DE TRIESTE TROPENMENS 10 DE N4SSIBAL J. de K. Het is voor mij onbegrijpelijk dat Dr. H. B. in „Pro en Contra" van 16 november van de veron derstelling uitgaat dat petjo te vergelijken is met Z-Afrikaans, Cornish, Fries, Maastrichts, enz. Immers het gesproken woord dat in sterke mate invloed ondervindt van andere talen wordt pas zelf langs vorming van enkele dialecten een „eigen taal" indien er voorwaarden aanwezig zijn die zulk een moeizame éénwording mogelijk maken. In het algemeen een teken van zelfstandige cul tuurontwikkeling; een gelijkgezindheid die tot be paalde vormgeving is gekomen. Een goede verge lijking biedt het Suidafrikaans omdat het een jon ge taal is, ontstaan laten we zeggen een 300 jaar geleden uit enkele Nederlandse dialecten die hun eenheid bewaarden door een gezamenlijk gericht blijven op het Nederlands als bijbeltaal, maar daarnaast invloed ondervonden van het Engels, Frans en Duits met toevoeging van enkele niet- Europese leenwoorden. Zo kan bijvoorbeeld het wegvallen van uitgangen in „ons sal krij" ipv. „wij zullen krijgen" deels verklaard worden uit Engel se invloed, deels uit de mogelijkheid dat niet-Ne- derlanders de buigingsuitgangen moeilijk hanteerden. Zo ontwikkelt zich het Papiemento nog steeds onder stimulerende krachtige voorwaarden. Maar hoe arm zijn deze voorwaarden voor een culturele éénwording in dat zgn. petjo om tot een levende en levend blijvende taal te komen als die menging en meer nog de opbloei moet wortelen in een woorden-arm Nederlands en in de vreemde in vloeden die van Sabang tot Merauke en Menado, of zelfs korterbij van Batavia tot Soerabaja to taal verschillend zijn en eerder van de Kampong dan van de hogere cultuurlagen stammen? Daarbij komt de nekslag dat zulk een veronder stelde eenwording zich dan zou moeten voltrek ken hier, in Nederland, ver van het ontstaans- gebied en onder omstandigheden die amper ni vellerend en sterk uitwissend werken. De nasi- goreng heeft onvermijdelijk de nassibal voortge bracht van minder kwaliteit; U moogt slechts te vreden zijn dat de nassibal er inderdaad is. En wat wil Dr. H. B. eigenlijk? Petjo-betawie wordt nauwelijks door een Solonees verstaan en de Solo- nees wordt nog heimelijk uitgelachen om zijn geas pireerde consonanten en deze lach is onbe dwingbaar! Voorts, onze kinderen spreken vrijwel allemaal reeds doodgewoon beschaafd Nederlands; ze vin den het wel „leuk" een Indische mop te horen voorzover ze die kunnen volgen, maar daar blijft het bij. Zouden we liever niet met beide benen op de grond blijven? Wat wél zal gebeuren is dat er enkele invloeden vanuit de Indische sfeer zich in het Nederlands zullen vastzetten gelijk reeds gebeurde met de woorden „amper", soesah, piekeren, enz. Alle Hollandse jongens knikkerden na de oorlog op z'n Indisch. Dat zijn zo de feiten: maar wat ook gebeurt is dat de beste hoedanigheden van onze geïmmigreerde Indische Nederlanders en dat zijn algemeen menselijke waarden aan de Neder landse cultuur ten goede zullen komen, hetzij her kenbaar hetzij verholen. Daar verheugen we ons over, dat is iets groots. Dat TONG-TONG daarbij historische waarden wil vergaren en stimuleren voor de toekomst ver dient nog „een 10 plus een griffel". Maar laten we niet verstenen tot weer zo'n zuil erbij en vooral het voornaamste: loop niet met een stempel op zak om een ander te betjappen en te registreren. Die ander is een levende mens met vrije wil en vrije mening. Dr. Ir. T. N. Wij tekenen hierbij aan: 1. Wie geheel objectief een rood potlood ter hand neemt en aanstreept in de laatste tien nummers wat „petjo" of zelfs maar „Indisch" is, zal mer ken dat ir. T. N. gelijk heeft: het blijft op zijn hoogst bij „enkele invloeden vanuit de Indische sfeer". Men make zich dus vooral niet druk. 2. Etymologisch gezien daarentegen heeft dr. H. B. gelijk. Wij missen helaas een tweede dr. Prick van Wely (die ernstige, eerlijke student van het In disch) zeer in onze gelederen om met kennis van zaken te oordelen. 3. Etymologisch bezien is het eveneens fout dat iedere Indischman binnenkort „beschaafd" spreekt. Technisch bekeken leeft het „Algemeen Beschaafd alleen als schrijftaal. Wij allemaal spreken min of meer dialect, hebben min of meer plaatselijk ac cent, zo geen eigen taal (zoals in Friesland). Enorm veel Indische kindertjes spreken tegenwoordig Am sterdams, Rotterdams, Zaans, Limburgs enz. 4. Er is één enorm verschil: de Indischman kan behalve Indisch én some ook plaatselijk dialect óók nog heel goed (en zelfs regelmatig) beschaafd spreken, wat vele Nederlanders niet kunnen („Hij hep". „Dat mot je kenne", enz.). Aangezien hij dit heel vaak doet, valt hij JUIST DAAROM op als een niet-Nederlander! 5. De ondertoon van alle discussies „anti-Indisch" is een weliswaar begrijpelijk maar onnodig gêne- verschijnsel. Men noemt het onbeschaafd, wat het zeer vaak niet is. Als redacteur van Wapenbroe ders tijdens de pilitionele acties creëerde ik een co- mic-strip „Taaie en Neut geheten, waarin ik twee Hollandse soldaten altijd liet converseren in plat-Amsterdams. Iedereen genoot ervan. Nooit heeft één Nederlands militair (en het waren er 200.000 toen!) ook maar één seconde gedacht dat ik a. probeerde de Hollander omlaag te halen, b. Mokums te propageren. Men heeft er hoog en laag braaf om gelachen. Waarom dan in eigen kringen dat knarssetanden? 6. Elsa Francis, een lezeres in Engeland, stuurde me dezer dagen een bundel moppen toe: „Andy Capp", zijnde de lotgevallen van een onvervalste Engelse „cockney". Elke Engelsman waardeert die moppen. Elk volk waardeert zijn volkshumor en volkstaal, die vaak zo heerlijk sappig is. Maar als Tjalie het in z'n hoofd zou halen een „Tjoh en Pong"-comic strip te maken, zou men hem kiel halen! Wij vergeten dat Tjoh en Pong op Tjiater voch ten. Dat zij eeuwen lang onder de bitterste omstan digheden leefden, zó van beschaafde Nederlanders verlaten, dat zij wel petjo spreken móesten! En als zoveel onbeschaafde en hooggeplaatste Ne derlanders af en toe ook graag een mondjevol Indisch praten of het graag lezen, komt dat door hun „noblesse oblige", uit erkentelijkheid voor en begrip van dit leven. Net zoals in de eerste wereld oorlog cultureel Frankrijk graag het taaltje sprak van de „poilu" (herinnert U zich de mopjes in 1'Illustration nog?) en in de tweede oorlog iedereen meeleefde met het „slang" van G.I.-Joe (Bill Mauldin en Ernie Pyle). Ja ja, welk lot het Indisch ook beschoren mag zijn (en wij zien met open ogen het snelle einde tegemoet), wij hopen dat het Indisch, al was het maar in een paar woorden en uitdrukkingen, in onze taal mag voortbestaan. Voor later, als ons Koninkrijk Waarin De Zon Nooit Onderging, hele maal weggeslorpt zal zijn in dat kleine gaatje tus sen Eems en Schelde. In ruil voor Sociale Zekerheid, een Bromfiets, Televisie en Beschaafd Nederlands haw-haw- hawü! TR. „Al doe ik zó mijn best om te assimileren, al was het alleen omdat er toch geen keus is, ik heb vaak trieste buiten en dan is het mij alsof ik mijn natuur onrecht aandoe. En zelfs DE natuur onrecht doe. Kan ik hier ooit wel aarden of alleen maar be rusten?" Het vergaat U als mij en misschien wel duizen den anderen. In onze (TONG-TONG) kringen is er ook vaak over gesproken. Ikzelf heb een theorie tje dat wel aansluit op Uw gevoelens van Uw „natuur onrecht aandoen". Ik denk zo: de mens is eigenlijk voor het leven in de tropen geboren, immers zonder vacht of vetlaag. Alleen in winter- lozc gebieden leeft ons lichaam natuurlijk. In de gematigde en koude streken moeten wij om tóch te kunnen blijven leven (d.w.z. voorbij de winters te komen) voedsel hamsteren, een vacht (dikke kle ding) verkrijgen, brandstoffen opzamelen, ons te gen de moordende kou indekken in zware solide woningen. Dat geeft de Europese mens een sterke materialistische instelling: hij MOET denken aan Heerlijk in je pyama buiten zitten, de krossie males, de tèko met kof fie en een uitzicht dat niet ge blokkeerd wordt door de flat aan de overkant, maar ver weg springt tot de vulkanenrij tiental len kilometers ver! Opgegroeid met zoveel nonchalance en zoveel wijdheid, hoe moeilijk is de assi milatie naar zoveel stijfheid en zoveel „dichtgemuurdheid"Noch tans: hoe zelfverzekerd slaan we ons erdoor! bezit (dus harder werken) om niet te sterven (het „do or die" van Cecil Rhodes). Op den duur wordt dat een habitus en raakt het hele leven voor een belangrijk deel materialistisch ingesteld. De moderne Europeaan vindt het heel logisch om electrisch licht, gas, waterleiding, moderne flats en verzekeringen en garanties te hebben. De hele beschaving is ervan doortrekken. Er is een levens systeem van gemaakt. Wij komen uit de tropen of hebben zelfs „tropen- bloed" in de aderen. W"ij hebben nooit voor al die „winter-voorraden" hoeven te zorgen. In Indonesië kan een djèmbèl (straatzwerver) zijn leven lang op straat zwerven met alleen een lap aan zijn lijf. Er is het hele jaar door normale lichaamswarmte. Het hele jaar door produceert de natuur voedsel. Hij heeft letterlijk geen dak nodig, laat staan een huis. Elk tropenmens leeft zonder levens-,,moet jes" en elke totok, die korter of langer in de stropen heeft geleefd, is ervan gaan houden. Diep denkend ontdekten veel totoks in Indië dat gevoel „alsof ze weer thuis waren". Al onze trieste gevoelens zijn alleen onbewuste ver langens „naar huis". De Europeaan die nooit in de tropen is geweest, heeft er (misschien) geen last van. Hij beoordeelt veel gevoelens van ons ver keerd, omdat hij niet anders weet. Voor hem be tekent „het is koud" automatisch: „koop nóg een jas". Voor ons haalt die jas de kou (dus het onnatuurlijke) niet weg. Ook vergt het Euro pese werktempo meer van ons dan van de Euro peaan; voor hem is de noodzaak van hoog tempo aangeboren, voor ons niet. Voor de Europeaan is afsluiting een door de winters opgedrongen bestaansnoodzaak. Wij leefden altijd buiten en voelen dus afsluiting als een beklemming. Voor de Europeaan is het lekker bij de haard zitten als de storm buiten loeit, een vervulling van een ver langen. Voor ons blijft het een vrijheidsberoving. Ai, we zijn weer aan het vergelijkingen maken. Leren we het ooit af? De kring van lezers van TONG-TONG niet. En daarom wordt ons leven nooit zo verrukkelijk als van die mevrouw, die ons onlangs schreef: „Eet kentang, gooi je petjo in de vuilnisbak en alles komt in orde T. R.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 10