BOERDERIJ „TEGALSARI" 4 oorlog aangroeiden tot ruim duizend stuks. Maan delijks werden hiervan een vijftig verkocht. Later werden ook geiten en pluimvee op de boerderij geïntroduceerd. De eerste om onder de bevolking te verdelen, hetgeen echter op niets uitliep, omdat ze er niets voor voelde. De tweede werden door de kippenziekte telkens sterk gedecimeerd. Intussen was hij zijn tijd van armoede niet vergeten. Het I.E.V. en vooral het werk van Pa van der Steur hadden zijn volle steun. Ook met het Zoologisch museum te Buitenzorg en de helaas overleden Java-zoogdierkenner H. J. V. Sody had hij goede contacten. Grote aantallen huiden van ratten, herten, panters en bantengs liet hij gratis voor het museum prepa reren, bij de bekende taxidernist H. J. Menden in Cheribon. Toen kwam de oorlog. Japanse bezetting. De boerderij werd in beslag genomen. Met vele anderen ging van Balgooy het kamp in. Na enkele maanden zagen de Jappen echter in dat het bedrijf, dat voor henzelf vitaal was, zonder het oog van de meester niet naar behoren kon draaien. Zo kwam hij dus weer op vrije voeten. Hij trachtte zo goed mogelijk het bedrijf op peil te houden hetgeen met de strenge Japanse controle, de zware oorlogsbelasting en de moeilijkheden om aan voer te komen slechts ten dele lukte. De grootste slag trof de boerderij echter pas na de val van de Jap. tijdens de politionele acties in 1947/1948. 't Werk van ca vijftig jaren noeste arbeid werd in luttele maanden totaal verwoest. In 1948 stond er nog slechts een wuivend grasveld en slechts enkele koeienribben die uit de grond staken gaven aan, waar eens Indië's grootste boer derij had gestaan. De twee oude mensen aanvaardden het verlies zon der klacht. Ze gingen in Bandoeng wonen bij mevrouw Boon van Ochssee zijn oudste zuster. Er volgden een paar jaren van betrekkelijke rust. Op eerste kerstdag 1956 overleed mevrouw van Balgooy. Ook dit verlies droeg hij met grote morele moed. Precies een jaar daarna overleed zijn jongste zuster. Zijn drie broers had hij in de Jappentijd al verloren. Begin 1958 moest hij in het ziekenhuis opgenomen worden. Driemaal moest hij een operatie onder gaan, waaronder amputatie van het been. Toen volgde in juli 1958 de gedwongen repatriatie. Vergoeding voor het verlies der boerderij en andere bezittingen heeft hij nooit gehad. Weliswaar kreeg hij een kleine vergoeding voor de verliezen in de Jappentijd, maar voor de verliezen tijdens de politionele acties stelde de regering zich niet verantwoordelijk Een der eerste dingen die hij na aankomst aange boden kreeg was de rekening voor de overtocht, te betalen van hetgeen hij nog in veiligheid had kun nen brengen in Nederland. Toen hij op 13 maart 1959, een maand voor zijn tachtigste verjaardag voor altijd de ogen sloot, kwam er een eind aan een uitermate werkzaam en veelbewogen leven. M. Uit de periode der boerderij, omstreeks de twintiger jaren. Bastaardkoeien. Vele lezers, vooral zij die uit Midden Java komen zullen zich de boerderij „Tegalsarie" tegen de helling van de Slamet ten Noorden van Poerwoker- to~nog wel herinneren. Ook de naam van de eige naar zal voor velen een bekende klank hebben: J. N. A. v. BALGOOY. De heer van Balgooy werd in 1879 in Besoeki (Oost-Java) geboren. Het jaar tevoren waren zijn ouders uit N. Brabant naar „de Oost" getrokken waar zijn vader als architect kwam te werken. Vrijwel zijn hele verdere leven bleef hij in Indië. Op zijn derde jaar ging de familie om gezondheids redenen van de vader naar Nederland. Na twee jaar keerden ze terug, nu naar West-Java en wel naar de onderneming „Sukamana" aan de voet van de Gedeh, die o.a. kina verbouwde. In 1889 overleed zijn vader, waarna de kinderen, vier jongens en twee meisjes naar respectievelijk gesticht en klooster werden gezonden, totdat hun moeder het niet langer kon bekostigen. De vijftien jarige J. N. A. v. Balgooy ging daarop als fabrieks- opzichter werken op de theeonderneming „Tjinan- gerang" bij Soemedang. Enige jaren later legde hij met goed gevolg het „kleinambtenaars-examen" af. Op zijn achttiende ging hij daarop werken bij de koffieonderneming Dasura in de Residentie Ban- joemas, met een ook voor die tijd karig inkomen van 10,— per maand. Toch begon hij ook toen reeds te sparen. Andere eigenschappen, die reeds vroeg voor den dag traden en die hem steeds bleven kenmerken waren voorts: zijn eerlijkheid, gave om met de bevolking om te gaan en zijn moed. Zo doodde hij eens op zestienjarige leeftijd op de onderneming van zijn moeder met een speer een enorm zwijn, dat bij de bevolking voor heilig door ging en daardoor vrij spel had in hun tuinen. Een andere keer kroop hij met slechts een kapmes ge wapend achter een gewonde panter aan in een dicht bosje. Toen hij omstreeks de eeuwwisseling op een parti culier landgoed Tjipatat kwam te werken, had hij inmiddels kennis gemaakt met de vrouw die hem haar hele verdere leven trouw terzijde zou staan: Satijem. Gelegenheid om te sparen kregen zij eigenlijk pas beter toen de jonge van Balgooy op de suiker onderneming Poerwokerto kwam werken als em ployé, met een maandsalaris van 75, Inmiddels was in 1916 ook zijn moeder overleden. Een en ander had hem echter niet kunnen verhin deren dat hij samen met zijn vrouw was begonnen met een langgekoesterde wens. een boerderij te beginnen. In feite waren ze hier reeds in 1902 mee begonnen toen ze van één van zijn broers een koe kregen. In 1915 was hij, niet dan na grote moeite, er in geslaagd, een stuk grond in erfpacht te krijgen tegen de Zuidhelling van de Slamet ongeveer 14 km ten noorden van Poerworkerto. Oorspronkelijk was dit terrein bestemd voor be volkingsweidegrond. Slechts de grote onvruchtbaar heid en de dichte begroeiing met het beruchte „Pakis andam" had tenslotte de doorslag in zijn voordeel gegeven. In het begin bestond de veestapel uit Javaanse koeien en bastaarden, die hij links en rechts had gekocht. Direct na de eerste wereldoorlog impor teerde hij een Friese dekstier hetgeen al hun spaar geld kostte. Gelukkig bleek de stier een groot suc ces en bracht sterke verbetering in de veestapel. De melkproductie steeg aanzienlijk, hetgeen hem in staat stelde na enige tijd weer enkele koeien uit Nederland te importeren, in 1924 gevolgd door nog een dekstier. Toen hij in 1925 ontslag nam om zich definitief op de boerderij te vestigen, die hij „Tegalsarie" had gedoopt, was de veestapel al aardig gegroeid. Geleidelijk aan ging hij over naar Fries stamboek vee. Strenge selectie op melkproductie, lichaams bouw, etc. hadden tot gevolg, dat de boerderij voor de 2e wereldoorlog kon bogen op een der allerbeste veestapels van Z.O. Azië. Er waren ca 300 koeien waarvan het aantal melk koeien om en nabij de zeventig werd gehouden. Tezamen produceerden deze dagelijks ruim duizend liter melk. Zeshonderd liter werd over de hele residentie verkocht, terwijl de rest naar de kalveren ging of tot boter werd verwerkt. Kenners zal het ongetwijfeld wel iets zeggen als ze weten dat enkele koeien een dagproductie van 32 liter hadden en een jaarproductie van 4000 liter! Het vaste inkomen vormden echter de varkens, waarmee in 1925 begonnen werd, en die voor de Hr. v. Balgooy (midden) leverde menigmaal aan het zoölogisch museum. Hier staat hij met rechts van hem een van zijn broers bij een in dc buurt van Pangandaran geschoten witte banteng. Hij liet dit exemplaar voor het zoölogisch museum opzetten, waar het nog staat.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Tong Tong | 1960 | | pagina 4