede en meer draden moeizaam toch door het water trok ken en vastmaakten. Nog voel ik een stille bewondering voor de volhar ding waarmee die vier kerels met hun grijze man doer deze moeilijke opdracht destijds uitvoerden! Dien middag kregen we bezoek. Een paar Mari niers waren aan het „proefrijden met hun rail jeep. (Dat is een jeep met spoorwielen die als motorlorrie op de spoorbaan wordt gebruikt.) Deze jongens hadden ons maanden lang met een ge ïmproviseerd motortreintje vervoerd van Soerabaja naar het werk en terug, totdat de S.S. zelf weer een opgelapte locomotief ter beschikking kon stel len. Nu kwamen ze weer eens kijken hoever wc gevorderd waren. Per slot van rekening hadden zij achter die demarcatielijn ook niet veel te doen. Ze hadden de brug het laatst gezien toen die als een troosteloze hoop verwrongen staal op de droge kalibodem lag, tussen het puin van de pijlers en ze waren echt vol bewondering voor ons werk. Maar daarover kun je niet blijven praten, en ook dat gesprek stokte. „Zullen we eens gaan schieten?" stelde er een voor; en zo begonnen we uit verveling te schieten. Als schijf diende de schacht van een klapperblad rechtop in de grond gestoken aan de voet van de dijk, een eindje stroomafwaarts. Natuurlijk was het toen met werken op de brug gedaan! „Wilt u ook eens schieten meneer?" Ik wou wel; bovendien zou ik een figuur geslagen hebben als ik het niet had gedaan. Dus legde ik ook aan op dat klapperblad. Het schot viel. „Raak" schreeuwde iemand voor barig. Ik herinner me een fluitend geluid en zag een vreemde rechte streep in het water. Niet begrijpend, met een gevoel dat er iets hele maal mis was, keek ik om me heen. „Aaaah toean kenah kawat telepon!" riep een van de toekangs. En zo was het. Eén van de zo moeizaam overge trokken draden was weer in het water gevallen. Schuldbewust keek ik naar de vijf stille gedaanten op de dijk. „Bagi mana Tja, wat doe je in zo'n geval. Iedereen is te beleefd om te lachen en dan voel je je dubbel op gelaten. We zijn maar gewoon weer aan het werk gegaan. Maanden later hoorde ik er weer van. Er waren besprekingen geweest „op hoog niveau De hoof den van de verschillende Gouvernementsdiensten hadden plannen beraamd en coördinatie gepleegd, en mijn chef vertelde mij daarvan datgene wat ik behoorde te weten. We zaten lekker gebaad op een platje en ik vond alles goed. Ineens zei hij: „Verbeeld je, die vent van de P.T.T. (ja, hij zei „die vent", maar dat was niet onaangenaam bedoeld; wij kenden beide ir. D. en waardeerden hem en zijn werk zeer) die vent van de P.T.T. wou beweren dat personeel van de S.S. moedwillig telefoonlijnen had vernield! nap jij wat dat geweest kan zijn???' „Ze zijn gek!" antwoordde ik; en daarmee was de zaak afgedaan. Maar helemaal terang was dat zo natuurlijk niet. Misschien dat ik dit verhaal daarom nog eens vertel. Overigens was onze collega van de P.T.T. niet goed ingelicht. „Niet wij" van de S.S. hadden telefoonlijnen ver nield, maar Ik had Hoogsteigenhandig op vrij grote afstand die kawat doormidden geschoten. Wie doet me dat na! W. H. DEPèNTèR PèPèRKö-èK Soerabaia 1938, ca. 6 uur s middags. Pa, ma en kroost zitten op het platje te genieten van de on dergaande zon. 't Kroost, moe gespeeld, heeft zijn voeten gewassen en schone hansop aangetrokken, in afwachting van „eten en dan naar bed". Komt een toekang roti voorbij. „Bröt, bröt, rotiiih". Bekende roep in Soerabaja in die tijd. „Bröt, bröt, rotiiih' en dan even later: „Depèn- ter pèpèrkö-èk". „Wat verkoopt die vent?" vraagt er één. „Brood". „Ja, dat weet ik ook wel, maar dat laatste, wat zegt hij daar". Allen luisteren ,,Brót, bröt, rotiiih, depèntèrpèpèrkö-èk". „Tjoba, roep hem". „Roti, roti, man, sini, sini". 't Kroost gilt de hele buurt bij elkaar, maar de toekang roti hoort t en dat is het voornaamste. Toekang roti duwt zijn geel wagentje op twee fiets wiel en moeizaam 't met grind bezaaid erf op, tot vlak bij het platje. „Djoel apa, man". „Roti, nja". „En itoe njang lain, apa itoe?" „Depèntèrpèpèrkö-èk, nja". „Tjoba, lihat Toekang roti klapt het deksel van zijn gele wagentje open, duikt in zijn wagentje en houdt dan triom fantelijk een pak in zijn hand. Ma neemt het pak over, pa en kroost kijken nieuws gierig wat er opstaat en dan barstten ze allemaal in lachen uit. „Jah, gewone DEVENTER PEPERKOEK Het raadsel van de mysterieuse roep is opgelost. Om de toekang roti niet teleur te stellen koopt ma een pak en drie dagen lang heeft het kroost depèn tèrpèpèrkö-èk op brood mee naar school. K. E. S. "asional" L?' ÜOrt mikcu WeetjenogDie roep door de stille straten in het namiddaguur: ,,T joeoeoeoes! Klombèn! Soesies- brot!En die klombèn dat was dan colom- bijn. En die tjoes, wat was de roomsoes. Mon Dieu. wat een overheerlijke roomsoezen waren dat voor zes cent! Na de oorlog kwam er een beetje (erg) de klad in en was de room vaak zó vol agar-agardat het wel een stuk zeep leekMaar de andere „tartjies" waren nog steeds opperbest. Kregen we ze nóg maar voor dat geld!

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 16