PAK DOEL
17
In de Kerstnacht van 1942 kwam bij het Hoofdkwartier van een bezetting op een eilandje, noord
westelijk van Java, een bericht binnen, dat nog al wat beroering wekte: Men had lichtseinen waarge
nomen ergens midden op het eiland. Onmiddellijk moest een patrouille worden uitgezonden met de
consigne: de daders opsporen en zonder vorm van proces doodschieten! Voor deze prettige opdracht
werd ik aangewezen en ik kreeg twee man mee: een frik, onderwijzer uit Malang en een jonge assistent
accountant uit Soerabaja.
Aan het alarmerende bericht, zo dacht ik, zal de
nervositeit van het eerste kontakt met een wer
kelijke oorlog wel niet vreemd zijn en ik nam het
geval dan ook niet al te ernstig op. Op een open
veld in het midden van het eiland waren waroengs.
Een of andere waronghoudster had wellicht het
bevel tot algehele verduistering vergeten in haar
ijver om de koffie voor de landstormers klaar te
maken en een vuurtje gestookt. Er was echter
een andere moeilijkheid: de accountant, die be
hoorde tot de afgekeurde landstorm, was volsla
gen nachtblind en eigenlijk ongeschikt om 's-nachts
patrouille te lopen. Wij hadden echter geen keus en
hoe ik ook over de opdracht dacht, deze moest
in ieder geval zo spoedig mogelijk worden uitge
voerd. Dat betekende een tocht dwars door de bush-
bush, en dan was de accountant een blok aan het
been. Wij kwamen op een idee: wij zouden een
touw aan zijn koppelriem bevestigen en hem zo
door de bush-bush loodsen. Zoals het een goed
landstormer betaamde, protesteerde hij natuurlijk
heftig tegen een dergelijke mensonterende behan
deling, en hij gebruikte meer dan mannelijke taal.
Ik heb zelden iemand ontmoet, die over zo'n goed
arsenaal van vloeken beschikte als de accountant.
Hij was geen geit, zo betoogde hij, en al moest
hij ook voor het Vaderland kapot, hij verrekte het
te kreperen aan bloedvergiftiging door de schram
men, die hij ongetwijfeld zou oplopen. Met heel
veel moeite konden wij hem tenslotte overreden
en wij togen op pad.
Zoals wij hadden verwacht, waren de vloeken niet
van de lucht. Toen de accountant op het punt
stond zijn kookpunt te bereiken, doemden geluk
kig de waroengs in het duister op.
Wij konden niets verdachts ontdekken. Iets ver
der op, achter een bosje pisangbomen, zodat wij
het niet eerder hadden gezien, stond een scheef-ge-
zakt hutje. Daar moest een licht branden, want
af en toe drong een schijnsel tot ons door. Op een
afstand kon men dit gemakkelijk voor het aan- en
uitfloepen van een seinlamp houden. De sterke
stank van koemest deed ons veronderstellen met
een stal te doen te hebben. Ik gooide de gammele
deur open. Verbaasd stonden wij te kijken.
In het flikkerende licht van een op de grond
staande olielamp, gemaakt van een kapotte fles,
zagen wij een koe, die, toen ze ons ontwaarde, er
barmelijk begon te loeien. Haar buik was opge
zwollen als een ballon, zó opgezwollen dat wij
bang waren dat zij uit elkaar zou barsten. Naast
haar zat een oude man gehurkt, in zijn hand
een tot vezels uitgeslagen nerf an een pisangblad,
kennelijk om de talrijke vliegen en muskieten van
het zieke beest af te houden, zó trachtend het lij
den te verzachten, wellicht met een sprankje hoop
zijn kostbaar bezit te kunnen behouden.
Een opkomend gevoel van medelijden verdrong on
ze verbazing. De man bleek geen maleis te ver
staan. Alleen de frik sprak een beetje javaans en
met moeite konden wij de oude heer beduiden de
lamp uit te maken. De man bleek Pak Doel te he
ten. Veel scheen hij van het geval niet te begrijpen,
maar hij berustte er blijkbaar in. Zoals de meeste
dessalieden, had hij met de moedermelk de angst
voor alles wat militair was ingezogen. Wij staken
een sigarette op en om de arme drommel gerust te
stellen, gaf ik er hem ook een. Onmiddelijk mof
felde hij die in zijn grove hand weg. Hij dacht er
niet aan te roken in tegenwoordigheid van Euro
peanen. Soldaten nog wel!
In de bedompte atmosfeer van de stal rookten wij
zwijgend onze cigarette. Plotseling zei Pak Doel
iets. Wij verstonden hem niet.
,,Opo man?" vroeg de frik.
Pak Doel aarzelde even en herhaalde toen wat
hij gezegd had.
,,Ik versta het woord wèdang" rapporteerde on
ze tolk. „Dat betekent koffie. Ik denk dat hij ons
een kopje koffie wil aanbieden."
„Is dat niet vies?" opperde de accountant.
„Vies? Wat vies? Jij drinkt toch ook koffie uit
de waroeng. Hetzelfde vieze water. Ik vind het al
leen maar wat sneu om iets van zo'n arme duvel
aan te nemen. Aan de andere kant, wij kunnen
misschien niet weigeren.
„Wij geven hem straks een gulden en een pakje ci-
garetten." besliste ik.
„Aanneme! Drie koffie!
De frik slaagde er in Pak Doel duidelijk te
maken, dat wij zijn aanbod accepteerden. Deze
wees met zijn duim naar buiten en wij volgden
hem naar zijn hut, die een eindje verder stond.
De koe loeide klagelijk.
De hut bestond uit één vertrek, waar gekookt, ge
geten en geslapen werd. In een hoek stond een mar-
tavaan met wat ondefinieerbare rommel. Wij gin
gen op de baleh2 zitten, die protesterend kraakte,
en staken een nieuwe cigarette op. Ondanks de
kans op een nieuw alarm, lieten wij Pak Doel
rustig een vuurtje stoken voor onze koffie. Uit de
martavaan had hij een boterblik met water ge
vuld en op twee stenen boven het vuur gezet. Toen
het water kookte, scharrelde onze gastheer uit
een donkere hoek drie melkblikjes op, die hij met
het hete water vulde.
Zoals zijn adat dit voorschreef, met uitgestrekte
arm, de elleboog met de linkerhand steunend,
bood hij ons ieder een blikje aan. Nu zou er nog
koffiepoeder komen, zo dachten wij. En suiker,
al was het ook goela-djawa. Maar onze gast
heer trok zich in een hoek terug en ging op zijn
hurken zitten, met de rug naar ons toe. Wij be
grepen er niet veel van. Toen ging er bij de frik
een licht op.
„Natuurlijk!" zei hij. „Hij had het over wè
dang poetih, Witte koffie. Hebben jullie wel
eens witte koffie gezien met zwarte poeder er in?
Bovendien," en hier sloeg hij een autoritaire on-
derwijzerstoon aan. „Je kunt niet verwachten
dat zijn provisiekast even goed gevuld is als die
van jullie. Hij is te arm om koffie te kopen en
moet zich, zoals zovele stakkers, tevreden stel
len met warm water. Wèdang poetih. Misschien
dat dit boven je képi gaat. Dat komt omdat jul
lie geen sikkepit benul hebben van de armoede van
deze mensen. Je hebt zelf overvloed en
„De blikke dominee." viel de accountant hem in
de rede. „Je maakt me misselijk!" En met over-
dreven slurpgeluiden dronk hij het water uit zijn
blikje.
„Daar ga je ouwe. Enak betoel."
„Inggih doro," antwoordde de man.
Wij konden niet anders dan zijn voorbeeld volgen.
Het brakke water smaakte afschuwelijk. Ik kreeg
er een wee gevoel van in mijn maag.
„Ik heb nooit geweten dat gekookte typhusbacillen
zo lekker smaakten," ging de accountant op
raillerende toon verder. „Ik zal het mijn vrouw eens
vertellen."
„Ik hoop dat ze het overleeft." mompelde de frik.
Blijkbaar kon hij de tractatie ook niet op prijs
stellen. Hij verslikte zich een paar maal.
Ik had de helft van het water opgedronken, meer
kon ik niet. Ik zette het blikje op de baleh2 neer
en trapte mijn sigarette uit. Uit zijn beurs had de
accountant een zilveren gulden gehaald en die op
de palm van zijn hand gelegd.
„Collecte voor de armen, heren. En, nomdeju,
geen geintjes met knopen, zoals jullie misschien
gewend zijn. Van jou nog een pakje cigaretten,
baas."
In de vage gloed van het langzaam uitdovende
vuur glinsterden drie zilveren guldens naast een
pakje Mascot. Onze Kerstgave!
Pak Doel volgde ons naar buiten. In gebukte hou
ding liep hij ons voorbij in de richting van de
stal. Wij besloten te gaan kijken.
Pak Doel was de stal ingegaan. Het was aarde
donker. Ik ging de stal binnen en ontstak de
lamp met mijn aansteker. De koe lag op de
grond, stijf de poten uitgestrekt, wijd van elkaar
door de onwezenlijk grote buik, die trilde als een
ineengezakte pudding. In haar doodsstrijd blies
zij rochelend en fluitend de adem uit de geopen
de, met schuim bedekte bek. De tong hing er
uit, log en zwaar. Een beeld van immens lijden!
Naast het stervende beest zat Pak Doel gehurkt,
het oude hoofd op de borst gezonken. Dan, lang
zaam stak hij de arm uit en legde zijn bevende hand
liefkozend op de kop. Arme Pak Doel. In zijn
verdriet leek hij klein, verschrompeld en nietig.
Met duim en wijsvinger drukte ik het pitje uit.
Toen lieten wij Pak Doel alleen.
K.
(Advertentie)
Een mooie Indische kerstboom is de Aurecaria,
hoe hoog, hoe schoon, hoe frêle. Zullen wij ooit
de wandelingen in 's Lands Plantentuin kunnen
vergeten, waar deze boom te zien was?
(Foto: prof. L. v. d, PIJL)
Gaskolectra (sedert 1931)
Keizersgracht 486
Amsterdam, tel. 43772 en 32716, levert U fraüco
uit de ruime keuze van goederen, zo als meu
belen, woningtextiel, kleding, alle soorten haar
den en kachels, stofzuigers, geijsers, wasmachines,
koelkasten, radio, televisie, huishoudelijke art
glas- en servieswerk, enz. enz.
Prima service, betaling in overleg. Wij lichten
U gaarne nader in.