KERSTMIS IN INDIÈ
7
HET WEERPRAATJE
Als je „boven" woonde in Indië, Bandoeng, Malang, Soekaboemi, dan had je met een conifeer in je
tuin elke dag een dot van een kerststemming! Zondagochtend een zitje onder deze boom leven als
een God in Frankrijk was er niets bij! (Foto HEIN BUITENWEG)
Als het weer Kerstmis is en mijn kinderen in een
kamerhoek de boom hebben opgetuigd, met glin
sterende zilveren bollen, vergulde dennenappels en
ragfijn engelenhaar, met in de top onder het pla
fond de grote stralende ster en rond de voet op
het rode crêpe-papier de kerstgeschenken liggen
te wachten als nu die kaarsjes toch maar eens
allemaal recht wilden blijven staan gaan mijn
gedachten altijd even terug naar het land, waar
Kerstmis eigenlijk zo weinig Kerstmis was. Naar
velen meenden tenminste.
Kon je eigenlijk wel Kerstmis vieren zonder blanke
rulle sneeuw op wegen en daken en over het wijde
land, zonder gebeier van kerkklokken onder de
strakke grijze hemel, zonder een echte kerst
boom? Kon er wel sprake zijn van kerststemming
zonder dit alles wat in de herinnering onverbreke
lijk aan deze hoogtij-dagen verbonden was? Velen
wier land van herkomst niet het oude Indië was,
dachten in de Kerstnacht met groter verlangen,
met dieper weemoed dan anders aan het verre
vaderland terug.
Dit is begrijpelijk, even begrijpelijk als het is dat
wij, die uit dat verre Indië kwamen en nü „echt"
Kerstmis kunnen vieren, in deze heilige nacht zo
dikwijls met onze gedachten daarginds zijn. Waar
we zo vaak naar Indische trant óns Kerst
feest vierden.
Geen Kerststemming vroeger in Indië.
Ik herinner me een school, ergens in Java's bin
nenste binnenland het was een „openbare"
waar blanke en bruine kinderen en anaks van Chi-
nesen bloede in gespannen aandacht voorover
gebogen in hun djatihouten banken zaten te luis
teren naar dat wondermooie verhaal van het
Kerstkind, dat geboren werd in de armelijke stal
.n Bethlehem, van de stralende ster die de herder
tjes leidde, die lagen te rusten in 't veld. Van de
drie koningen die hun geschenken kwamen bren
gen: goud, wierook en myrrhe. Ik zie de brede
open voorgalerij weer voor me van het statige oud-
Indische residentshuis van Banjoemas en hoor
Indische kinderstemmen de cantate weer zingen
van Catharina van Rennes:
Op haar zil'vren voetjes langs heur eeuw'ge
baan
Komen zacht en zoetjes al de sterren aan.
Nu rijst aan de trans de vriend'lijke maan,
Strooit scheem'rende glans op de rits'lende
blaên.
Daar buiten, boven de donkere bomen op het
grote residents-erf stónd de volle maan, het Zui
derkruis flonkerde hoog aan de hemel als de ster,
die éénmaal de herdertjes leidde.
Kinderen in Indië zongen de oude innige Kerst
liederen. Die altijd weer ontroeren, ook wie niet
geloven kunnen. En midden in de voorgalerij op
de marmeren vloer van het oude residentshuis
stond de kerstboom en het zachte bescheiden licht
van de honderd kaarsjes deed zachte schaduwen
trillen over de witgekapoerde muren.
Als het weer Kerstmis is en in onze huiskamer de
kerstboom staat en takjes dennegroen en hulst en
roodpapieren kerstklokken tegen de wanden han
gen, gaan mijn gedachten altijd even terug naar
de bomen, die ons op deze gewijde nacht in In
dië hun groen leenden. Naar de altijd ritselende
en wiegende tjemara's op de kerkhoven en langs
lanen uit mijn jeugd. En door de bescheiden glans
heen, die de kaarsjes van mijn Hollandse boom
door de kamer verspreiden, komt altijd even het
stralende beeld naar voren van de Indische denne-
boom op het voorerf van mijn huis te Soekaboemi.
De vriend, die ons met Kerstmis zijn mooiste tak
ken, zijn geurigste groen gaf. De boom, die mij
elke morgen waarop ik mijn deuren open deed weer
even stralend begroette en mij toefluisterde hoe
mooi ook déze morgen weer was.
Kerstmis in het oude Indië. Zouden we er niet even
aan terug denken als in onze Hollandse huiskamer
de kaarsjes branden? Terugdenken aan die Kerst
avond misschien, waarop een kind voor het eerst
met onvast stemmetje het liedje zong van de
herdertjes die lagen bij nachte te rusten in 't veld.
Ik wens U een vrolijk Kerstfeest.
HEIN BUITENWEG.
R.I.P.
Onze snijvelder, bij ons bekend als Boong Hin-
drik, had zich door een rondreizende juwelier een
gouden polshorloge met dito band laten aanpra
ten, uiteraard op afbetaling. Hij was geweldig
trots op dit kostbare bezit, dat tegen zijn bruine
pols nogal opzichtig afstak.
Op een dag dat Boong Hindrik met „de baas"
op een snijveld was, vroeg de baas hem hoe laat
het was.
Boong Hindrik: „Ik weet niet, „nir."
De bas: „Heb je dan je nieuwe horloge niet bij
je?"
Boong Hindrik: „Niet 'nir. R.I.P."
De baas: „Is dat dure ding nu al kapot?"
Boong Hindrik: „Niet kapot, 'nir".
De baas „En je zegt R.I.P., dat betekent toch
rust in vrede?"
Boong Hindrik: „Ló, als bij mij R.I.P. ja „Rust in
Pandhuis!'
Neen, niet het weerpraatje van het K.N.M.I. in de
Bilt, maar het praatje, dat te pas en te onpas on
derwerp van gesprek is hier in Holland. In de bus,
bij de groenteboer, met de buurvrouw om sin-
ting van te worden! „We hebben in lang al niet
zo'n mooie zomer gehad, vin-u-niet?" of „Wat een
weer, hè, je moet echt weer wennen aan die
kou" of „Menselief, voor mijn mag het nu wel
weer winter worden, die hitte is ook niks gedaan".
De eerste drie jaar in Holland woonden we op
kamers en de hoofdbewoners hebben het gepres
teerd om iedere dag het weer ter sprake te brengen.
Deden wij dat in Indië nu ook? Neen, toch??!!
Nu was ik wel vrij jong toen ik daar wegging.
Misschien, dat de „Grote Mensen" het wel deden.
Ik herinner me in ieder geval één keer, dat ik in
Indië het weer heb verwenst. Dat was toen ik 13
jaar was en voor het eerst verliefd. HIJ was 14.
We waren net verhuisd en hij was de oudste zoon
van de buren, 's Middags na het mandiën hadden
we ernstige gesprekken over het tuinmuurtje heen
onder de tjerriboom, waar we zo nu en dan ver
veeld een vruchtje vanaf plukten. Het was natuur
lijk veel te kinderachtig om te laten merken, dat
je ze eigenlijk zalig vond en het liefst de boom in
was geklommen om handen vol te plukken. Maar
neen, ik moest me volwassen gedragen en besteedde
de laatste tijd extra zorg aan mijn uiterlijk, stond
uren voor de spiegel om mijn haar te doen en er
gerde me daarbij gruwelijk aan mijn „boentoet"
ajam".
Mijn poppen, waar ik tot dan nog mee had ge
speeld, werden verwaarloosd: al met al was het
maar een beroerde tijd, want allerlei dingen waar
ik enorme zin in had moest ik nalaten, omdat
ze niet „damesachtig" genoeg waren.
En toen begon de regentijd. Op een middag
góót het ineens. Twee uur lang. Daarna was de
tuin één modderpoel. Ik was op slag al mijn voor
nemens vergeten en stormde op blote voeten het erf
op. Op mijn hurken groef ik met mijn handen on
der het slaapkamerraam, waar het meeste water
stond, een ingewikkeld net van kanalen waarover
fantastische bruggen. Van papier vouwde ik scheep
jes en genoot intens.
Tot mijn spel wreed werd verstoord (ik zal het mo
ment mijn leven niet vergeten!) door ZIJN STEM:
„Dag, speel je leuk?" Ik verstarde. Wat stom! Hoe
kon ik HEM vergeten zijn?! Daar zat hij op zijn
fiets, één been achteloos op het tuinmuurtje, keu
rig gekleed en gebaad. En hier stond ik, mijn blote
voeten weggezakt in de modder, mijn handen on
toonbaar, vegen op mijn gezicht en achter mij die
imbeciele witte scheepjes, die uitdagend door de
modderige kanaaltjes dobberden. Ik slikte eens en
kon geen woord uitbrengen.
„Ik wist niet, dat jij zo lekker kon kliederen, nou,
tot ziens!", en daar reed hij weg: stoer en schoon.
„Dag. stamelde ik en kon wel krijsen van el
lende. De blamage! Door één uurtje kliederen had
ik zijn liefde verspeeld. O, wat verwenste ik toen
die regenbui: nog meer dan ik het hier ooit ge
daan heb!
ELLEN.
OMAATJE
„Kleine Boeng, grote Boeng, als met mij okee-okee,
als maar niet Boeng-LON".
(De boenglon wordt wel genoemd: Indisch kame
leon verandert ook gemakkelijk van kleur).