DE DAG, DAT TANTE DÉ FLAUW VIEL 9 CORA-CORA. De grondstoffen, waarvan de ketels worden gegoten, zijn rood koper en tin in de verhouding van 10 3. De smelting geschiedt in een smeltkroes. In een vorm van gebakken klei wordt de koek gegoten en deze wordt met behulp van ijzeren, later van houten hamers uitgesmeed tot op de vereiste dikte en de verlangde vorm. Een Gong van 6 kilo gaat daartoe wel 150 maal in het vuur, om roodgloei end gemaakt en daarna weer gehamerd te worden. Zo wordt ook de uitstulping, de pentjoe, verkre gen. Omtrent het spel valt op te merken, dat alleen dan alle instrumenten spelen, als de gamelan zacht speelt. Wordt er luid gespeeld, dan zwijgen de re- bab, de gambang kajoe, de grëndèr, de tjëlëpoeng en de soeling. De salèndro- en pëlog-gendings worden ieder naar de speeltijd in drie soorten: „laras" verdeeld. De laras nem speelt men van 's avonds 7 tot 12 uur 's nachts, de laras' songa en lima van des nachts 12 tot 3 uur 's morgens en van 's middags tot 7 uur 's avonds, de laras' menjoera en barang van 's morgens 3 tot de middag. Het is de adat, die deze regeling voorschrijft en geen nijogo zal een gending spelen dan op een daartoe passende tijd. Elke melodie, lagoe, heeft haar voorspel, dat 6 tot 8 maten duurt. Zij wordt door de rebab of de gambang kajoe aangegeven. Bij de laatste twee ma ten van het voorspel zijn achtereenvolgens alle in strumenten in het spel gekomen en met het vallen van de passende kendang-slagen en de gongslag is het voorspel afgelopen en neemt de lagoe een aanvang. De bouw van een gamelan-compositie heeft de Rondovorm: na een korte inleiding wordt een the ma op allerlei wijzen gevarieerd en 5 of 6 malen herhaald. Een kleine overgang, waarbij het thema rhythmisch wordt verdubbeld, voert naar het tweede thema. Nadat dit tweede thema enige ma len is herhaald, keert het eerste terug. Nogmaals komt een kleine overgang, waarop een derde the ma verschijnt. Ook dit wordt herhaaldelijk met variaties uitgevoerd; nog eens keert het eerste thema terug en het hele muziekstuk wordt beslo ten met enige maten ritardando, versterkt door de laatste wegstervende gongslag. De klassieke composities zijn uit de 17e eeuw, toen onder Sultan Agoeng het Mataramsche Rijk grote bloei beleefde. De ouderdom van de gamelan is niet te bepalen. Volgens een Javaanse legende heeft Batara Goe roe de eerste gamelan vervaardigd en aan Praboe Kano, vorst van het Rijk Poerwatjarita ten ge schenke gegeven. De oudste bestaande gamelan, de Kandjëng Kjahi Moenggang staat in de Kraton van de Sultan van Djocja. Hij is vier of vijf eeuwen oud en komt uit het Rijk van Modjopait. De bijna even oude Kandjëng Kjahi Goentoer komt uit het Rijk van Demak. De eenvoud hunner samenstelling wijst er op, dat het Javaanse orkest een ontwikkelingsgeschie denis achter zich heeft, die misschien bij een enkel slagspeeltuig een aanvang nam. De Kandjëng Kjahi Moenggang bestaat alleen uit slaginstrumenten: 3 rantjakans, die de grondvorm der latere bonangs hebben, 2 handtrommen, 2 Sipit had het niet langer kunnen uithouden. Het verlangen was sterker en sterker geworden, en ten slotte was zijn weerstand gebroken en had hij de waslijn van tante Dé achterover gedrukt. Als ze het straks of morgen merkte, en veel lawaai maak te, zou hij hem wel weer terug geven, maar zover was het nog niet. Voorlopig voelde hij zich rijk, en dromerig liet hij het lange koord door zijn vin gers glijden, helemaal van het ene eind tot het andere. Met Eddy, Tikoes en John gehurkt in de scha duw van de sawoh-boom, werden de mogelijke en onmogelijke verdiensten van het touw besproken. Het gesprek sudderde gezapig als dat van tevreden renteniers, voldaan in het besef van hun rijkdom. In deze sfeer van geluk kreeg elk gespreksonderwerp een aureool van belangrijkheid. Na een diepzinnige meditatie zei Tikoes, terwijl hij het touw specu latief op sterkte beproefde: „Ken je iemand op hangen hiermee?" Dit nieuwe punt van de agenda werd grondig be sproken. „Als je wor' opgehangen, jou tong kom deruit". wist John luguber. „En jouw ogen melotot". droeg Eddy zijn steentje bij. „Jouw kop schééf!" griezelde Sipit. gongs, 1 kenong, 2 kleine bëndéh's en de këtjèr. Haar muziek is een eindeloze herhaling van grond toon, grote terts, secunde, grote terts. De gamelan salèndro wordt door de Javaanse overlevering teruggebracht tot de oudste Hindoe- tijd. De gamelan pëlog doet door haar hogere ontwik keling, blijkende uit haar meerdere tonen en toon- instrumenten vermoeden, dat zij van jongere datum is. De mooiste gamelans staan in de Vorstenlanden. Daar kon men ook goede spelers opleiden en on derhouden. De kennis en de wetenschap van de gamelanspeler is een overgeleverde. Zijn gehoor en geheugen, het gevoel, om in de maat, hard en zacht, naar het past, te spelen, zijn gevoel voor rythme zijn hem aangeboren. Hij moet het voor naamste thema uit elk muziekstuk onthouden, maar de uitwerking van de gamelanwijzen is aan zijn beleid overgelaten. De schone harmonieën worden bij instinct gevonden. De afwisseling en verbinding van dythmen, die aan de melodie le ven en kleur geven, is in hoofdzaak zijn werk. De liefelijke tonen der gamelan: klanken, dro merig en weemoedig of dreigend en hartstochte lijk, zijn voor het oor „klockspijs". Zij hebben het luisteren gestreeld en de ziel bevredigd van ve le mensengeslachten. Op de klanken der gamelan voeren de serimpies en de bedojo's haar sierlijke dansen uit, zo bevallig als bonte reuzenorchideeën op de golvingen van een onvoelbare windzucht. „Verklankte Tijd" heeft men de gamelanmuziek genoemd. Mysterieus, eindeloos, rusteloos als de golfslag van de zee op de kusten van het eeuwig schone Indië, als het ruisen van de bergwind door de bamboebossen in maanlichte tropennachten. Alleen wie dicht bij de Eeuwigheid gebleven is, kan de bekoring ondergaan van het Tijdeloze. Bewerkt naar een muziekdictaat van Tine Droop en naar gegevens van P. J. Veth, Mr. Kunst en ]oh. Snelleman. Ineens werden ze actief, een idee werd simultaan, geboren in de jongenshersens. „Kom wij gaan ophangertje spelen!" „Ik mag! Ik mag! Ik mag!" „Soeten!" Elastisch als rubber ballen sprongen ze overeind. Ieder had zijn eigen stijl van soeten. Tikoes wierp zich geheel in de strijd, de rechterhand tot vuist gebald achter zijn rug, schoot fel over de schouder naar voren, alsof hij een vijand tot modder sloeg, de blote tenen gekromd in het zand. Eddy gooide zijn troef onderhands op tafel, zoals je een wel gemikte stuiter wegschiet. John's bewegingen wa ren horizontaal, als van een ping-pong speler. En Sipit hield languissant zijn gesloten hand in de kring, om met een minimum aan inspanning zijn pink, wijsvinger of duim, zonder enige haast, maar met split second timing in de strijd te werpen. Even was het een snel gevecht, tussen mens, mier en olifant. Eddy won. „Eerst vastbinden!" Ongeduldig sjorden ze zijn polsen aan mekaar, achter zijn rug. „Zijn poten ook, dong!" Eddy, belangrijk slachtoffer, liet zijn beulen gena dig werken. Dadelijk kwam immers zijn grote mo ment. Nu een lus maken. Dat was nog even moeilijk, maar zes handen en de verbale steun van Eddy vormden tenslotte een pracht lus, die Eddy plechtig om zijn nek kreeg. Het eind van het touw werd deskundig over een tak van de sawoh-boom ge gooid. En nu trekken. „Niet te hard, ja!" waarschuwde Eddy nog wan trouwend. ,,'Tuurlijk niet, om te spelen toch maar!" stelden de uitvoerders van het vonnis gerust. „Ajo, Eddy, vooruit, nou je gaat hangen!" En hier kende Eddy zijn plicht. Zijn tong „deruit". Zijn ogen „melotot" en scheel bovendien. „Zijn kop scheef. Het touw stond strak (maar niet té strak). En op dat moment ging tante Dé naar de badka mer, handdoek over de arm. Zij liep nietsvermoedend over de èmpèr. Zij kwam. Zij zag. En zij viel flauw ELS. ONDERWIJS Huiswerk ergens achter Modjopanggoeng: „Pa, ik word, hoe jij schrijf, met d of met tl" Pa, as- sistent-weegbrugger, pienter: „Lo njoo, zoiets maar jij vraag. Schrijf maar met dt, als niet kena d, móet kena 't!"

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1959 | | pagina 9