JAN PIETERSZOON COEN IN MEMORIAM KAREL VAIV DER HEYDEN ALGEMENE OPROEP 8 Januari was het 373 jaar geleden dat in Hoorn Jan Pieterszoon Coen geboren werd. Ondanks zijn onuitwisbare grootheid (Boxer rekent hem in zijn „Fidalgo's of the Far East" als enige Nederlander tot de Grote Conguistadores) hebben wij hier in Nederland ook in eigen kringen practisch niet anders dan denigrerend over hem horen praten en schijnt men hem in de historie te willen opbergen als een boeman, die alleen maar de Hongi-tochten op zijn geweten heeft. Niemand WIL zich realiseren dat Coen after-all zijn Hollandse back-ground mee naar Indië nam. Dat hij opgegroeid is temidden van wapengekletter, van galgen en martelkamers. Dat in dezelfde tijd Nóg een geboortedag. 12 Januari was het 134 jaar geleden dat te Batavia Karei van der Heyden werd geboren. Op zijn tweede jaar naar Holland. Op zijn 15de jaar als korporaal-titulair van Harderwijk naar Indië terug. Dan begint ,,de kleine bruine korporaal" zijn om zwervingen met het Grote Indische Leger (let wél: klein „van stuk" als Karei, maar groot van Branie, Trouw en Ondernemingslust). Als sergeant-majoor wint „Stb. nr. 19217" in Bali de Militaire Willems orde 4de klasse; als kapitein in Borneo de MWO 3de klasse; als lt.-kol. in Atjeh wordt hij Ridder Ned. Leeuw; als kolonel in Samalangan verovert hij het Commandeurschap in de Orde. In Samalangan verliest hij ook door een kogelschot het linkeroog en verdient in alle kringen van wapen broeders, van hoog tot laag, de bijnaam „Kareltje Eenoog". Bij de geduchtste tegenstanders die het Holland door Remonstrantse en Contra-Remon strantse twisten verscheurd was, die zó hoog liepen dat onze Raadspensionaris er voor onthoofd moest worden. Dat algemeen de zeden en gewoonten in het Europa van die dagen hard en wreed waren. Het is een kleine kunst om met een nuchtere greep in de historie van die dagen de gruwzaamste din gen tevoorschijn te halen. Maar dat doet men niet. In farizeïsche zelfgenoegzaamheid wordt Holland aangeprezen als het Land van Vondel en Rem brandt. En in Indië zaten alleen maar schurken als Coen. En dat is zo gebleven tot nu toe! Alle andere kwaliteiten van Coen wenst men een voudig niet te zien. Zijn ongelooflijke persoonlijke moed, zijn groot koopmanschap en zijn groter staatsmanschap. Hij was misschien de eerste Euro peaan met een conceptie van de grote betekenis van de Pacific, ook in relatie tot het Midden Oosten. En van de sleutelpositie van Ned. Indië daartussen. Als wij denken aan het gehannes met Nieuw Guinea vragen wij ons af: welke Nederlan der heeft dat NU? Hij had een zelfs voor deze tijd verbazingwekkend ruime visie en wist die vorm te geven in geniale plannen, bij de doorvoering daarvan een stoutheid van strategie aan de dag leggend, die nu nóg ont zag inboezemt. Ah, hoe gruwelijk moet het leven geweest zijn van deze reus met zeventien loden blokken aan zijn been, van Heren die slechts dachten aan peperprijzen! En hoe kleinburgerlijk is een volk, dat een zó groot man zó klein wil maken! T. R. P.S. Dit is geen Indische en anti-Nederlandse stem. Dit is een Nederlandse stem over een Nederlander. Want al wissen wij Nederlands-Indië nóg zo hard uit onze historie, de Man van Hoorn zal hier blijven bestaan. Nederlandse leger ooit gehad heeft, de Atjehers, kreeg deze Commandeur de legendarische bijnaam, „Koning Éénoog". Hij genoot ook bij de vijand grote eer omdat hij niet alleen wist toe te slaan, maar ook te sparen. Hij had een groot respect voor dappere tegenstanders en zag toe dat zij de eer kre gen die hen als krijgsman en mens toekwam. In datzelfde jaar van Samalangan (1877) werd „De Held van Samalangan" benoemd tot adjudant des Konings in buitengewone Dienst; in 1879 volg de zijn bevordering tot generaal-majoor en in 1880 tot de allerhoogste rang; luitenant-generaal. In 1882 kwam zijn ontslag uit militaire dienst, in 1887 werd hij benoemd tot Commandant van Bronbeek. Hij stierf op 26 januari 1900. Op de Waterberg te Arnhem werd een monument voor hem opgericht. Wij beseffen ten volle wat het betekent in dit brave Nederland zoveel eer te bewijzen in TONG-TONG aan juist twee „vechtjassen". Aan Karei van der Heyden nog wel, een generaal van een „koloniaal onderdrukkingsleger". Wij wijzen echter vehement alle critiek van de hand als abjecte laster. Want wij menen dat er uitstekende menselijke eigen schappen geweest móeten zijn in een leger dat in zijn bestaan meer dan ZESDUIZEND ridderonder scheidingen heeft verdiend. Alleen al in Atjeh twee grootkruisen (lt.-gen. J. v. Swieten en lt.-gen. J. B. v. Heutz), 6 Commandeurs, 42 3de kl. en 800 4de kl. Ridderorden. Dat betekent; Moed, Beleid, Trouw. Alleen een kleine koopmansgeest kan niet begrij pen, wat dat betekent. Al zou dit de enige bestaans reden zijn van TONG-TONG, het zuiveren van de Nederlandse historie van valse koloniale laster, dan nóg zou het bestaan van dit kleine en verstoten blad, ten volle en met eer gerechtvaardigd zijn. T. R. Zij, die boeken hebben geleend van het tijdschrift TONG-TONG en/of Tjalie Robinson privé, wor den beleefd doch dringend verzocht deze boeken vóór 30 januari bij de Redactie te bezorgen. Albert Camus K Onverwachts kwam op 4 januari bij een auto-on geluk om het leven de wereldvermaarde schrijver Albert Camus. Alle bladen hebben er intussen vol van gestaan en het resumeren van bijzonderheden over zijn persoon en zijn oeuvre heeft dus weinig zin in dit kader. Er is echter een karakteristiek in leven en werken van deze auteur en denker, waar om hij een aparte bekoring heeft gehad en zal blijven hebben voor ons, mensen uit de tropen. Albert Camus werd als typische „Kleine Boeng" in Algerije geboren op de grens van twee cul turen, in een koloniale sfeer. Alle „Krambangan- ellenden" heeft hij gekend, maar hij is er zowel maatschappelijk als geestelijk aan ontgroeid en dat heeft hem gemaakt tot een waarlijk vrij denker, in latere jaren ook niet „verzuild" in het Franse leven (hij scheidde zich af van Sartre en verwierp de linkse groeperingen waarmee hij aanvankelijk optrok). Men leze van hem slechts twee werken, „La Peste" en „La Chute", en men „herkent" hem direct als een typische tropen-Europeaan, d.w.z. een mens met het vermogen om waarlijk te denken in ter men, ruimer dan de Europese alleen. Hoe hoog men hem nu ook prijst, pas latere en rijpere decen nia zullen Albert Camus ten volle kunnen waar deren. Hij blijve ons een voorbeeld van de moge lijkheden, die een Nederlander uit Indië bereiken kan, als hij zijn Land van Herkomst niet vergeet zich niet dof onderwerpt aan een beperkter denk- orde, maar uit de som van twee werelden de waar den distilleert, die beide werelden omspannen kan. Cees Laseur Ook Cees Laseur, wiens plotselinge verschelden als een schok door heel Nederland ging, werd onder de tropenzon geboren, nl. in Kotaradja. En weliswaar waren hier de levensomstandigheden aanmerkelijk gunstiger (zijn vader was Officier van Gezondheid en o.a. goed bekend met de grote van Heutz), bij wie de kleine Cees wel eens op schoot zat) en ging hij wel heel vroeg voor goed naar Nederland, maar de Indische allure zat hem ergens zo'n beetje in het bloed. Vooral in zijn jonge jaren had hij vaak een manier om met een ongeduldig handklapje de mensen aan het werk te zetten ,die de (overigens welgeluimde) opmerking ontlokten: „Daar heb je het verwende Indische jongetje weer, hoor!" Het is verre van onze bedoeling om Cees Laseurs Indische afkomst te noemen als een factor voor zijn prachtige carrière, maar wij willen wél zeg gen: er is voor de Indische Nederlander (bruin èn blank) een productief leven weggelegd, als hij zijn inertie, zijn „morele kater", energieker opzij schuift en zich met „dash" in het maatschappelijke leven gaat bewegen. Kachelzitten, dat is er voor ons vroeger nooit bij geweest. Waarom nu dan wel? „Adé" Tissing Het plotseling verscheiden op 5 januari jl. van Adé Tissing op slechts 60-jarige leeftijd, zal vooral in planterskring, maar zeker ook daarbuiten, grote ontroering hebben gewekt. Allen die hem gekend hebben, moeten wel onder de bekoring zijn geraakt van zijn prettige, ongekunstelde en vlotte persoon lijkheid. Eddie du Perron, van wie hij een jeugd vriend was, noemde hem in een brief aan Greshoff „een van de aardigste en meest authentieke men sen" die hij ooit had ontmoet. Men moet Du Perron gekend hebben, om te beseffen, wat derge lijke woorden, die uit zijn hart kwamen, betekenen. Nu ik dit schrijf, gaan mijn gedachten terug naar het oude Bandoeng van omstreeks 37 jaar geleden, waar de gebroeders Tissing grote populariteit ge noten, ook in sportkringen. In het oude, toen nog zo gezellige Tjihampelas, kon men ze geregeld aan treffen. Adé Tissing zal, door wie hem hebben gekend, niet gauw vergeten worden. H. B.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 2